Menu

Basis

Visioenen van Hildegard van Bingen

Het kosmische ei en het kosmische rad

De twaalfde-eeuwse Hildegard van Bingen beschrijft twee visioenen waarin ze de ordening van het universum zag. Het ene gaf het universum weer in de vorm van een ‘kosmisch ei’, het andere als een ‘kosmisch rad’. Ze tonen een totaalvisie op de schepping, die haaks staat op de visie van de moderne mens, die de maat lijkt van alle dingen.

Hildegard van Bingen (1098-1179) zag in haar visioenen het hele universum in een totaalbeeld. Zij schouwde God, heel de kosmos en de mens als één werkelijkheid: een heilige ruimte waarin alles een plaats heeft. Zij herkende God in de mens en zijn grote verantwoordelijkheid voor het leven, het welzijn van de aarde en het milieu, en in de geheimvolle wijze waarop de kosmos bestaat.

Het kan flink waaien in het universum

Deze bijdrage begint met het kosmosvisioen uit Scivias, het eerste grote werk van Hildegard van Bingen. Dit visioen is bekend geworden als het ‘kosmische ei’. Dan volgt het tweede kosmosvisioen, het ‘kosmische rad’, dat ze opgetekend heeft in Liber divinorum operum, haar boek over de werken van God.

Het oerei

Hildegard van Bingen zag dingen die niet tot de normale zichtbare werkelijkheid behoren. Ze schouwde in het levende licht en hoorde een Stem uit de hemel. In een van haar visioenen kwam ze in contact met een werkelijkheid, een heilige ruimte, die de oorsprong is van alle dingen. Deze werkelijkheid omvatte hemel en aarde, de elementen, de winden en ook de levensadem die de mens tot leven wekte. Wat haar in deze werkelijkheid werd getoond, heeft ze tot uitdrukking gebracht in het beeld van het ‘kosmische ei’. Daarmee sluit ze aan op scheppingsmythen uit de Oudheid. Daarin wordt verteld over het ontstaan van de wereld uit een oerei. Een ei symboliseert kiemkracht en vruchtbaarheid. De innerlijke ontwikkeling van het leven, dat erdoor omsloten wordt, kon blijkbaar niet beter worden weergeven dan in deze vorm. De manifestatie van de kosmos in de vorm van een ei was de meest verbreide opvatting in de Oudheid en heeft tot diep in de Middeleeuwen de gedachten bepaald over het ontstaan van de schepping. Deze manifestatie vinden we ook bij Hildegard van Bingen als een uitdrukking van het universum. Daarin ziet ze een samenhang van de elementen vuur, water, lucht en aarde, de winden, de figuur van een berg, die allemaal met elkaar zijn verbonden in een organisch geheel. En in dit universum is God werkzaam. Hier volgen fragmenten uit de beschrijving van wat Hildegard gezien heeft in het visioen dat bekend is geworden als het ‘kosmische ei’:

Toen zag ik een groot instrument, rond en schaduwrijk. Het leek op een ei. Naar boven spitste het zich toe, in het midden wijd, en naar beneden werd het weer smaller. De buitenste laag die het omringde, bestond uit lichtend vuur. Het geheel leek te rusten op een schaduwrijke huid. In het lichtende vuur was een bol van roodgloeiend vuur, zó groot dat het gehele beeld erdoor werd verlicht. Boven de bol waren drie fakkels boven elkaar geplaatst. Met hun vuur gaven zij deze bol evenwicht, zodat hij niet zou wankelen. Vanuit het lichtende vuur, dat het geheel omringde, ging een wervelende wind uit. Ook van de huid, waarop het geheel rustte, ging een wervelende wind uit. In diezelfde huid was een donker vuur, zo huiveringwekkend, dat ik er niet naar kon kijken. Met zijn kracht bracht hij de gehele laag in beroering, zodat deze vol van geraas was, stormen, grote en kleine vlijmscherpe stenen. Maar onder die huid stroomde ether van de zuiverste soort. In die zuivere ether zag ik een bol van witgloeiend vuur van omvangrijke grootte. Duidelijk zichtbaar hingen daarboven twee fakkels, die hem in het gareel hielden, zodanig dat hij niet zou afwijken van de baan waarin hij bewoog. In diezelfde zuivere ether bevonden zich heldere sterren. Maar in deze zuivere ether zelf waaide ook een wind met zijn wervelingen, en dat was in heel het kosmische ei merkbaar. Onder de zuivere ether zag ik waterrijke lucht en daaronder een wit vlies, dat het geheel vochtig maakte. Soms met heftige stortregen, dan weer met weldadige druppels zachte regen. Ook vanuit deze laag verspreidde zich een wind, die met zijn wervelingen het gehele kosmische ei vervulde. En in het midden van al deze elementen bevond zich een zandige bol van zeer grote omvang. Deze bol werd door de elementen zo omgeven, dat hij niet van zijn plaats kon vallen. Tussen het noorden en het oosten zag ik iets als een zeer grote berg. Zijn noordzijde lag in duisternis en zijn oostzijde in licht, zodanig dat noch het licht de duisternis, noch de duisternis het licht kon raken.

