Menu

Basis

Vrijheid van lijkbezorging? Religie, democratische rechtsstaat en de wet op de lijkbezorging

Inleiding

Actuele en maatschappelijke discussies (over de regie) over het menselijk leven, die zowel het begin als de voltooiing ervan omvat, gaan ook over de grondrechten in het algemeen en de godsdienstvrijheid in het bijzonder. Voor de één is die vrijheid grondwettelijk te ruim gesteld terwijl de ander zich juist in zijn of haar vrijheid beperkt voelt, of dat nu terecht is of niet. Emoties zitten diep en komen aan de oppervlakte als grondrechten botsen. De discussie over de verhouding van grondrechten toont de verschillende belangen waarmee de wetgever rekening dient te houden en hoezeer dit alles steeds ook een zaak is van afweging. De staatsrechtgeleerde Sophie van Bijsterveld stelt:

De verhouding tussen overheid en godsdienst staat de laatste jaren in het brandpunt van de maatschappelijke en politieke belangstelling. In de media, op discussiebijeenkomsten en in de politieke arena worden hierover bijna dagelijks de degens gekruist. Daarbij lopen de gemoederen vaak hoog op. Dat is niet voor niets. De verhouding tussen overheid en godsdienst is een fundamentele vraag. De antwoorden op deze vraag zijn niet vrijblijvend. Zij hebben consequenties voor het optreden van de overheid en voor het ‘aanzien’ van de samenleving . (1)

Vanouds beogen grondrechten de burger te beschermen tegen de overheid. Steeds vaker is er sprake van horizontale werking: de grondrechten van burgers onderling botsen. De vrijheid van de één kan de vrijheid van de ander inperken.

Deze bijdrage richt zich op een ogenschijnlijk minder in het oog springend deelgebied in het maatschappelijke en wetenschappelijke discours van godsdienstvrijheid, namelijk religie en lijkbezorgingrecht. (2) Op dit gebied kruisen de publieke belangen van de overheid en de private belangen van de burger elkaar. Vanwege de beperkingen moet hier uit de deelthema’s op het gebied van de lijkbezorging een selectie gemaakt worden. Vandaar dat gekozen is voor de minimum- en maximumtermijn van lijkbezorging, omwille van het religieuze perspectief. De religieuze doctrine om de dode binnen 24 uur te begraven conflicteert met de Nederlandse wetgeving. Het maakt het nabestaanden onmogelijk hun doden binnen die gestelde religieuze termijn in Nederland te begraven en helemaal als het gaat om een begraving in het land van herkomst. De leidende vraag in deze bijdrage is hoe de overheid haar principe van neutraliteit jegens religieuze stromingen waarmaakt als het gaat om religieuze opvattingen en rituelen aangaande de lijkbezorging, specifiek gericht op de minimum- en maximumtermijn van lijkbezorging.

Volledigheidshalve, als ik in deze bijdrage schrijf over ‘lijk’ en ‘verbranding’ dan is dat niet uit gebrek aan respect of omdat ik geen ander woord zou kunnen bedenken, maar om in de terminologie van de WLb te blijven. Voordat ik toekom aan religie en lijkbezorgingsrecht volgt eerst een korte wetshistorische schets van de WLb, gevolgd door een uiteenzetting over de termijnen van lijkbezorging. Eerst volgen nu paragrafen over constitutioneel recht en daarna over godsdienstvrijheid. Tenslotte volgt een concluderende paragraaf over het principe van neutraliteit van de overheid en haar afweging als het gaat om botsing van grondrechten en specifiek inzake religieuze expressie op het terrein van de lijkbezorging.

Constitutioneel recht

“Nederland is een democratische rechtsstaat. Een rechtsstaat, want niet de overheid maar het recht heeft het laatste woord, en democratisch, want zij die regeringsverantwoordelijkheid dragen, doen dat krachtens een mandaat van de burgers. Over beide is veel meer te zeggen, maar dit is de kern. Rechtsstaat en democratie bepalen elkaar, vandaar: democratische rechtsstaat. Binnen dit bestel is de scheiding van kerk en staat een vanzelfsprekende verworvenheid.” (3) Zo begint de notitie ‘De kerk en de democratische rechtsstaat’ van de Protestantse Kerk in Nederland uit 2009. Gezien het maatschappelijke en politieke debat getuigt het van betrokkenheid dat deze kerk haar positie in dezen heeft bepaald. Sinds de aanslagen op de Twin Towers in 2001 is het bovengenoemde debat steviger geworden, niet in de laatste plaats als het gaat om de rol van religie in het publieke domein. De uitersten tekenen zich daarbij snel af: religieuze extremisten die streven naar een theocratisch ideaal versus seculieren die alle uitingen van religie uit het publieke domein zouden willen verbannen. Ook speelden zaken als het al dan niet financieren door de overheid van christelijke groeperingen, zoals Youth for Christ in stadsdeel De Baarsjes in Amsterdam. (4)

Sinds 2009 zijn maatschappelijke en politieke ontwikkelingen voortgeschreden. Zo ziet de samenleving zich door de migratie‘crisis’ gesteld voor complexe problemen. Daarbij voegen zich ontwikkelingen als globalisering, glocalisering, klimaatverandering en de digitale revolutie. In die snel veranderende samenleving komt de democratische rechtsstaat opnieuw onder het vergrootglas te liggen en wordt zowel in die als in andere staatsvormen de godsdienstvrijheid ter discussie gesteld.

