We gaan zingend aan de crisis voorbij
Anders dan het Liedboek voor de Kerken bevat het Liedboek uit 2013 meer liederen waaruit een expliciete maatschappelijke betrokkenheid blijkt. Er is zelfs een aparte categorie ‘Schepping’. Maar als het daarover gaat, houden we er een vervreemdend repertoire op na. Een cri de coeur van Koos van Noppen. Dit artikel stond eerder in tijdschrift Woord & Dienst.
Graag stel ik voorop dat ik geen enkele behoefte voel om me aan te sluiten bij de soms zeer voorspelbare deuntjes die het koor criticasters van het Liedboek 2013 aanheft. In de afgelopen twee jaar ben ik zo vaak op pareltjes gestuit dat ik de aanwinst niet graag had gemist. Elke bundel heeft voltreffers en miskleunen – dat gold al voor de oude psalmberijming uit mijn jeugd – en in elke liturgische traditie ontwikkelt zich haast onvermijdelijk na verloop van tijd een repertoire favorieten en een categorie ‘winkeldochters’. Gelukkig kan een gemeente (zoals de mijne) met een nogal eclectische liturgie, waarbij uit een scala aan liedboeken wordt geput, de eenzijdigheden van een bundel omzeilen. Maar als het gaat om liederen over de schepping stuit je al zingend en liturgie-vierend op een eenzijdigheid die zich niet beperkt tot het Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk uit 2013. Kras geformuleerd: als het gaat over de schepping houden we er een vervreemdend repertoire op na. ‘Heel de aarde juicht over al wat Hij doet, alles is zo mooi dat ik zingen moet’ (224). Dat citaat is symptomatisch voor de wijze waarop de schepping in de liedteksten voorbij komt.
‘Aan U behoort o Heer der Heren, de aarde met haar wel en wee’, zingen we. Maar bij nadere beschouwing heffen we liever een liedje aan over haar ‘wel’ dan haar ‘wee’. Veruit de meeste liederen bezingen een schepping, zo ‘tov’ en onbedorven, als was ze zojuist uit Gods hand tevoorschijn gekomen. ‘Dit is een morgen, als eens de eerste…’ Prachtig allemaal, theologisch ook goed te onderbouwen. Maar als er niets méér gezongen wordt, zijn we nogal bijziend.
Na ons de zondvloed
Ik bedoel dit. Vijfentwintig jaar geleden publiceerde de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk een document over de milieucrisis en de verantwoordelijkheid van de kerk (De gaarde een woestijn, Zoetermeer 1990). Het waren de nadagen van het Conciliair Proces en in de slipstream van die bezinning over ‘vrede, gerechtigheid en heelheid van de schepping’ verscheen een plank vol boeken die zinderden van urgentie. Na ons geen zondvloed was een van de veelzeggende titels. De informatie over de deplorabele staat van de schepping, ging gepaard met stevige herbezinning op het rentmeesterschap. ‘We vernielen de grondslagen van de schepping en leven eraan voorbij, omdat ook bij ons de grondslagen van denken en handelen scheef zitten’, schreven Evert van der Poll en Janna Stapert in Als het water bitter is, over ‘evangelisch denken en de milieucrisis’ (1989).
We zingen liever ‘De aarde is vervuld’ dan ‘De aarde is vervuild’
Het moderamen van de hervormde synode sprak in zijn publicatie, die behoorlijk schatplichtig was aan Van der Poll en Stapert, over een milieucrisis met de omvang van ‘een ‘ramp in vredestijd’. De kerkbestuurders beklemtoonden meer dan eens de urgentie van hun pleidooi tot inkeer: ‘Wij moeten er op reageren. Niet reageren is ook een reactie, namelijk het afzien van verantwoordelijkheid, tegenover God en de naaste. We moeten inzien dat de milieucrisis ons treft in de diepste kern van ons christen-zijn. We zijn medeverantwoordelijk, of we willen of niet. Het ‘mene tekel’ wordt ook aan de muren van onze kerken geschreven. Onze milieuvervreemding is een teken van vervreemding van God. Onze zorgeloosheid met betrekking tot het stervende milieu is een vorm van liefdeloosheid tegenover God. Hoe kunnen we beweren God lief te hebben en tegelijkertijd niet liefhebben wat zijn zorg en aandacht heeft?’