Wat Hildegard zag in dit visioen, liet ze in een kleurrijke miniatuur uitbeelden. Wat daarin opvalt is het grote organische geheel dat ze beschrijft als een ‘groot instrument’, dat op een ei lijkt. Het roept ook associaties op met een baarmoeder waarin zich nieuw leven kan ontwikkelen. Dit ‘grote instrument’ is een verwijzing naar het grote totaal, waardoor God betrokken is op alles wat leeft. Heel de schepping is Gods werk. Dat ziet ze in een totaalbeeld. Hildegard vraagt zich dus niet af wanneer dat is begonnen. Ze begint ook niet met het scheppingsverhaal uit Genesis. De schepping is er, is uit God voortgekomen, en komt nog steeds uit hem voort. Daarom mogen God en zijn schepping niet van elkaar worden gescheiden. De levende God is gedurig betrokken bij alles wat er is. Dat vertelt de hemelse stem aan Hildegard. Vervolgens legt deze stem haar uit wat de betekenis is van alles wat ze heeft gezien in dit visioen, laag voor laag, detail na detail. Alle beelden en symbolen komen aan de orde.

De sterren duiden op de goede werken

Alles heeft een plaats in het organisch geheel en daarmee ook betekenis. Voor de beschrijving van haar visioen liet Hildegard zich inspireren door de bijbelse literatuur, de geschriften van de kerkvaders en geestelijke schrijvers, waarmee zij vertrouwd was als benedictijns kloosterzuster.

Elementen

De buitenste schaal van het visioen wijst op het goddelijke licht dat doorstraald wordt door de zon der gerechtigheid: Christus. Christus draagt een gloed van liefde in zich, zodat zijn liefde in het gehele universum wordt verspreid. De drie fakkels boven deze vurige bol duiden op Christus, die uit de hemel neerdaalde om mens te worden. Dankzij zijn menswording kan het menselijke geslacht worden verlost en verheven tot God.

De wereld wordt overspoeld met een openbaring van geluk

Het donkere vuur verwijst naar de duivel. De wervelwinden die vanuit deze donkere laag opsteken en razen, symboliseren de gruwelheden van de duivel. Daartegenover staan de wervelwinden in het buitenste lichtende vuur, want God en de duivel bestrijden elkaar met groot geweld. Dat betekent dat het flink kan waaien in het universum!

De zuivere ether duidt op het geloof, dat niet op zichzelf gegrondvest is maar berust op Christus. De bol van witgloeiend vuur in deze laag verwijst naar de kerk en de twee fakkels boven deze bol naar de twee Testamenten, zodat de kerk georiënteerd blijft op God en op Christus. De sterren duiden op de goede werken, die in de zuiverheid van het geloof verricht worden. De waterrijke lucht verwijst naar het doopwater, waarmee de gelovigen met heil ‘besproeid’ worden. Door het uitgieten van het doopwater worden niet alleen zij, maar wordt heel de wereld overspoeld met een openbaring van geluk. Het heil komt ook tot stand door de verkondiging van Gods Woord. Voor de een is de preek een stortvloed van woorden en voor de ander een heilzame ‘bevloeiing’.

Waar de liefde werkt, krijgt alles een plaats in het geheel

De zanderige bol in het centrum symboliseert de leem, waaruit de mens is geschapen (Genesis 2:7). Uit leem geschapen is de mens zodanig met de krachten van de totale schepping omgeven, dat hij daarvan niet gescheiden kan worden: ‘Want de elementen van de wereld zijn voor de mens geschapen om hem te dienen.’ Bovenal heeft God de mens verantwoordelijk gesteld voor het werk van zijn handen, waarbij Hildegard Psalm 8 citeert.