Het is lastig om dé democratische rechtstaat te definiëren. Deze is immers het resultaat van een langdurig proces waarbij hij zich door de eeuwen in verschillende constellaties heeft ontwikkeld en is geworden tot zijn huidige verschijningsvorm. De klassiek-liberale rechtsstaat kenmerkt zich door het legaliteitsbeginsel, machtsverdeling, grondrechten en rechterlijke controle. Bij het legaliteitsbeginsel gaat het om de vraag wie (bevoegde overheidsinstanties) welke bevoegdheden en instrumenten heeft op legale basis en hoever de reikwijdte van die bevoegdheden strekt. In een democratische rechtsstaat is er als het goed is spreiding van de macht. De leer van de machtenscheiding krijgt in Nederland gestalte in een stelsel van checks and balances waarbij instanties door elkaar wederzijds te controleren elkaar in evenwicht houden, en ook in decentralisatie. (5)

Grondrechten dienen rechtstatelijk gewaarborgd te zijn. Daarin dient naar voren te komen om welke grondrechten het gaat en wat de reikwijdte daarvan is, zeker bij botsing van grondrechten, vanouds gezien tussen overheid en het individu. Anno 2018 gaat het steeds meer om de botsing van grondrechten van individuen onderling. Onderscheid moet gemaakt worden tussen klassieke en sociale grondrechten. Klassieke grondrechten betreffen zogeheten ‘vrijheidsrechten’ ofwel vanuit het perspectief van de overheid ‘negatieve competentienormen’. Het gaat daarbij om een overheid die zich van handelen onthoudt jegens de (vrijheid van de) burger. Sociale grondrechten gaan uit van een verwachtingspatroon jegens de overheid. Die moet juist actief optreden ten voordele van de burger. Het gaat daarbij om in rechte niet-afdwingbare onthoudingsplichten. Grondrechten zijn niet absoluut. Er zijn uitzonderingen, namelijk indien de openbare orde, criminaliteits- of terrorismebestrijding of noodrecht daartoe aanleiding geeft. Ik kom daar in paragraaf 3 op terug als het gaat om de godsdienstvrijheid.

Of een rechtsstaat ook een democratische rechtsstaat is, hangt af van een aantal factoren. M.C. Burkens c.s. formuleren een aantal eisen om van democratie te kunnen spreken. Zo moet er sprake zijn van actief en passief kiesrecht. Het streven naar machtsverwerving is legitiem. Politieke grondrechten (met name uitingsvrijheid en vrijheid van vereniging), worden gehanteerd, net als democratische zeggenschap in en controle op besluitvorming, openbaarheid van besluiten en besluitvorming, en de meerderheidsregel. Ook worden de rechten van minderheden gerespecteerd. Tenslotte is er in een democratische rechtsstaat ruimte voor processen van voortgaande democratisering. (6)

Godsdienstvrijheid

Eén van de grondrechten is de godsdienstvrijheid. In Nederland is het een oud, zo niet het oudste grondrecht. Het gaat terug op het forum internum, zoals dat genoemd wordt in artikel 13 van de Unie van Utrecht van 1579. Daarnaast is er het forum externum, het recht om publiekelijk geloof te uiten. Het forum internum betreft vooral gewetensvrijheid, het intern mogen hebben van welk geloof dan ook. Voor die tijd, aan het begin van de 80-jarige oorlog met Spanje, was dat kerkelijk gezien een grote stap, een breuk met de alleenheerschappij van de toenmalige Rooms-Katholieke Kerk.

De godsdienstvrijheid is in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en in het Koninkrijk der Nederlanden een uiting geworden van tolerantie. Alhoewel, in de praktijk was er vaak sprake van intolerantie. Toch oefende de Republiek een zekere aantrekkingskracht uit op gelovigen van welke religieuze stroming ook die naar de Nederlanden vluchtten, omdat er in hun land geen godsdienstvrijheid was of slechts in beperkte mate. Religieuze vluchtelingen hadden ook sociaaleconomische motieven. Niettemin, de Republiek stond bekend om haar tolerante houding jegens (religieuze) minderheden.

In onze tijd is die tolerante houding omstreden. Het is de vraag, zo stellen (religieuze) minderheden of de Nederlanders wel zo tolerant zijn. Dat blijkt uit allebei botsingen omtrent de ruimte dan wel de beperking van de godsdienstvrijheid. De reikwijdte van art. 6 van de Nederlandse Grondwet (Gw) en art. 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zijn daarbij in het geding. Behulpzaam is het onderscheid – Two Concepts of Liberty – van de filosoof en politicoloog Isaac Berlin (1909-1997) in zijn inaugurele rede op 31 oktober 1958 aan de universiteit van Oxford. (7) De negatieve vrijheid behelst de afwezigheid van invloed of druk van anderen; toegepast op godsdienstvrijheid: freedom from religion. De positieve vrijheid betreft de vrijheid om iets al dan niet te doen en bevindt zich in de sfeer van autonomie; toegepast op godsdienstvrijheid: freedom of religion; een mens heeft de vrijheid een godsdienst al dan niet aan te hangen, daaraan uiting te geven, ook in het publieke domein.

Art. 6 Gw waarborgt de vrijheid van godsdienst. Grondrechten, hoezeer ook grondwettelijk gewaarborgd, zijn nooit absoluut. Datzelfde geldt voor de vrijheid van godsdienst. Waar in art. 6 lid 1 de godsdienstvrijheid en levensovertuiging constitutioneel wordt gecodificeerd, geeft lid 2 de beperkingsgronden aan. De godsdienstvrijheid kan worden beperkt ingeval van de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en om wanordelijkheden te voorkomen of te bestrijden.

Art. 9 lid 1 EVRM ziet niet alleen op de vrijheid van godsdienst, maar op die van de ‘vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst’. Die vrijheid is groot. Niemand mag gedwongen worden anders te denken, anders met zijn of haar geweten om te gaan of al dan niet een godsdienst aan te hangen c.q. niet van godsdienst te veranderen. Anders wordt het bij religieuze manifestaties in het publieke domein, het forum externum. Er is een ruime mate van religieuze expressie buiten het forum internum mogelijk, maar er zijn beperkingsgronden. Deze dienen bij wet te zijn voorzien, een legitiem doel te dienen en in een democratische samenleving noodzakelijk te zijn. Concreet gaat het daarbij om de openbare veiligheid, de openbare orde, gezondheid of goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, aldus lid 2.