Dat was 1990. Een jaar later verscheen het eerste IPCC-rapport over de klimaatverandering en wat er sindsdien is gevolgd heeft de urgentie alleen maar doen toenemen. Die ontwikkeling lijkt vrijwel geheel aan de samenstellers van Liedboek 2013 voorbijgegaan. De kerk heeft het kairos-moment laten lopen. H.W. de Knijff schreef halverwege de jaren negentig in zijn boek Tussen woning en woestijn al te vrezen dat zijn pleidooi voor een christelijke milieu-ethiek dreigde te smoren in ‘milieumoeheid’. ‘Zulk een vermoeidheid kan alleen het gevolg zijn van een verregaande onkunde omtrent onze situatie en een absoluut onprincipiële houding.’
Kyrie voor het milieu
In de aanloop naar en sinds de presentatie van het Liedboek 2013 is veel gediscussieerd over identiteit, taalgebruik, muziekculturen en doelgroepen. Eén van de expliciete wensen, zoals vastgelegd in het synodebesluit van 2007, is dat er ‘meer liederen nodig (zijn) die aansluiten bij de hedendaagse werkelijkheid’. Nu hoef je geen theoloog te zijn om te zien dat daartoe serieuze pogingen zijn ondernomen. Er is meer oog voor allerlei culturen, voor de wereldkerk, alsook voor de variëteit aan hedendaagse geloofsbeleving, voor de mens die in een geseculariseerde omgeving een ‘huis voor de ziel’ zoekt. Maar waar is het ‘kyrie’ over de aantasting van het milieu? Is de teloorgang van Gods goede schepping niet al decennia een van de rode draden in de dagelijkse nieuwsstroom? Raakt die crisis niet het hart van ons geloof en verdient ze niet alleen al dáárom een prominente plek in de liturgie, waar de gemeente – ook plaatsvervangend – met alle zegen en sores voor Gods aangezicht komt?
Eco-hymns
In een ongepubliceerde maar digitaal beschikbare studie namen prof. dr. Jean Pierre van Noppen – inderdaad, een ver familielid – en Emily Withers van de Vrije Universiteit in Brussel enkele jaren geleden een twintigtal zogeheten ‘eco-hymns’ onder de loep. Engelstalige teksten, ontstaan in de christelijke milieu-scene, ter gelegenheid van de bijeenkomst van de Wereldraad van Kerken in Porto Alegre (2006), en de klimaattop in resp. Kopenhagen (2009) en Durban (2011).
Verdienen de rode draden in het dagelijkse nieuws niet een prominente plek in de liturgie?
Naast liederen die uitdrukking geven aan de verwondering over en dankbaarheid voor de schepping (a), als bron van voedsel en andere rijkdommen (b), onderscheiden ze nog allerlei andere categorieën: Teksten die blijk geven van besef van de milieucrisis (c), liederen die een schuldbelijdenis (d) en/of een roep om vergeving vertolken (e). Verder zijn er liederen waarin een behoefte aan actie wordt verwoord, van mensen (f) of van God (g) en verlangen naar herstel, in de hoop dat het nog niet te laat is. Waarbij het dan een interessante vraag is welke rol aan God wordt toegeschreven. Wordt Hij opgevoerd of aangesproken als een deus ex machina, om ons te bevrijden van de schade die wij (mede) hebben aangericht, of fungeert Hij vooral als een bron van inspiratie voor een zorgzame levensstijl?
