Menu

None

Vertrouwen geven – een contextueel-pastorale kijk op ‘De meeste mensen deugen’

Hoe laat het mens-en godsbeeld van het contextueel pastoraat zich vergelijken met dat van ‘De meeste mensen deugen’? Een gesprek – als het ware – tussen vader en zoon…

Dr. C. Bregman is als gemeente-predikant verbonden aan de Protestantse Gemeente in Soest. Tevens is hij opleider contextueel pastoraat.

De redactie vroeg mij te reageren op het boek van Rutger, niet zozeer als ‘vader van’, maar vanuit het gedachtegoed van het contextueel pastoraat. Dat is voor mij een goede reden om bij te dragen, al lopen persoonlijke en professionele betrokkenheid hier gelijk op.

Ik lees in De meeste mensen deugen een pleidooi voor een nieuw (eigenlijk oud) mensbeeld: de roep om een samenleving die niet gebaseerd is op wantrouwen en controle, maar het waagt met goed vertrouwen. Dat staat dicht bij de hartstocht voor een betrouwbare wereld die het contextueel pastoraat op het oog heeft.

Wat is ‘contextueel’?

‘Contextueel’ betekent hier: aandacht voor mensen in hun verhoudingen, hoe zij zichzelf én elkaar proberen recht te doen. De contextuele benadering is uitgevonden door psychiater en familietherapeut Ivan Boszormenyi-Nagy (1920-2007). Hij ontdekte dat zijn patiënten er beter aan toe raakten wanneer zij tijdens een opname in contact met hun familie konden blijven. Dat zette hem aan het denken over de kracht van verbondenheid in families. Gaandeweg vond Nagy nieuwe taal voor wat hij zag gebeuren. Taal die werkt als een venster. Zodra je ergens woorden voor hebt, ga je zien wat je eerder niet zag. Nagy meent dat het in familierelaties altijd gaat om geven én ontvangen; en dat dit geven en ontvangen zoekt naar balans, zodat het passend is en eerlijk voor ieder. Elke familie houdt er als het ware een onzichtbare boekhouding van bij. Waarom? Omdat het in de kern van onze omgang met elkaar om rechtvaardigheid gaat. Mensen knappen ervan op als zij recht gedaan worden, gehoord en gezien; én het doet hen goed als zij zelf in staat zijn anderen recht te doen, te horen en te zien.

Contextueel: aandacht voor hoe mensen zichzelf én elkaar proberen recht te doen

Het gevende kind

Een mooie gedachte, zou je zeggen, maar is het ook waar? Nagy legt het zo uit: het leven is ons gege-ven. De geboorte zet het kind in een existentiële verplichting tegenover de ouders. Een mensenkind komt volstrekt weerloos ter wereld. Er zou niets van ons terecht komen als er niet mensen zijn die ons voeden en kleden, beschermen en opvoeden. Deze ontvangen zorg, waar ieder mensenkind recht op heeft (een ‘mensenrecht’), versterkt de natuurlijke neiging om terug te geven. In ieder van ons leeft een ‘gevend kind’. Dit maakt kinderen zo ongelooflijk loyaal aan hun ouders, zelfs als het ouders waren die eigenlijk niet goed konden ‘ouderen’. Je kunt als het moet afstand nemen van je oorsprong, maar je kunt je oorsprong nooit te niet doen. Daarom willen mensen soms na tientallen jaren nog uitzoeken ‘van wie zij er één zijn’. De kracht van verbondenheid maakt dat in families ondanks breuken toch weer geprobeerd wordt samen te leven (denk aan ‘Het familiediner’).

Mensbeeld

Nagy denkt in het spoor van Martin Buber vanuit ‘genezing door ontmoeting’. Mensen zijn relationele wezens, wij zijn op wederkerigheid aangelegd. De diepste drijfveer is het verlangen om te géven, want door te geven word je als mens van betekenis en krijgt je leven waarde. Begrijp het goed: het is geen ‘voor wat hoort wat’. Je geeft omdat aan jou gegeven is. Nagy ziet dit gebeuren van generatie op generatie. Elke generatie is verschuldigd aan de vorige, maar kan die ‘schuld’ alleen inlossen door het leven door te geven aan een volgende generatie. Zo verstaat Nagy ook waarom ouders doorgaans meer investeren in hun kinderen dan omgekeerd. Als kinderen teveel moeten geven aan ouders (wat de omstandigheden kunnen meebrengen), dan raakt de toekomst geblokkeerd. Bijvoorbeeld: soms ‘vergeten’ kinderen hun eigen verdriet omdat zij ouders willen troosten. Hoe jonger kinderen zijn, hoe onbewuster dit gaat. De contextuele vraag bij uitstek luidt: voor wie doe je wat je doet en laat je wat je laat?