Wet op de Lijkbezorging en religie

Deze paragraaf vormt de toetssteen als het gaat om de vrijheid of beperking van godsdienst als het publieke belang van de overheid en het private belang van burgers op het terrein van religie en lijkbezorging elkaar kruisen, toegespitst op de termijnen van lijkbezorging. Lijkbezorging moet niet onnodig gerekt worden. Het doel van lijkbezorging is immers skelettering van het lijk en niet het conserveren ervan. Het gaat hier om de wetgeving op dit punt, de religieuze opvattingen en jurisprudentie.

Wetshistorie

Eerst in 1869 werd er een nationale WLb van kracht. Er ging ruim een decennium en zes eerdere wetsvoorstellen aan vooraf totdat het zevende wetsvoorstel kon leiden tot de WLb. Dat had deels te maken met het complexe en ingrijpende karakter van de materie, het na meer dan een halve eeuw nog steeds voorkomende verschijnsel dat per gewest zaken verschillend geregeld werden in het jonge Koninkrijk en de positie van religieuze ‘minderheden’ als de Rooms-Katholieke Kerk en het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap. Ook speelden de sinds de 18e eeuw veranderde opvattingen over hygiëne als het ging om lijken een rol, net als de moeiten van nabestaanden om niet langer hun doden in kerkgebouwen te kunnen begraven. Dat had niet alleen een (pseudo-)sacrale achtergrond, maar had ook te maken met de verbreking van de band met het voorgeslacht; oudtestamentisch gezegd om niet langer te worden begraven bij en verzameld te worden tot je voorgeslacht. Bijkomend element in de discussie was dat de aanleg van begraafplaatsen aan de rand van dorp of stad ook stuitte op grote financiële problemen. Al met al was het een complexe problematiek. Uiteindelijk werd de WLb in 1869 van kracht.

Wetgeving minimumtermijn lijkbezorging

De tekst van de WLb zou diverse malen wijzigingen ondergaan. Omwille van de beperkte ruimte, wijs ik hier op de veranderde wetstekst van 1991. Daarin was niet alleen de bepaling opgenomen dat moslims hun doden zonder een kist zouden kunnen begraven, maar ook binnen 24 uur, evenwel onder bepaalde omstandigheden. De WLb gaat uit van een minimumtermijn van 36 uur. De officier van justitie kan in uitzonderlijke gevallen deze termijn naar 24 uur brengen. Voordat deze bepaling rechtsgeldig werd, had zich al eens een situatie voorgedaan dat een lijk van een moslim binnen deze termijn was bezorgd. Het was de burgemeester van Ridderkerk die positief had gereageerd op het verzoek van de officier van justitie en toestemming had toestemming verleend aan de Molukse gemeenschap een dode binnen 24 uur te begraven en zonder kist. Met de wetswijziging van 1991 werd deze praktijk gecodificeerd.

De hoofdlijn van de WLb (2009) is dat begraving of crematie niet eerder plaatsvindt dan 36 uren na het moment van overlijden en uiterlijk op de zesde werkdag na overlijden, art. 16 WLb. De burgemeester van de gemeente waar zich het lijk bevindt kan begraving of crematie binnen 36 uur toestaan, maar alleen in overeenstemming met de officier van justitie, en een andere termijn vaststellen na een arts te hebben gehoord, art. 17 lid 1 WLb. Beroep tegen dit besluit is, vanwege het spoedeisende karakter, mogelijk binnen 24 uur bij de betreffende Commissaris van de Koning, art. 17 lid 2 WLb. (8)

In relatie met het bovengenoemde spoedeisende karakter kan volledigheidshalve, gerelateerd aan het bovengenoemde spoedeisende karakter opge-8merkt worden dat hoewel een lijk later alsnog kan worden opgegraven voor nader onderzoek, dit iets is waarmee nabestaanden niet al te licht geconfronteerd moeten worden en zo veel mogelijk vermeden moet worden. Bij crematie is er een probleem van andere aard: verbranding van het lijk maakt forensisch onderzoek niet meer mogelijk. Hoewel begraving en crematie de vormen van lijkbezorging zijn conform de Wet op de lijkbezorging, art. 1 WLb, biedt de wet ook de bijzondere mogelijkheid van ontleding ten behoeve van de wetenschap en het wetenschappelijk onderwijs. Dit kan pas 36 uur na overlijden een aanvang nemen, art. 69 lid 1 WLb.

De minimumtermijn heeft te maken met de tijd en gelegenheid die nodig is om de dood vast te stellen, het tijdstip ook van overlijden en voor eventueel forensisch onderzoek indien een verklaring van natuurlijk overlijden vooralsnog niet kan worden vastgesteld.

Wetgeving maximumtermijn lijkbezorging

Eerder is al gesteld dat lijkbezorging uiterlijk plaatsvindt op de zesde dag na de dag van het overlijden, art. 16 WLb. Hierop is evenwel een uitzondering mogelijk: indien het gaat om een lijk dat Nederland, via internationaal lijk-transport, op een zodanig tijdstip binnen wordt gebracht dat de maximumtermijn al overschreden is. Als die situatie zich voordoet, dient de lijkbezorging, begraving of crematie, zo spoedig mogelijk na aankomst in Nederland plaats te vinden, art. 13 Besluit op de Lijkbezorging. (9)

Religieuze opvattingen minimumtermijnen

Het zijn vooral de religieuze doctrines van het Jodendom en de Islam die schuren als het gaat om de gestelde minimumtermijn van lijkbezorging, namelijk ten minste 36 uur na het tijdstip van overlijden, art. 16 WLb, maar het speelt ook in andere religieuze stromingen. Hoewel vaak wordt gesteld dat in het Jodendom en in de Islam een lijk binnen 24 uur ter aarde dient te worden begraven, wordt niet aangegeven waar in de Thora of de Koran dat expliciet wordt geboden.

