Vrede voor mensen van zijn welbehagen
Bij Lucas 2,1-20
Lucas 2,1-20 is het geboorteverhaal van Jezus, dat in Lucas direct na dat van Johannes de Doper (1,57-80) komt. In tegenstelling tot Lucas’ zelfpresentatie als gewetensvol historicus (Luc. 1,1-4) is zijn historische informatie in 2,1-2 twijfelachtig.
Dit leidt tot de vraag wat Lucas met deze introductie wilde bereiken – ervan uitgaande dat Lucas niet alleen maar slordig is, maar deze informatie met een achterliggende reden geeft. Matteüs geeft die niet, dus het kan blijkbaar ook anders, wat ook Marcus en Johannes zonder geboorteverhaal laten zien.
Beginnend autoriteitsconflict
Een blik op het ‘decreet’ (Gr.: dogma) van keizer Augustus (2,1) kan verder helpen, vooral in vergelijking met Handelingen 17,7, waar het minachten van de decreten van de keizer in verband wordt gebracht met het volgen van Jezus als koning. De introductie van de ‘wereldgeschiedenis’ in Lucas 2,1-2 duidt daarmee op een beginnend conflict tussen de autoriteit van de keizer en die van Jezus. Twee discussies over belastingen wijzen hier verder op bij Lucas: één in 20,22-25 (‘Geef de keizer wat des keizers is’) en één in 23,2, waar de leiders van het volk Jezus ervan beschuldigen dat Hij het volk verbiedt belastingen te betalen en zich voor Messias en koning uitgeeft. Belasting kunnen laten betalen geeft duidelijk aan wie het voor het zeggen heeft, en de volkstelling in Lucas 2,1 heeft wel degelijk een registratie van belastingbetalers als voornaamste doel! Op een nog fundamenteler niveau is het kunnen kwantificeren van een groep mensen of dingen en het bepalen van de identiteit en het belang van de ander – bijvoorbeeld niet primair ‘mens’, maar ‘belastingbetaler’ of ‘één immigrant te veel’ – een vorm van machtsuitoefening. De spanning die Lucas in 2,1 begint op te bouwen, is daarmee een maatschappelijke en zelfs politieke.
De stad en het huis van David
Deze spanning wordt voortgezet in vers 4, waar van Jozef en zijn gehoorzaamheid aan het bevel van de keizer verhaald wordt. Na alle klinkende namen van de voorafgaande verzen komt de naam van Jozef onverwacht en als die van een kleine man. Je ziet hem bijna het hoofd buigen en op weg gaan. Tegelijkertijd verteld Lucas er iets bij wat niet strikt noodzakelijk is, namelijk dat Jozef naar de stad van David gaat en dat Jozef uit het huis van David is. De mededeling dat Jozef naar Betlehem ging omdat dat zijn vaderstad was, had ook volstaan. Door echter zo de nadruk te leggen op de naam David komt er een verdere spanning in het verhaal, namelijk die tussen de herinnering aan de grote koning David en de feitelijke koloniale positie van Israël in het Romeinse Rijk, geregeerd en belast door de keizer. Deze spanning sluit aan bij een verwachting die al twee keer duidelijk is uitgesproken in het Lucasevangelie: de belofte dat de zoon van Maria de troon van David zal krijgen in de groet van de engel (1,32) en de verwachting van heil uit het huis van David in de lofzang van Zacharias (1,69). Nu na dit alles Jozef met gebogen hoofd naar Betlehem trekt, staat het verhaal op scherp en is de spanning groot: kunnen deze beloftes over een toekomst voor en vanuit het huis van David waarheid worden voor een kind van zo’n geknechte man uit Galilea?
Goede boodschap, redder, vrede
Het Lucasevangelie beweert dat het antwoord op deze vraag positief is. Dit blijkt uit een ander contrast in het Kerstevangelie: dat tussen de geboorte in een stal en de aankondiging en interpretatie daarvan door een engel aan de herders in het veld. Behalve dat zijn verschijning weinig passend is bij een geboorte aan de rand van de samenleving in geknecht gebied, is zijn gebruik van drie woorden interessant: ‘evangelie / goede boodschap’ (2,10), ‘redder’ (2,11), en ‘vrede’ (2,14). Dit is met name zo, omdat in de propagandaliteratuur van het Romeinse Rijk decreten van de keizer of gebeurtenissen in diens leven als ‘goed nieuws’ aangekondigd konden worden, speciaal keizer Augustus, maar ook andere keizers als ‘redder’ beschreven werden, en Augustus bij uitstek met de zogenaamde pax romana in verband werd gebracht: de vrede in het gehele Romeinse Rijk – de vrede ook, die de onderdrukking van Judea inhield. De vrede waar het hier echter om gaat, is die welke God als de patroon en heerser bij uitstek aan mensen van zijn welgevallen geeft. De vertaling ‘mensen van goede wil’ als degenen aan wie vrede gewenst wordt, is alleen al om deze reden onzinnig op deze plek. Het gaat om een contrast van heersers en over de bron van vrede, niet om het hebben van goede bedoelingen – die heeft een onderdrukker meestal ook wel. Lucas’ manier van vertellen lijkt te suggereren, dat nu juist Jezus en niet de Romeinse keizer degene is die werkelijk verdient met deze attributen geassocieerd te worden.
Welke rijke zal gered worden?
Bij zijn geboorte wordt Jezus dus op een manier voorgesteld die de lezer zijn gehele betekenis duidelijk maakt. Tegelijkertijd wordt een begin gemaakt met de politieke en maatschappelijke spanningsboog die met de kruisiging zal eindigen – en een verrassend vervolg zal krijgen in de verrijzenis. Het Kerstevangelie houdt daarom, analoog aan het Paasevangelie, een uitermate politieke boodschap in, waarover het lastig preken is aan de toch meestal redelijk welgestelde kant van de samenleving, zonder in een Publikumsbeschimpfung te belanden, of te makkelijk naar ‘de slechte machthebbers’ te wijzen en zichzelf vrij te pleiten.
De eveneens door het Lucasevangelie ingegeven vraag van Clemens van Alexandrië is actueel: Quis dives salvetur (Welke rijke zal gered worden?). Lucas laat echter ook ‘armen’ en geprivilegieerden, onderdrukten, onderdrukkers en meelopers persoonlijk door Jezus aanspreken om Hem te volgen (bijv. 7,1-10, centurio; 19,1-10, Zachëus, beroepscollaborateur) en dat biedt perspectief voor verkondiging nu.