Een klein beetje vertrouwen – een mosterdzaadje – kan veel oud zeer genezen

Met anderen aan de hand

Het contextueel pastoraat past deze inzichten toe op de aandacht die we in de geloofsgemeenschap met elkaar delen. ‘Een mens staat, zo geloven wij, tegenover God altijd met anderen aan de hand; en tegelijk: met anderen aan de hand staat een mens tegenover God.’ Contextueel helpen we mensen te zien hoe zij als ouders en kinderen geprobeerd hebben aan elkaar te geven en wat zij van elkaar hebben ontvangen. Vaak is er sprake van een tekort, wat leed en conflict veroorzaakt, maar de focus ligt op wat er wél is gegeven. Dát zichtbaar maken en erkennen kan pijn van jaren verzachten, zodat de volgende generatie niet opnieuw de last van het verleden hoeft te dragen. Deze inzet maakt het contextueel pastoraat tot een hoopvolle benadering. Een klein beetje vertrouwen (‘een mosterdzaadje’) kan veel oud zeer genezen.

Voor het gelaat van God

‘De meeste mensen deugen’ vertelt een verhaal over hoe het komt dat wij mensen van a tot z relationele wezens zijn. De homo puppy (grappige uitdrukking voor de hulpeloosheid van een mens op zichzelf) moet wel samenwerken om te overleven en is in alles aangelegd op wederkerigheid. Voor Rutger is dat een inzicht dat rechtstreeks voortvloeit uit evolutionair denken. Nagy dacht op dezelfde manier, niet religieus. Een belangrijke vraag in het contextueel pastoraat luidt nu: wat betekent het dat we met-anderen-aan-de-hand tegenover God staan? Kan het verhaal van de mens als relationeel wezen zonder verwijzing naar God verteld worden? Ik meen van niet, en stel een andere uitleg voor van het wetenschappelijke inzicht dat evolutie meer op samenwerking dan op strijd berust.

God de Schepper is de stem die onderscheid maakt tussen goed en kwaad

Lees even mee met dit citaat uit De meeste mensen deugen: ‘Onze verre voorouders, de jagers en verzamelaars […] geloofden dat alles met elkaar verbonden was. Ze zagen de mens als onderdeel van iets veel groters, verbonden met alle dieren, planten, en Moeder Aarde. Ze begrepen de menselijke conditie misschien wel beter dan wij nu. Kan het toeval zijn dat we soms letterlijk ziek worden van eenzaamheid? […] Mensen hunkeren nu eenmaal naar samenzijn en samenspel. Onze geest heeft evenveel behoefte aan contact als ons lijf aan voedsel. […] Toen ik dit begreep, vond ik de evolutietheorie niet zo deprimerend meer. Misschien is er geen God, schepper of kosmisch plan. Misschien is ons bestaan een bizar toeval, na miljoenen jaren van blinde evolutie. Maar we zijn in ieder geval niet alleen. We hebben elkaar.’ (DMMD, 102)

Tussen goed en kwaad

Deze passage daagt mij als gelovige en theoloog geweldig uit. Ik zet er een paar gedachten naast, zoals Rutger en ik in onze gesprekken gewend zijn. Scheppen is in de taal van de Bijbel (Genesis) onderscheid maken tussen datgene wat mensenleven bevordert en datgene wat het niet doet. Scheppen is scheiden. God de Schepper is de stem die onderscheid maakt tussen goed en kwaad. Een spreken dat kracht heeft de wereld zoals die zich voordoet (‘de natuur’) te veranderen, richting het goede, via mensen. Je kunt dus zeggen: die stem klinkt in ons geweten. Ik houd het erop dat ons geweten een ingeboren besef van aansprakelijkheid is – de existentiële keerzijde van het gegeven dat wij niet alleen zijn, en dus genoopt en geneigd rekening te houden met anderen. Per consequentie: het kwaad doet zich ook voor, als ontkenning of ontbreken van het goede. Wij leven een kwetsbaar, eindig bestaan. Al willen mensen doorgaans het goede, de bandbreedte waarin mensen erin slagen het goede te realiseren, is beperkt. Het kwaad is een schimmel (Hannah Arendt) die onverhoeds parasiteert op een voedingsbodem van goedheid. Maar ik gelóóf dat het goede sterker zal blijken. Dat houdt me waakzaam. En daarvoor dient de kerk: in de geloofsgemeenschap helpen we elkaar waakzaam te blijven.

