‘Wanneer ik zoek naar woorden’ (liedboek 894)
Mw. dr. C.S. van Andel is predikant in algemene dienst (PKN), werkzaam in de Noorderlicht-gemeente in Zeist en eindredacteur van De Eerste Dag
Lied voor de stilgevallene
Er kunnen dingen gebeuren in iemands leven waar hij geen woorden voor heeft. Daar heeft onze taal wél allerlei woorden voor: stomgeslagen, stilgevallen, sprakeloos. Maar wat doet dat met iemand? En wat als je ook geen woorden meer kunt vinden voor je gebed? Dat kan iemand behoorlijk machteloos maken. Soms komen er (zelf)verwijten bij: ik heb altijd mijn mond vol van geloof en vertrouwen, maar nu het erop aankomt…
Naar mijn idee is dat een ervaring die aangesproken wordt in lied 894. Een intiem lied waarin een gelovige zijn eigen stilvallen onder de loep neemt.
Toegegeven: als je dit lied te snel aanvoert, kan het een te makkelijk antwoord worden, terwijl iemand zelf midden in het stadium van vragen en bezorgdheden zit. Maar als je het juiste moment vindt om dit lied te zingen, te lezen, dan kan het deuren openen. Neem er de tijd voor. De stilte waar het over gaat mag ook rond het lied genomen worden. Er staat namelijk nogal wat!
Niet van mens naar God maar andersom
In de eerste drie strofen wordt steeds dezelfde perspectiefwisseling verwoord. Het begint bij onmacht. Dat is de onmacht om woorden te vinden, om te bidden, om zichzelf te uiten. Het lukt niet – pijnlijk genoeg.
Maar steeds klinkt dan de tegengestelde beweging waarbij niet dat wat van de mens naar God gaat, maar juist wat van God op de mens afkomt, centraal staat. ‘Uw adem wekt mijn leven (…) mijn zwijgen keurt Gij goed’: de onmacht om iets te doen slaat om in de gave om te ontvangen.
In de tweede strofe komt Christus in beeld als degene die de sprakeloosheid zal overwinnen – een taak die veel mensen wellicht alléén proberen op te pakken. In de eerste regels van elke strofe lijkt het zoeken een activiteit van de gelovige te zijn. In strofe drie wordt dit echter in handen van God gelegd: ‘dan ben ik al gevonden voordat ik U niet vind’.
Verlangen
Zo geven deze strofen ruimte om zwaar drukkend besef van verantwoordelijkheid van een kanttekening te voorzien: je hoeft het niet allemaal zélf te doen. In de vierde strofe wordt in de laatste regel dan nogmaals het perspectief gewijzigd. Als iemand stilvalt, is dat niet een probleem waarvoor hij zelf snel aan een oplossing moet werken. Maar hij kan wel iets doen: verlangen. ‘Slechts dit wilt Gij mij vragen: dat ik naar u verlang.’