Wereldvreemd
De liederen uit de categorieën a en b zijn in Liedboek 2013 ruim voorhanden. Maar zelfs bij een welwillende duiding bevat de bundel amper een handvol teksten uit de andere categorieën. Bijvoorbeeld: ‘Wat vraagt de aarde meer van ons, dan dat wij dienen en hoeden als mensen naar Gods beeld? (992), of ‘Wij dienen vele heren tot schade van het land’ (994), of 1004, met de zinsnede ‘…dat wij uw schepping eren, de aarde die ons draagt’ .
Als het gaat om schepping / natuur / milieu staan de overige teksten ver af van de rauwe werkelijkheid. We zingen liever ‘De aarde is vervuld’ (650) dan ‘De aarde is vervuild’. Die laatste tekst, geschreven door André Troost, staat in de bundel Hemelhoog, de recente evangelische ‘aanvulling’ op het Liedboek: ‘De aarde is vervuild / veroordeeld tot de dood; / de schepping schreeuwt, zij huilt, zij kreunt in barensnood! // De aarde is vervuild, / tot in de verste hoek; / de zegen wordt geruild, / verkwanseld voor een vloek.’
Maar ook in Hemelhoog wordt toch vooral uitbundig uitgepakt over de schoonheid van de schepping. Het besef van de teloorgang slechts in een enkel lied terug te vinden, bijv. ‘O Heer, de nacht komt over ons’ (283) en ‘Vader, vol van vrees en schaamte’ (285), twee zwerfkeien overgenomen uit de bundel Opwekking – nog zo’n ‘wereldvreemde’ bundel.
De net verschenen uitgebreide bloemleesbundel Op Toonhoogte komt ook niet verder dan deze twee liederen.
De ecologische urgentie zet de discussies over het nieuwe Liedboek in nog een ander perspectief.
De uitgave Zingende Gezegend (1995) van André Troost was bij mijn weten de eerste die een lemma ‘milieu’ bevatte. Met drie liederen, waaronder ook deze: ‘O God, de goede aarde, de tuin die Gij ons gaf, is niet meer groene gaarde, is omgewoeld: een graf. Wij zien met vrees en beven geen rust, geen ruimte meer, geen plaats om hier te leven, ontferm, ontferm U Heer!’ Een zeldzame tekst. Het recente initiatief van ‘Schrijvers voor gerechtigheid’ probeert iets aan dat liturgisch manco te doen, bijvoorbeeld met de tekst: ‘Hoelang nog, Heer?’ van Michiel van Heusden. Het is nog de vraag of hun pennenvruchten doordringen tot de reguliere zangbundels.
Besef van urgentie
In zijn verfrissende encycliek Laudato si’, waarin paus Franciscus opriep tot een ‘ecologische bekering’, noemt hij het behoeden en bewaren van de schepping ‘niet iets optioneels’, evenmin ‘een secundair aspect van de christelijke ervaring’. De recente column van PKN-scriba Arjan Plaisier ademt een zelfde urgentie: ‘We moeten haast maken. Internationaal, nationaal en persoonlijk. Omkeer vandaag!’
Dat besef verdient dringend een liturgische vertaling. De theoloog/musicus Kees van Setten schreef eens dat het ‘werkelijke criterium van het kerklied uiteindelijk niet van esthetische, artistieke of dogmatische aard is. Het essentiële criterium is dat van de ethiek: reflecteert en bevordert het kerklied de juiste ethische levenshouding of niet?’
Dat is al te boud gesproken. Maar het zet de eindeloze discussies over de poëtische kwaliteit, de muzikale schoonheid en het theologisch gehalte van het Liedboek in een ander perspectief.
Er ligt nog wat huiswerk. Ik besef dat gesignaleerde probleem zich niet zomaar laat oplossen, ook al omdat het ontbreekt aan voldoende kwalitatief goede, relevante liedteksten. Maar er zou al wat gewonnen zijn als we meer oog kregen voor de collectieve blinde vlek.
Koos van Noppen en speelt orgel en piano in de Nieuwe Kerk, Amersfoort en is hoofd communicatie van de IZB