Toeval

Ons bestaan een bizar toeval? Ja en nee. Je moet je tot je eigen bestaan zien te verhouden als iets wat er net zo goed niet geweest zou kunnen zijn, of dat je op een compleet andere manier geleefd zou kunnen hebben. Het bestaan zelf vraagt van je of je het leven wilt omarmen, in z’n volstrekte toevalligheid. Het vertrouwen dat mijn bestaan door God gewild is, helpt mij daarbij. Met de generaties voor en na mij staan we voor Gods gelaat. Voorbij vader en moeder en verder dan wel of geen kinderen is Hij oorsprong en toekomst van ons bestaan.

Mensen zijn niet zozeer ván elkaar, maar vooral vóór elkaar

Alleen of elkaar?

We zijn in ieder geval niet alleen. We hebben elkaar. Ook hier zou ik zeggen: ja en nee. In feite zijn we wel alleen. Iedere mens is onherhaalbaar uniek, komt in de wereld én overleeft dankzij anderen, maar moet er uiteindelijk volstrekt alleen uit. Daarom hébben we elkaar niet in de zin dat die ultieme eenzaamheid in dit bestaan opgeheven zou kunnen worden; dat is voor mij een perspectief van gene zijde. In God is een liefde die niet meer gebroken kan worden. Dat heet ‘eeuwig leven’. En daarom, voor hier en nu: ja, gelukkig hebben we elkaar. In onze menselijke liefde (gevoel, wil en daad) manifesteert zich Gods liefde. Vertrouwen geven, altijd met anderen aan de hand de naam van de Ene leven: ‘Ik zal er zijn voor jou’.

Liefde en verantwoordelijkheid

De meeste mensen deugen laat zien hoe fundamenteel mensen op elkaar zijn aangewezen. Meer dan instinct of rationaliteit ligt liefde aan de basis van ons bestaan. En juist dit is de kern van het verhaal dat de Bijbel over God de Schepper vertelt. Wij mensen zijn volgens Genesis ‘geschapen naar zijn beeld, mannelijk en vrouwelijk’ d.w.z. aangelegd op relationaliteit. Niet goed is het op-zichzelf-zijn van de mens. De Schepper geeft de één daarom een ander, zodat zij wederzijds helper en tegenover voor elkaar zullen zijn. Kort gezegd: wij hebben elkaar omdat wij aan elkaar gegeven zijn. Een gave die tegelijk opgave is. Liefde blijkt in verantwoordelijkheid. Mensen zijn niet zozeer ván elkaar, maar vooral vóór elkaar. Dit is het goede leven waartoe ons de Ene voortdurend roept.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Zonde of bevrijdende verbondenheid

De teksten van vandaag bevatten op het eerste gezicht meer wij-zij-denken dan mij lief is. De Jezus die Johannes ons overlevert, schept met zijn woorden een onsympathieke afstand tussen zichzelf en zijn hoorders. Hij kwalificeert de mensen die Hij toespreekt uiterst negatief, zonder perspectief op verandering aan te bieden: ‘Jullie zullen in je zonde sterven’ (Johannes 8:21). Vervolgens onderstreept Hij de tegenstelling tussen degenen die wel en niet in Hem geloven. Ook in het briefje 2 Johannes speelt dat contrast op een manier die ik niet als vruchtbaar kan ervaren. Wat is hier aan de hand?

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Het licht van de wereld als kostbare schat

Na zijn niet-oordelende houding rond de overspelige vrouw (Johannes 8:1-11, het evangelie van vorige zondag) legt Jezus zichzelf uit als ‘licht van de wereld’ (8:12). Dit licht kennen we ook uit Tenach. De farizeeën bestrijden Jezus’ ‘getuigenis’ (Gr.: marturia) over zichzelf. Jezus verdedigt zichzelf door zijn innige verhouding met de Vader (Gr.: patèr) te bespreken. Het letterlijke middelpunt van Johannes 8:12-20 gaat over wel of niet ‘oordelen’ (Gr.: krinoo – 8:15-16). Deze uitgebreide theologische toelichting vindt plaats in de ‘schatkamer’ (Gr.: gazofulakion – 8:20) van de tempel.

Nieuwe boeken