Jodendom

Er zijn twee belangrijke principes in de Joodse halacha als het gaat om het verstaan van de lijkbezorging en de funeraire rituelen die worden voorgeschreven. Het eerste principe is dat mensen geschapen zijn naar het beeld van God. Om die reden moet er zo weinig mogelijk tot niets veranderd worden aan het menselijke lichaam. Het tweede principe is daaraan gelieerd: omdat de mens beelddrager van God is, dient de mens respect te betonen voor de hele persoon, zowel voor de ziel als voor het lichaam. (10)

Om aan te geven dat het lijk van een joodse mens (kwoerat hameet) dient te worden begraven, wordt gewezen op Abraham die de spelonk van Machpela kocht om zijn vrouw Sara daar te begraven, Genesis 23:9,19. Voor de volledigheid: ook binnen het Jodendom komen crematies voor. Als het gaat om het gebod om binnen 24 uur te begraven wordt verwezen naar Deuteronomium 21:22-23. Het lijk van een ter dood veroordeelde moet nog diezelfde dag, voordat de nacht valt, begraven worden. Daarmee wordt voorkomen dat Gods land ontheiligd wordt. Op een gehangene rust immers een vloek. De religieuze voorschriften kunnen niet los worden gezien van hun culturele, specifiek klimatologische, omstandigheden. Gezien de hoge temperaturen was een spoedige begraving geboden. Anderzijds moet ook gewezen worden op een uitzondering zoals de begraving van aartsvader Jakob. Zijn lijk werd pas na 70 dagen aan de aarde toevertrouwd, Genesis 50:3. De redenering is dat indien zelfs het lijk van een ter dood veroordeelde nog diezelfde dag, voor zonsondergang, begraven dient te worden, dan geldt dat te meer voor de lijken van anderen. (11) Het is een mitzvah, een positief gebod, het 231e van de 613, om de lijken zo spoedig mogelijk te begraven. Joden begraven evenwel hun lijken niet op sabbat en ook niet op de eerste dag van een Joods feest; sinds de Tweede Wereldoorlog ook niet op de tweede dag van zo’n feest. Door de bepaling in de WLb dat een lijk pas 36 uur na het overlijden kan worden bezorgd, kunnen Joden de termijn van lijkbezorging ruimer nemen, tenzij ze opteren voor een begraving binnen 24 uur. Familieleden uit het buitenland hebben dan meer tijd om te reizen. Bovendien, er is meer voorbereidingstijd mogelijk, er is een Joodse feestdag die de lijkbezorging enigszins doet opschuiven of er vallen twee Joodse begrafenissen op één dag. (12) Dankzij de huidige conserveringstechnieken is vertraging van de lijkbezorging mogelijk. Het is van belang dat de dode geëerd wordt door zorgvuldig de lijkbezorging voor te bereiden en daarbij de bijbehorende Joodse rituelen in acht te nemen. (13) Dat proces mag niet onnodig opgerekt worden. De hoofdlijn blijft dat degene die zijn dode snel uitdraagt om begra-10 ven te worden volgens de traditie prijzenswaardig is. (14) Een uitzondering betreft de begrafenis van ouders. Die moet niet te snel plaatsvinden. De joodse traditie stelt dat de baar als het ware niet vooruitgeduwd mag worden om het de begraving snel te voltooien; alsof de nabestaanden zo snel mogelijk van een lijk af zouden willen. Zo kan de waardigheid van de rituelen niet goed in acht genomen worden. (15)

Islam

Het islamitische voorschrift om een lijk binnen 24 uur te begraven laat zich niet in de Koran vinden, wel in de Soenna die de meeste Islamitische jurisprudentie bevat. Twee authentieke canonieke boeken met Hadith-collecties zijn relevant. Een Hadith is een in grote verzamelingen vastgestelde uitspra-ken over het doen en laten van de profeet Mohammed. In Al-Bukhari, Kitab al-Jinaza (Book of Funerals), Hadith 1315, staat de uitspraak van de profeet: (16)

Hurry up with the dead body for if it was righteous, you are forwarding it to welfare; and if it was otherwise, then you are putting off an evil thing down your necks.

In Sahih Muslim, Hadith 944 wordt gesteld:

Make haste at a funeral; if the dead person was good, it is a good state to which you are sending him on; but if he was otherwise it is an evil of which you are ridding yourselves. (17)

Uit de twee genoemde citaten vloeit voort dat volgens de islamitische traditie de begraving zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden zodra de dood is vastgesteld en de religieuze rituelen van wassen en bidden hebben plaatsgevonden. Dit is behoudens forensisch onderzoek, omdat het noodzakelijk is om een onnatuurlijke dood uit te sluiten of vast te stellen vanwege moord, of vanwege transport van het lijk naar het land van herkomst om aldaar begraven te worden. Dan kan er niet worden voldaan aan de oproep in de Hadith om haast te maken met de begrafenis; althans een begraving binnen 24 uur is dan niet mogelijk.

Rooms-Katholieke Kerk

De Rooms-Katholieke Kerk stelt geen minimum- of maximumtermijn voor lijkbezorging. Wel geeft het canonieke wetboek, de Codex Iuris Canonici van 1983, een richtlijn als het gaat om de termijn van de uitvaartmis in relatie tot ‘de verplichte hoogfeesten’:

Onder de Missen voor de overledenen neemt de Uitvaartmis de eerste plaats in. Deze mag iedere dag gevierd worden, behalve op de verplichte hoogfeesten, Witte Donderdag, het Paastriduum en op de zondagen van de Advent, van de Veertigdagentijd en van Pasen, met inachtneming daarbij van alles wat volgens de regels van het recht onderhouden dient te worden. (18)

De uitvaartmis kan iedere dag gehouden worden, uitgezonderd de genoemde liturgische hoogtijdagen.

Grieks-Orthodoxe Kerk

In de Grieks-Orthodoxe Kerk wordt aan een begraving binnen 24 uur de voorkeur gegeven. (19) Het menselijke lichaam is in de Grieks-Orthodoxe traditie een tempel van de heilige Geest. Het lijk rust in de aarde totdat het bij de opstanding der doden wordt herenigd met de ziel. Het is dan ook minder juist om te spreken van ‘overledene’, laat staan over ‘lijk’, maar geprefereerd wordt ‘pas ontslapene’. (20) Na het overlijden, of wellicht anders geformuleerd: het inslapen in afwachting van het eeuwige leven, en na het wassen en kleden van de ‘pas ontslapene’ wordt dan ook de ‘Gebedskanon na het scheiden van ziel en lichaam’ gelezen. Vanwege de hogere temperaturen in de regio waarin deze kerk zich vanouds bevond ten opzichte van Nederland, zal ook in de Grieks-Orthodoxe traditie gelden, net als bij joden en moslims, dat wat cultureel werd bepaald een religieuze regel werd. In het algemeen maakt de Nederlandse wetgeving een begraving binnen 24 uur niet mogelijk. De orthodoxe kerken in Nederland, ook andere dan de Grieks-Orthodoxe Kerk, hebben zich op dit punt aangepast, althans ze stellen geen gebod tot begra-18 ving binnen 24 uur. (21) Belangrijker is dat het orthodoxe rouwritueel rondom overlijden en begraving op zorgvuldige wijze plaatsvindt. Door de diaspora waarin de Grieks-Orthodoxe gelovigen zich bevinden is er sprake van grote diversiteit als het gaat om de genoemde rituelen. Sommige kerken in het land van herkomst zijn principiëler dan elders in de wereld. In andere situaties is het precies andersom, bijvoorbeeld bij de orthodoxe kerken ten tijde van het communisme. In die landen werden de tradities en de orthodoxe liturgie stringenter toegepast in de diaspora dan in het moederland.

Geneefse traditie

Voor zover ik kon nagaan, bestaat er in de protestantse traditie niet een ritueel dat of een regel die voorschrijft dat een lijk binnen 24 uur dient te worden bezorgd. Vooral binnen de gereformeerde stroming is het ontbreken van een dergelijk voorschrift vanuit het perspectief van het Genève van Johannes Calvijn opvallend, omdat zijn theologie van grote invloed is (geweest) op ook de gereformeerde traditie in Nederland. Het afwijzen van de rooms-katholieke soteriologie dat de levenden iets kunnen betekenen voor het zielenheil van de doden, is bepalend geweest voor het gereformeerde verbod op de lijkpredikatie in de Gereformeerde Kerk ten tijde van de Republiek, art. 65 Dordtse Kerkorde van 1619. (22) Art. 138 van Calvijns Ordonnances Ecclésiastiques van 1541/61 bepaalde dat de begrafenis van een dode binnen 12 tot 24 uren na diens overlijden plaats diende te vinden. (23) Belangrijker dan een kerkdienst voorafgaande aan een begraving was de ars moriendi en de meditatio futurae vitae. (24) De stervenskunst en het voorbereiden op het toekomende leven waren belangrijker dan funeraire regels en riten, althans ze lagen eraan ten grondslag. Toch hechtte Calvijn aan een spoedige en sobere begrafenis. Dat schreef hij in 1543 ook in zijn advies aan de predikanten in het Franse Montbéliard: ‘sed recta in coemeterium’, rechtstreeks naar de begraafplaats. (25) Zo konden de nabestaanden ook niet in de verleiding komen om tot persoonsverheerlijking te komen. De Geneefse regel van een spoedige begrafenis binnen 12 tot 24 uur heeft geen navolging in Nederland gevonden, afgezien van het feit dat dit in het algemeen vanuit wettelijk perspectief ook niet kan.

Hindoeïsme

De twee belangrijkste hindoe-stromingen in Nederland, de Sanatan Dharm en de Arya Samaj, vinden het wenselijk dat tot een spoedige crematie kan worden overgegaan, binnen 36 of liefst binnen 24 uur.  (26) Tegelijk wordt ook gehecht aan het tijd nemen voor de juiste rituelen. Een spoedige crematie is evenwel nodig omdat de ziel het lichaam moet kunnen verlaten. Een spoedige crematie wordt uitgesteld indien iemand overlijdt tijdens panchak – een ongunstige maandstand.

Boeddhisme

In het Thaise Boeddhisme wordt juist drie dagen rust in acht genomen voordat de crematie plaatsvindt. (27) Die periode biedt de gelegenheid aan de familie om te reizen en tijdig voor de lijkbezorging aanwezig te zijn. Niettemin is er doorgaans niet een stringente algemene regel als het gaat om de wijze van boeddhistische lijkbezorging en specifiek niet een minimumtermijn. Dat zou ook strijdig zijn eerbied voor het stervensproces. Immers zodra iemand is overleden, is dit proces nog niet afgerond. Het lijk wordt met waardigheid afgelegd en de dode enkele dagen opgebaard. Het lijk wordt daarmee een of meerdere dagen met rust gelaten. Pas daarna kan de lijkbezorging plaatsvinden.

Chinezen

Voor Chinezen is de macht van hun voorouders over de levenden belangrijk. Dat houdt voor de lijkbezorging in dat het moment en de locatie van de begraving van hen afhankelijk is. Daarom raadplegen Chinezen een Feng Shui meester of een boeddhistische monnik of priester om advies zodat het juiste tijdstip en de juiste locatie voor de begraving kan worden vastgesteld op basis van de berekeningen van deze religieuze raadsman.

Religie en de maximumtermijn

Het geheel overziend, kan van de maximumtermijn die gecodificeerd is in art. 16 WLb – ‘uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden’ – gesteld worden dat die in geen van de bovengenoemde godsdienstige stromingen problematisch is. Voor de volledigheid, het gaat niet om de zesde dag na het overlijden, maar om uiterlijk op de zesde werkdag. Als deze termijn al verlengd dient te worden dan heeft dat altijd te maken met forensische, logistieke of meer praktische oorzaken zoals een familielid dat onbereikbaar is en/of van ver moet komen.

Strafrechtelijke bepalingen

Indien iemand in strijd handelt met art. 16 WLb, dan is hij strafbaar, art. 80 aanhef en onder 3° WLb. Het gaat hierin om het bezorgen of behandelen van een lijk voordat dit bij of krachtens onder andere art. 16 WLb is toegestaan. Concreet betreft het begraven, verbranden, ontleden, balsemen of op andere wijze conserverend behandelen. Alle in art. 80 WLb aangeduide handelingen omtrent een lijk zijn verboden voordat ze zijn toegestaan. De in de WLb gestelde strafbare feiten betreffen overtredingen die in vergelijking met misdrijven als minder ernstig worden gerubriceerd, art. 82 WLb. Overtredingen leiden tot een boete van de derde categorie: thans maximaal Euro 7.800. (28)

Gemeentelijke beheersverordening

Na deze strafrechtelijke bepalingen volgt nu een kort bestuursrechtelijk perspectief op lijkbezorging. Als gevolg van de nieuwe WLb van 2009 zond de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) op 3 februari 2010 een nieuw model-beheersverordening begraafplaatsen aan burgerlijke gemeenten. (29) Een burgerlijke gemeente kan in een beheersverordening nadere regels stellen als het gaat om gemeentelijk beleid. Burgerlijke gemeenten kunnen daarin nadere regelgeving vastlegging voor, in het onderhavige geval, de termijnen van lijkbezorging. Het is niet op elk moment van de dag mogelijk een lijk te (doen) bezorgen, omdat de burgerlijke gemeente slechts gedurende een aantal uren overdag daartoe de mogelijkheid biedt. (30) Dit staat in schril contrast met de situatie van de Vroegmoderne periode waarin het juist voor de sociale bovenlaag belangrijk was, in het kader van zien en gezien worden, om ’s avonds een rouwstoet te vormen om tot begraving te komen. Een rouwprocessie en begraving met kandelaren in de avonduren maakten indruk op aanwezigen en omstanders. Zelfs in de dood was toen niet iedereen gelijk.

Casus: Habiba 1

Dat de bezorging van een lijk ook ruimschoots de maximumtermijn kan overschrijden, blijkt uit de volgende casus uit de schaarse jurisprudentie. Deze ging eigenlijk over de wilsbeschikking (beschikking na dode), (on)natuurlijke dood, valsheid in geschrifte en de (vermoedelijke) wens van de overledene. Tevens vormt het een illustratie van genoemde overschrijding. Eiseres was de islamitische moeder van een 34-jarige overleden dochter en politieagente. Habiba was op 12 februari 2007 plotseling overleden. (31) Gedaagde (ex-echtgenoot van Habiba) had na het overlijden de uitvaartverzorger opdracht gegeven tot crematie conform de wens van overledene. De rechtsvraag was of de wens van iemand die voor haar overlijden in een door de uitvaartverzorger opgemaakt en ondertekend formulier haar wensen omtrent haar lijkbezorging had bekendgemaakt, diende te worden gerespecteerd, zoals de gedaagde had aangevoerd. Eiseres vorderde een verbod tot crematie. De voorzieningenrechter besliste dat het de wens van de overledene was dat zij gecremeerd wilde worden en dat dit op 19 februari plaats diende te vinden. Uitgangspunt van de WLb is de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, ‘tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden’, art. 18 lid 1 WLb. Het ging hier niet om godsdienstvrijheid.

Casus: Habiba 2

Tijdens de afscheidsbijeenkomst in het crematorium vond de inbeslagneming van het lijk plaats. (32) De rechtsvraag ging erover of het lijk gecremeerd dan wel begraven diende te worden. Sectie was nodig omdat de eiseres meende dat haar dochter mogelijk geen natuurlijke dood was gestorven en ze twijfelde aan de authenticiteit van de wilsbeschikking. De voorlopige conclusies van het Nederlands Forensisch Instituut vormden voor het Openbaar Ministerie aanleiding het onderzoek naar een onnatuurlijke dood niet te continueren. Wat nog liep was een onderzoek naar de echtheid van de handtekening onder de wilsbeschikking. Twee dagen later gaf de officier van justitie een ‘voornemen tot het afgeven van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 12 van de wet op de Lijkbezorging’ af. (33) Deze zag uitsluitend op begraving van het lijk. De eiseres vorderde van de Staat der Nederlanden een verbod tot het geven van verlof om begraving of crematie te komen, zolang er geen contra-expertise was uitgevoerd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat niet was gebleken dat de overledene een onnatuurlijke dood was gestorven, maar oordeelde tevens dat dit niet met zekerheid kon worden uitgesloten. Crematie van het lichaam zou tot een onomkeerbare situatie leidden. De voorzieningenrechter gelastte de officier van justitie uiterlijk 26 februari 2007 verlof tot begraving te verlenen. Na 1 mei 2007 mocht hij eventueel overgaan tot het onder voorwaarden omzetten of wijzigen van het verlof, specifiek crematie. (34)

Uiteindelijk zou het lijk pas op 14 mei 2007 worden begraven, nadat het al die tijd in een koelcel was geplaats in afwachting van een finale beslissing. (35) Ook na de twee genoemde rechtszaken kon de familie enerzijds en de anderzijds de ex-echtgenoot het niet eens worden, ondanks bemiddelingspogingen van de burgerlijke gemeente Vlaardingen. De reden voor de begraving betrof uiteindelijk het belang van het zoontje van Habiba. Doordat het lijk van zijn moeder werd begraven, kreeg hij een herinneringsplek.

Afronding

Een overheid die neutraal is, is niet waardenvrij. Bovendien, de opvatting van een neutrale overheid vormt geen belemmering dat zij samenwerkt met maatschappelijke partners of religieuze organisaties, zeker niet als het gaat om overkoepelende belangen. Geloofsgemeenschappen zijn er (als het goed is) niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de samenleving, bijvoorbeeld als het gaat om de lijkbezorging van anderen die niet tot de geloofsgemeenschap behoren, maar wel behoefte hebben aan haar religieuze rituelen en expressies. Neutraliteit van de overheid verhindert niet dat geloofsgemeenschappen zich kunnen begeven in het publieke domein, althans zolang zowel de staat als de geloofsgemeenschappen elkaars domein respecteren en zich onthouden van bemoeienis met elkaars interne organisatie. Ook behandelt de staat elke geloofsgemeenschap gelijk. Dit komt goed tot uitdrukking op het terrein van de lijkbezorging waaraan zowel publieke als private aspecten zitten. In een democratische rechtsstaat wordt, als het goed is, rekening gehouden met de rechten van (religieuze) minderheden. Bij de totstandkoming van de Wet van 1869 betrof dit de rechten van rooms-katholieken en joden. Bij de wetswijziging van 1991 ging dit specifiek over begraving van lijken van moslims zonder lijkkist en in het kader van dit artikel eerder dan de in de WLb gestelde minimumtermijn van tenminste 36 uur na het moment van overlijden. Waar in de democratische rechtsstaat die Nederland is emotionele reacties te beluisteren vallen als het gaat om de politieke en religieuze constellatie, zeker als het gaat om de vermeende te ruime of te beperkte godsdienstvrijheid, ligt dit genuanceerder als het gaat om de lijkbezorging. De maximumtermijn van lijkbezorging is in geen enkele onderzochte religieuze stroming problematisch. Enigszins anders ligt dit bij de minimumtermijn. Meerdere religieuze stromingen kennen een leerstelling of ritueel dat een lijkbezorging – begraving of crematie – binnen 24 uur voorschrijft. Sinds 1991 kent de WLb een uitzondering op de algemene regel dat een lijk op z’n vroegst 36 uur na het moment van overlijden kan worden bezorgd. De termijnen van lijkbezorging schuren niet met de religieuze doctrine of rituelen, althans zo blijkt uit de (afwezige) jurisprudentie op dit punt. De casus van een jonge politieagente demonstreert dat de maximumtermijn van lijkbezorging overschreden kan worden in het belang van forensisch onderzoek of anderszins.

Een (vermeende) neutrale overheid staat religieuze rituelen op het gebied van de lijkbezorging niet in de weg. Daarover is op andere deelterreinen van de lijkbezorging veel meer te zeggen. Om het te beperken tot de genoemde minimum- en maximumtermijnen kan gesteld worden dat de WLb geen inbreuk maakt op de godsdienstvrijheid. De overheid heeft in de totstandkoming van de diverse wetsteksten sinds 1869 tot de huidige wetstekst de riten en rituelen van religieuze stromingen gerespecteerd, zeker als het gaat om de sinds 1991 geboden wettelijke uitzondering om, onder voorwaarden, een lijk binnen 24 uur te doen bezorgen.

1 Sophie van Bijsterveld, Overheid en godsdienst: Herijking van een onderlinge relatie, 3e dr., Oisterwijk: Wolf Legal Publishers, 2017, 1.

2 Leon van den Broeke bereidt aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen een dissertatie voor over religie en lijkbezorging.

3 C:/Users/Gebruiker/Documents/De-kerk-en-de-democratische-rechtsstaat-KTO-09-05.pdf [geraadpleegd 7 juni 2018].

4 ‘YFC blijft in De Baarsjes’, Het Parool 24 februari 2009; https://www.parool.nl/amsterdam/yfcblijft-in-de-baarsjes~a182242/[geraadpleegd 16 juni 2018].

5 M.C. Burkens, H.R.B.M. Kummeling, B.P. Vermeulen en R.J.G.M. Widdershoven, Beginselen van de democratische rechtsstaat: Inleiding tot de grondslagen van het Nederlandse staats- en bestuursrecht, 6e dr., Alphen aan den Rijn, 2006, 19.

6 Burkens e.a., Beginselen, 195-211.

7 http://berlin.wolf.ox.ac.uk/published_works/tcl/tcl-a.pdf [geraadpleegd 16 juni 2018]. Kamerstukken II 1990/91, 22 061, nr. 3, p. 28; http://www.statengeneraaldigitaal.nl [geraadpleegd 9 juni 2018].

9 Besluit op de lijkbezorging, Stb. 1991, 252; http://www.statengeneraaldigitaal.nl [geraadpleegd 22 december 2014].

10 Ellen Levine, ‘Jewish views and customs on death’, Colin Murray Parkes/Pittu Laungani/Bill Young (ed.), Death and Bereavement Across Cultures, London/New York: Routledge, 1997, 98-130.

11 Met dank aan rabbijn Shmuel Katzman, Centrum voor Haagse Jiddisjkeit, e-mailwisseling 30 oktober 2016-10 november 2016; http://www.chabad.org/library/article_cdo/aid/961591/jewish/Positive-Commandment-231.htm [geraadpleegd 9 juni 2018] en https://www.chabad.org/library/article_cdo/aid/301776/jewish/The-Interment-in-Judaism.htm [geraadpleegd 9 juni 2018].

12 http://www.jewishvirtuallibrary.org/jsource/Judaism/funeral_service.html [geraadpleegd 9 juni 2018]

13 Babylonian Talmud: Tractate Sanhedrin folio 47a http://www.come-and-hear.com/sanhedrin/sanhedrin_47.html [geraadpleegd 9 juni 2018].

14 Moëed Katan 22a en Sanhedrin 47a, Wilma Romm/A. Steinsal, Babylonische Talmoed, Jeruzalem 1967; Sjoelchan Aroech, Yore Dea 357:2; Sasja Martel, Sterk als de dood: Sterven en rouw in joods perspectief, Delft: Eburon, 2004, 48.

15 Martel, Sterk, 48.

16 Mijn collega dr. Yasser Ellethy van het Centrum voor Islamitische Theologie, Faculteit Religie en Theologie, Vrije Universiteit Amsterdam was behulpzaam met de juiste islamitische bronnen; Sahih al-Bukhari 1315, Boek 23, Hadith 73; http://sunnah.com/bukhari/23 [geraadpleegd 9 juni 2018.

17 Sahih Muslim 944a, Boek 11, Hadith 64; http://sunnah.com/muslim/11 [geraadpleegd 9 juni 2018].

18 Hoofdstuk VIII Missen en gebeden bij verschillende omstandigheden en Missen voor overledenen. II. Missen voor de overledenen, 380 van Beleidssector Liturgie van de Nederlandse Bisschop-penconferentie (ed.), Institutio Generalis Missalis Romani. Algemeen Statuut van het Romeins Missaal – editio typica tertio 2002/emendata 2008;https://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=1798&al=380 [geraadpleegd9 juni 2018].

19 http://www.livingincrete.net/bereavement2.html [geraadpleegd 9 juni 2018]; https://parakalo.wordpress.com/tag/grieks-orthodoxe-kerk/page/2/ [geraadpleegd 9 juni 2018]; http://www.uitvaartinformatie.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=157%3Agrieks-orthodox&catid=76%3 Areligie&Itemid=116 [geraadpleegd 9 juni 2018].

20 http://www.orthodoxekerk.net/geestelijke-verzorging/uitvaarten/ [geraadpleegd 9 juni 2018].

21 http://www.orthodoxekerk.net/geestelijke-verzorging/uitvaarten/ [geraadpleegd 9 juni 2018].

22 Leon van den Broeke, ‘No Funeral Sermons: Dutch or Calvinistic Prohibition?’, Tarald Rasmussen and Jon Øygarden Flæten (red.), Preparation for Death, Remembering the Dead, Göttingen/Bristol USA: Vandenhoeck & Ruprecht, 2015, (Refo500 Academic Studies, Herman J. Selderhuis (ed.), vol. 22), 361-77; Leon van den Broeke, ‘Baptism, Marriage and Funeral: Reformed Exclusivity or Religious Intolerance?’, Herman J. Selderhuis and J. Marius J. Lange van Ravenswaay (red.), Reformed Marjorities in Early Modern Europe, Göttingen/Bristol USA: Vandenhoeck & Ruprecht, 2015, (Refo500 Academic Studies, Herman J. Selderhuis (ed.), vol. 23), 213-25.

23 Eberhard Busch et al. (ed.), Gestalt und Ordnung der Kirche, (Calvin-Studienausgabe 2), Neukirchen-Vluyn: Neukirchener, kan 1997, 262-63.

24 John Calvin, Institutie 3.7.10 col. 513-14, 3.9.1-6 col. 523-28, and 3.20.23-25 col. 648-51 n°. 506, col. 625 trans. Henry Beveridge. reformed.org/books/institutes/ [geraadpleegd 19 juni 2018].

25 Jean Calvin, CO 11, n°. 506, col. 625; A.-L. Herminjard, Correspondance des réformateurs dans le pays de langue française, 9, 1543-1544, Genève/Paris: Georg, 1897, n°. 1201, 65.

26 Tineke Nugteren, ‘Vuur, as en water: Grenzen aan de hindoestaanse crematierituelen in Nederland’, Religie & Samenleving, jrg. 7. n°. 1 (2012), 40-55; Karin Leeuwenhoek, ‘Rouw en uitvaartrituelen’, Geloven in NL: Inspiratiemagazine, jrg. 1, no. 4 (2013), 9.

27 Rob Janssens en Anneriet Meijers, Rondom de dood: Rituelen en gebruiken in verschillende boeddhistische tradities in Nederland, s.l.: Boeddhistische Unie Nederland/Werkgroep Rondom de Dood, 1999/2008.

28 http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/straffen-en-maatregelen/vraag-en-antwoord/hoe-hoogzijn-de-boetes-in-nederland.html [geraadpleegd 9 juni 2018].

29https://www.begraafplaats.nl/de-begraafplaats/artikel/nieuwe-vng-model-beheersverordening/ [geraadpleegd 25 april 2018].

30 Zie bijvoorbeeld: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-175105.html [geraadpleegd 24 april 2018]; Verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaatsen voor de gemeente Den Haag 2016; http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/’s-Gravenhage/387081/387081_1.html [geraadpleegd 24 en 25 april 2018]; http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/’s-Gravenhage/387081/387081_1.html [geraadpleegd 25 april 2018]; https://www.regels-stadskanaal.nl/regelingen/Beheersverordeninggemeentelijke-begraafplaatsen-Stadskanaal-2018/05-05-2018 [geraadpleegd 25 april 2018].

31 ECLI:NL:RBROT:2007:AZ8839; https://uitspraken.rechtspraak.nl/inzienRechtspraak.nl – Zoeken in uitsprakendocument?id=ECLI:NL: RBROT:2007:AZ8839 [geraadpleegd 19 juni 2018].

32 ECLI:NL:RBROT:2007:BI1678; http://www.uitspraken.nl/uitspraak/rechtbank-rotterdam/civielrecht/civiel-recht-overig/kort-geding/ecli-nl-rbrot-2007-bi1678 [geraadpleegd 12 juni 2018].

33 ECLI:NL:RBROT:2007:BI1678; http ://www.uitspraken.nl/uitspraak/rechtbank-rotterdam/civielrecht/civiel-recht-overig/kort-geding/ecli-nl-rbrot-2007-bi1678, p. 2 [geraadpleegd 12 juni 2018].

34 ECLI:NL:RBROT:2007:BI1678; http://www.uitspraken.nl/uitspraak/rechtbank-rotterdam/civielrecht/civiel-recht-overig/kort-geding/ecli-nl-rbrot-2007-bi1678, p. 3 [geraadpleegd 12 juni 2018].

35 https://www.rijnmond.nl/nieuws/39287/Zoontje-Habiba-gaf-doorslag [geraadpleegd 19 juni 2018].

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken