Menu

Premium

Voormoeders van de Christus: Ruth

Bij Ruth 4

Het boekje Ruth is een prachtige vertelling, rijk aan woordspelingen, veelbetekenende namen, vol verwijzingen naar of toespelingen op andere boeken uit het Oude Testament. Het is een messiaans vrouwenverhaal dat het vreemdelingschap als symbool hanteert voor het vertrouwen in en de weg naar een betere toekomst.

Er is hongersnood. Elimelek trekt samen met zijn vrouw Noömi en hun beide zonen Kiljon en Machlon uit Betlehem naar het land Moab. Maar Elimelek sterft. Het verhaal vertelt hoe Noömi achterblijft met haar zonen. Achterblijft. Veel goeds lijken de zonen niet te beloven. Er staat niet: gelukkig had zij haar zonen nog. Nee, er staat: ze bleef achter met haar zonen. Wanneer wij hun namen vertalen, heten zij ‘Afgeschrevene’ en ‘Ziekelijke’. Noömi, ‘Mijn Lieflijke’, moet verder zonder haar man die met zijn naam ‘Mijn God is koning’ verkondigt. Met Afgeschrevene en Ziekelijke moet zij verder, zonder de dagelijkse nabijheid van wie haar herinnert aan God als haar koning.

De zonen trouwen met Orpa en Ruth. Wie met wie trouwt, is niet van belang. Hoewel zij er tien jaar verblijven, komen er geen kleinkinderen. En dan sterven ook beide zonen. Noömi, de Lieflijke, is weduwe, kinderloos, en woont in den vreemde.

‘Uw God is mijn God’

Noömi besluit terug te keren en wordt aanvankelijk geflankeerd door beide schoondochters. Maar Noömi begrijpt dat deze beide vrouwen in haar land ook weer vreemdelingen zullen zijn en zegt tegen hen: ‘Ik heb jullie niets meer te bieden. Keer toch om.’ Orpa (van Hebr.: ‘oref = ‘nek’) is de vrouw ‘die de nek laat zien’, die Noömi de rug toekeert. Maar Ruth wijkt niet. Ruth zegt: ‘(…) uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. (…) de dood alleen zal scheiding maken tussen u en mij’ (1,16-17, NBG ’51). Ruth blijkt, zoals haar naam (Hebr.: re‘oet) al zegt, voor Noömi een vrouwelijke metgezel, een partner om op te bouwen.

Samen keren zij terug naar Betlehem. Hoewel de hongersnood er voorbij is, moeten zij rondkomen van de restjes graan die Ruth raapt van het land van Boaz, ‘een zeer vermogend man uit het geslacht van Elimelek’ (2,1). Ruth wordt opgemerkt door Boaz, niet als vreemdelinge, maar als krachtige persoonlijkheid. Hij voorziet hen ruim van graan – als ware het een aankondiging dat nu ook voor Noömi de hongersnood voorbij is. In een geheime nachtelijke scène op de dorsvloer zegt Boaz Ruth toe haar als vrouw te willen nemen. Via Ruth, de vreemdelinge, groeit in Noömi opnieuw het vertrouwen dat er weer toekomst mogelijk is.

Een vreemdeling(e) jouw toekomst?

In dit vertrouwen begint hoofdstuk 4. Boaz gaat naar de poort waar alle mannen samenkomen, en spreekt in het bijzijn van tien respectabele getuigen de eerste losser aan. Hij zegt: ‘Het stuk land van de overleden man van Noömi, Elimelek, is te koop. Wil jij het?’ Deze naamloze losser wil wel. Naamloos betekent: het zou iedereen kunnen zijn, ik, jij, u, wij allemaal. ‘Jawel hoor, dat land wil ik wel.’ Maar dan zegt Boaz: ‘Je moet alleen Ruth, de Moabitische, er wel bij nemen.’ Noömi is al te oud om een man toe te behoren (1,12), Ruth niet. Een losser neemt de plicht op zich bij de weduwe voor nageslacht van zijn overleden familielid te zorgen. Door haar de Moabitische te noemen expliciteert Boaz haar vreemdelingschap. Terstond antwoordt de losser: ‘Maar dan kan ik het niet.’ Er staat: ‘want ik zou mijn erfdeel te gronde richten.’ Daarop zegt Boaz, wiens naam nu zijn betekenis ‘in hem is sterkte’ waarmaakt: ‘Voor het oog van al jullie getuigen, ik koop het land van Noömi en ik neem Ruth tot mijn vrouw.’

Boaz sluit een vreemdelinge in zijn armen. In navolging van Noömi. In navolging van Ruth. Want was niet Ruth de eerste die trouw Noömi als haar moeder bekende? Ruth, die al in haar land een vreemde man getrouwd had? Wat betekende dit huwelijk toentertijd in haar eigen land? Toen ze besloot, kinderloos en weduwe, met haar schoonmoeder mee te gaan naar een land dat niet het hare was, nam ze zonder zicht op enige zekerheid het vreemdelingschap op haar schouders.

Ruth gaat buiten gebaande paden

Misschien is het wel eerder vreemd dan gewoon als het mensen lukt om door dik en dun elkaar nabij te blijven. De eerste losser en Orpa kiezen voor het vertrouwde. Ruth treedt buiten het gebaande pad. Ruth is de vreemdelinge die moed betoont om het andere in haar leven te integreren, met alle verlies en bijbehorende pijn, wellicht ook met alle hoon en smaad van dien. Soms moeten we verlies lijden, ons noodgedwongen toevertrouwen aan het onbekende om pas dan via de weg van het vreemde vruchtbaar te worden. Waar het keerpunt zich precies bevindt, is onbekend. En altijd komt het moment waarop het laatste restje vertrouwen weg lijkt. Zo ook bij Noömi: ‘Noem mij Mara, noem mij bitter.’ Maar gedragen op de vastberaden schouders van de vreemdelinge Ruth gloort er hoop op een nieuwe toekomst. Via Ruth krijgt Noömi weer een zoon, Obed, ‘hij die dient’, verwijzend naar de profeet Obadja, ‘Dienaar van JHWH’, en voorvader van David.

Karel Deurloo en Kees van Duin herkennen in het boek Ruth een messiaanse verwijzing.[1] In de joodse traditie wordt vooruitgewezen naar David. Evenmin als dat dat historisch zou moeten worden opgevat, moet deze messiaanse verwijzing in de christelijke traditie als toekomstvoorspelling voor Jezus gelezen worden. Passend bij de Adventstijd gaat het hier om het gelijksoortig motief van verwachting, van hoop, van vertrouwen op en het verlangen naar een betere wereld.

Wellicht ook interessant

Bijbel
Bijbel
None

Bijbelstudieboeken voor kringen over het Oude Testament

Het Oude Testament vertelt het verhaal van Gods trouw door generaties heen. In een bijbelstudiekring ontdek je hoe alle boeken van het Oude Testament Gods boodschap verkondigen. Door samen de Bijbel te lezen en te bespreken ontdek je ook welke boodschap God voor jou heeft. Samen lezen voorkomt bovendien eenzijdigheid: de vraag van de ander scherpt jouw inzicht en wat jij observeert kan die ander juist weer helpen bij de toepassing. Zo helpt gezamenlijke bijbelstudie je om concreet te groeien in geloof.

Nieuwe boeken