Wees volmaakt zoals God volmaakt is
Allerheiligen (Matteüs 5,1-12)

‘Zalig de nederigen van hart’, ‘Zalig de treurenden’, ‘Zalig de zachtmoedigen’, ‘Zalig de naar gerechtigheid hongerenden en dorstenden’, ‘Zalig de barmhartigen’, ‘Zalig de zuiveren van hart’, ‘Zalig de vredestichters’, ‘Zalig de vanwege gerechtigheid vervolgden’: met deze proclamaties laat Matteüs Jezus zijn eerste grote redevoering – de Bergrede – openen.
Het woord ‘zalig’ (Gr.: makarios, Hebr.: ’asjrei) zal de luisteraars bekend zijn vanuit de psalmen. Met zijn wijsheidsconnotatie dient het als algemene aanduiding van Godwelgevalligheid. Tegenover elk van deze acht God welgevallige kenmerken staat een beloning van Gods kant. Het Koninkrijk van de hemel voor de nederigen van hart, troost voor de treurenden, het bezit van de aarde voor de zachtmoedigen, gerechtigheid voor degenen die daarnaar hongeren en dorsten, barmhartigheid voor de barmhartigen, het zien van God voor de zuiveren van hart, en de titel ‘Gods kind’ voor de vredestichters.
Veel commentatoren zien in deze woorden een revolutionaire omkering van het heersende waardesysteem – een expliciete opwaardering van de zwakken en benadeelden. Voor deze zienswijze valt zeker ook veel te zeggen. Degenen die hier genoemd worden, zijn inderdaad niet de meest in het oog springende mensen. Tegelijkertijd houdt een dergelijke karakterisering te weinig rekening met de setting waarin Matteüs de Bergrede en daarmee de zaligsprekingen plaatst.
Opmaat
Na het relaas van Jezus’ afstamming en zijn geboorte in hoofdstuk 1, vertelt Matteüs in hoofdstuk 2 over de kindermoord te Betlehem en Jezus’ aansluitende vlucht naar en latere terugkeer uit Egypte. In hoofdstuk 3 introduceert hij Johannes de Doper als tweede Elia – de voorloper van de Messias – en sluit hij af met Jezus’ doop. Na het weerstaan van de verleidingen van de duivel in het eerste deel van hoofdstuk 4, is in het tweede deel van dat hoofdstuk de weg vrij voor Jezus’ eerste publieke optredens, waarin Hij zijn volgelingen vergaart en al rondtrekkende in synagoges leert, zieken geneest en demonen uitdrijft.
Matteüs introduceert Jezus hier in zijn rol als Messias in een vorm die lijkt op de oudtestamentische profeten. Niet alleen deden de profeten wonderen, ze waren ook belangrijke interpreten van de Tora. Zo ook Jezus. Met zijn wonderdaden en optredens in de synagoges wekt Hij de belangstelling van het volk. Op het moment dat er een grote menigte is die Hem begint te volgen, gaat Hij ‘de berg’ op, gaat zitten en begint te onderwijzen.
Jezus als Mozes en als Torageleerde
Met deze enscenering van Jezus op de berg die het volk in Tora onderwijst, roept Matteüs enerzijds het beeld op van Mozes die op de berg Sinai van God de Tora ontving, en anderzijds het beeld van een contemporaire wetsgeleerde. Met deze samensmelting van contexten communiceert Matteüs naar zijn lezers: ‘Let op, wat hier volgt is Tora-onderwijs.’
Wat volgt in de zaligsprekingen en de rest van de Bergrede is dan ook Jezus’ uitleg van de Tora. Deze kan als nieuw en radicaal worden beschouwd. Zoals het een Torageleerde betaamt, geeft Jezus immers uitleg en specificaties en voegt hiermee zijn deel toe aan de Tora. ‘Tora’ heeft namelijk een dubbele betekenis: enerzijds is het de Tora die Mozes op de Sinai ontving, en anderzijds de uitleg die een Torageleerde hieraan geeft. In het rabbijnse jodendom wordt de eerste de schriftelijke Tora genoemd en de tweede de mondelinge Tora. Hieronder vallen ook de Talmoed en de Midrasj. De basis van Jezus’ leer, de fundamentele melodie waarop Hij improviseert, is de Tora van Mozes. Zij is de meetlat waarlangs alle joodse leer gelegd wordt.
Volmaaktheid
Waar de zaligsprekingen overeenkomstig hun doel – het gehoor van de menigte trekken – nog in de derde persoon zijn gehouden, laat Matteüs Jezus zich in de volgende verzen direct tot zijn luisteraars richten. Het zout van de aarde en het licht van de wereld noemt Hij hen. Met deze kernachtige beelden komt Jezus dan direct tot de hoofdboodschap van zijn Tora-onderwijs: jullie zijn Israël, en als zodanig is het jullie taak om een voorbeeld te zijn voor de rest van de wereld. Want dat het om deze aloude opdracht van God gaat, maakt Jezus in de rest van hoofdstuk 5 duidelijk, culminerend in de oproep volmaakt te zijn net zoals God volmaakt is (5,48).
In deze oproep tot volkomenheid weerklinkt de echo van Leviticus 19,2: ‘Wees heilig, want Ik, de Heer uw God, ben heilig.’ Net zoals bij Matteüs staat ook deze oproep niet op zichzelf, maar wordt hij in de volgende verzen verder uitgewerkt. Latere generaties van joodse geleerden zullen in deze oproep het centrale gebod van de Tora herkennen en dit samenvatten met Leviticus 19,18b: ‘U zult uw naaste liefhebben als uzelf.’ Wanneer Jezus wordt gevraagd naar het belangrijkste gebod, verwijst ook Hij in Matteüs 22,39 naar deze woorden.
In het woord ‘volkomen’ of ‘volmaakt’ schuilt bij Jezus echter nog iets anders. In Matteüs 19,21 antwoordt Jezus de jongeman die Hem vraagt wat hij naast het volgen van de geboden nog meer moet doen om het eeuwige leven te krijgen: ‘Als u volmaakt wilt zijn, ga dan naar huis, verkoop alles wat u bezit (…) en volg Mij.’ Een dergelijke gerichtheid op Jezus’ persoon klinkt ook in de laatste zaligspreking mee: ‘Zalig zijn jullie wanneer ze je omwille van Mij uitschelden, vervolgen en van allerlei kwaad betichten’ (5,11-12).
De Tora ben Ik
Wat Jezus dus aan de Tora toevoegt, is Zichzelf. In Matteüs 23,8-10 zegt Hij expliciet: ‘Laat je ook geen leraar noemen, want jullie hebben maar één leraar, de Messias.’ Hierin ligt de radicaliteit van Jezus’ boodschap: dat Hij de plaats inneemt van de Tora. Met Hemzelf als enige leraar, vormt Hij de verbinding tussen God en Israël – de Tora.
Deze exegese is opgesteld door Chanan Raguse.