De grote berg tussen het noorden en het oosten geeft het onderscheid aan tussen licht en duisternis. Tussen het duivelse kwaad en de goddelijke goedheid verschijnt de valkuil van de mens: de zondeval. Wanneer de mens ingaat op het bedrog van de duivel, wordt hij ten gronde gericht. Wanneer hij vurig verlangt naar heil, ontvangt hij het geluk van de verlossing. Het licht kan niet bij de duisternis komen en de duisternis niet bij het licht. De werken van het licht laten zich niet in met de werken van de duisternis. De werken van de duisternis kunnen niet opstijgen tot de werken van het licht, hoezeer de duivel zich ook inspant.

Het omarmde rad

In het boek over de werken van God (Liber divinorum operum) beschrijft Hildegard opnieuw een kosmosvisioen: het visioen van het kosmische rad. Dit visioen komt voor een deel overeen met het visioen van het ‘kosmische ei’. De lagen die Hildegard eerder heeft gezien in dit visioen, komen terug in het kosmische rad. De vier winden uit het kosmische ei worden in dit visioen vier dierkoppen.

Maar er is wel een belangrijk verschil. In het visioen van het ‘kosmische ei’ wordt de totale kosmos omgeven door dat heldere vuur dat naar God verwijst. In het visioen van het kosmische rad wordt de kosmos omarmd door een gestalte met twee enorme armen. Deze gestalte vertegenwoordigt de liefde. Zij leeft in relatie met de hemelse Vader, die uitgebeeld wordt als een oude man met baard. Hun contact komt tot uiting in de oranje band, die hun beider hoofden verbindt. Deze gestalte staat beschreven in het eerste visioen uit het boek van de werken Gods:

En ik aanschouwde in de geheimen van God (…) een indrukwekkend schoon beeld. Het had de gestalte van een mens aangenomen, van wie het gezicht zo schitterend en helder was, dat ik gemakkelijker in de zon had kunnen kijken dan in dit gezicht.

Deze gestalte verschijnt opnieuw in het visioen van het kosmische rad. Beide armen van deze gestalte omvatten de kosmos en tegelijk draagt zij de kosmos als een medaillon in haar hart:

Toen verscheen in het midden van de borst van deze gestalte, die ik in het zuidelijke luchtruim had aanschouwd, een rad, wonderbaarlijk om te zien. Het droeg ongeveer dezelfde tekenen als het beeld, dat ik achtentwintig jaar geleden in de vorm van een ei had gezien, zoals opgetekend werd in het boek Scivias. Aan de bovenkant en helemaal buiten rondom verscheen een kring van hellicht vuur, en daaronder een andere kring van zwart vuur… (Dan volgen de kringen van zuivere ether, van waterhoudend licht, van helderwit licht en van een dunne luchtlaag.) En midden in dat rad verscheen de gestalte van een mens; zijn kruin en voeten reikten naar boven en beneden de cirkel, die kring van sterke witte heldere lucht. Rechts en links raakten de vingertoppen van zijn rechterhand en zijn linkerhand aan weerszijden de omtrek van de cirkel, terwijl deze gestalte de armen wijd uitstrekte. In de richting van de vier zijden verschenen vier koppen, als het ware van een luipaard, een wolf, een leeuw en een beer. (…) Al deze koppen bliezen door het vermelde rad en op de mensengestalte. Boven het hoofd van deze mensengestalte waren de zeven planeten. Alle planeten straalden in de richting van de dieren en via hen op de mensengestalte. In de baan van de cirkel, die als lichtend vuur verschenen was, vertoonden zich ook zestien voorname sterren, vier tussen elk van de vier koppen. (…) Ook de kringen van zuivere ether en van sterke witte en lichtende lucht waren vol met sterren, die hun fonkelende glans richtten op de wolken die zich er tegenover bevonden (…). Op deze wijze was de gestalte met deze tekenen verbonden en erdoor omringd. Ook zag ik dat uit de mond van deze gestalte, in wiens borst dat rad verschenen was, een stralend licht uitging, helderder dan het licht van de dag. Het leken stralen, waarmee het al die tekenen van de cirkels en van de afzonderlijke figuren in het rad en ook de afzonderlijke tekenen van de ledematen van de mensengestalte, namelijk van de gestalte midden in het rad, afmat in de juiste en onderscheiden maat.

In dit kosmosvisioen is er opnieuw een alomvattende ronding. Maar waar het in het visioen van het ei gaat over de gelaagdheid van het universum, hebben we in het visioen van het rad te maken met de wijze waarop alles in de kosmos is geordend. Waar de liefde werkt, krijgt alles een plaats in het geheel. Deze ordening in liefde gaat uit van de gestalte die de kosmos draagt:

Want de gestalte van de wereld bestaat in het onvergankelijke weten van de ware liefde, die God is: onophoudelijk cirkelend en wonderbaarlijk voor de menselijke natuur, zodat zij door geen ouderdom aangetast, maar niet door vernieuwing vermeerderd kan worden. Zoals zij aan het begin door God werd geschapen, zo zal zij tot aan het einde der tijden blijven.

De gestalte die de kosmos in haar armen draagt, wijst in de richting van Wijsheid (Spreuken 8: 22-31). Zij leeft in relatie met de levende God, en was er al vóór de kosmos werd geschapen.

Heel de schepping is er omwille van de mens

Als uitvoerster van Gods scheppingsplan ordende zij alle schepselen door ze een plaats te geven in het geheel. Zij blijft op hen betrokken en laat hen niet aan hun lot over, nadat ze in het leven zijn geroepen. Op deze wijze vertegenwoordigt zij de dragende kracht van het gehele universum, die tot uitdrukking is gebracht in de symboliek van een rad. Met deze symboliek wordt de liefde van God aangeduid, die zich onophoudelijk voortbeweegt in een eeuwige onveranderlijkheid:

Want de Godheid is in haar ‘vooruit weten’ en in haar werk volkomen als een rad en op geen wijze te splitsen. Ze heeft noch een begin noch een einde, noch kan ze door iemand begrepen worden, omdat ze zonder tijd is. En zoals een cirkel datgene omvat, wat in hem verborgen is, zo omvat de heilige Godheid onbegrensd alles en overtreft alles. Want niemand kan de Godheid in haar vermogen verdelen noch overtreffen noch tot een einde brengen.

Een ander verschil met het eerdere kosmosvisioen uit Scivias is de gestalte van de mens, die met uitgestrekte armen midden in de kosmos staat. Hij is belangrijker dan alle andere schepselen. Heel de schepping is er omwille van de mens. In dit universum is de mens klein van gestalte, maar de kracht van zijn innerlijk is enorm, aldus de stem uit de hemel. De krachten van zijn ziel strekken zich uit over de totale aardkring. Tegelijkertijd is de mens verbonden met alle dynamische krachten in de kosmos, goede en kwade. Dat vraagt van een mens een onderscheidingsvermogen tussen goed en kwaad. Wanneer de mens kiest voor het goede – God en zijn schepping –, verantwoordelijkheid draagt voor de wereld en de kosmos, en de weg gaat van Gods liefde, dan mag hij/zij wonen en werken in de heilige ruimte van de kosmos.

Totale verbondenheid

De kosmosvisioenen van Hildegard van Bingen tonen een totaalvisie op de schepping, die haaks staat op de visie van de moderne mens die de maat is geworden van alle dingen. Haar kosmosvisioenen tonen een groot respect voor heel het universum, omdat daarin de liefde onophoudelijk werkt, dynamisch, en waarin alles geordend is naar plaats en tijd. In deze liefde kunnen ook wij, mensen, open bloeien, wanneer we ons daarvoor openstellen. In Hildegards visie vormen kosmos, mens en God één onlosmakelijk geheel. Het gaat niet alleen om de mens in relatie tot God, ook heel het universum leeft in verbondenheid met de levende God. In deze totale verbondenheid tussen God, kosmos en mens, is de mens niet alleen een medewerker van de Schepper.

Wij worden uitgenodigd om medeschepper te zijn

Wij worden ook uitgenodigd medebewerker te zijn: medeschepper van Gods werk. De Schepper is immers nog steeds aan het werk, ten einde toe. Hildegards visie kan onze ideeën over het ontstaan van de wereld en kosmos bijstellen, ook die over onze zorg en verantwoordelijkheid voor het milieu waarin we leven. Daarmee hebben haar visioenen aan actualiteit niets ingeboet.

Kitty Bouwman is aan de Radboud Universiteit bezig met een onderzoek naar de spiritualiteit van Hildegard van Bingen. Ze is werkzaam als geestelijk begeleider en docente spiritualiteitstudies aan verschillende opleidingen, en is hoofdredacteur van Herademing.

Literatuur

Hildegard van Bingen, Scivias – Ken de wegen, Deel 1, vertaling en inleiding: M. Kock-Rademakers, Hilversum 2015. Een andere vertaling staat op hildegardvanbingen.nl. Hildegard von Bingen, Das Buch vom Wirken Gottes, Liber divinorum operum. Vertaald door M. Heieck, Augsburg 1998. Jan van Laarhoven, Groen licht voor de schepping. In: Tijdschrift voor theologie, 30 (1990) p. 34-50.

H. Wilbrink, Leven en werk van Hildegard van Bingen, Heeswijk 2018.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken