Vrijmarkt
Bij Johannes 10,11-16
De vrijmarkt op Koninginnedag is voor iedereen, oud en jong. Maar vooral veel kinderen gaan ernaartoe. Ze sparen al weken spulletjes en speelgoed om te verkopen. Sommigen maken muziek. Er zijn spelletjes die je kunt winnen. En er is veel te eten en te drinken. Simon en Andrea gaan er ook naartoe. Ze nemen hun kleine broertje Tommy mee. ‘We zullen goed op hem passen,’ beloven ze. Hij is nog klein en heel nieuwsgierig. Ze hebben een beetje geld gekregen. Ze eten poffertjes en drinken ranja. Andrea koopt een wollen schaapje, die spaart ze. Simon koopt een hengel. Hij wil gaan vissen.
Tommy ziet een hondje dat kan blaffen, maar het is stuk, het blaft niet meer. Hij koopt het toch. Misschien kan het gemaakt. Dan ziet Simon een paar jongens die vervelend doen. Ze schreeuwen, ze schoppen tegen de spulletjes. Ze duwen de kinderen opzij. Aan de andere kant loopt ondertussen een jongen langs. Hij pikt het kistje met geld, onder zijn jas. Simon heeft het gezien. Hij loopt achter de jongen aan: ‘Ho, geef terug,’ schreeuwt hij, ‘vuile dief!’ De dief is verdwenen achter de struiken. Simon zoekt hem, maar de andere vervelende jongens houden hem tegen. ‘Wat moet jij?’ roepen ze. ‘Moet je een pak rammel?’ ‘Geef terug,’ zegt Simon nog, ‘dat mag niet, dat is laf.’ Het helpt niet. Andrea troost het meisje van wie het geld is gestolen. Ze geeft haar het laatste geld dat ze nog had. Opeens roept ze: ‘Waar is Tommy?’ Tommy is weg. Ze schrikken zich kapot. Tommy weg. Overal zoeken ze. Daar zit hij, achter een tafel op de grond. Hij heeft het hondje opengemaakt. Er moet een batterijtje in. Zo gepiept. En dan blaft het hondje weer. Het kan ook springen. Het is weer goed.