Menu

Basis

Wees waakzaam en voorbereid!

Matteüs 25 en het diaconaat

Waar komt ten diepste de opdracht en de motivatie tot het diaconaat vandaan? Wat tekent en betekent daarin de relatie tussen gever en ontvanger? En wie is uiteindelijk de gever of ontvanger?

Er is een hechte band tussen diaconaat en Matteüs 25: 35-45, meestal kortweg Matteüs 25 genoemd. En dat is niet vreemd. Dit is wat diaconaat inhoudt, zou je inderdaad denken: het voeden van wie honger heeft, te drinken geven wie dorstig is, het kleden van naakten, het verwelkomen van vreemdelingen, en het omzien naar zieken en gevangenen. In veel kerken wordt dit diaconaat, dit doen van ‘goede werken’, als een aparte taak beleefd en georganiseerd. Maar Matteüs 25 maakt duidelijk dat diaconaat nauw samenhangt met de identiteit en missie van Jezus zelf en een opdracht voor de gehele kerk is, zeker in een tijd waarin vele crises ons onzeker maken.

Laatste dingen

Jezus is in deze passage in gesprek met zijn leerlingen. Eén van hen heeft hem gevraagd waaraan de voleinding van de wereld kan worden herkend. Wat zijn de tekenen? En hoe kom je in het Koninkrijk? Jezus gaat daar uitgebreid op in, met als belangrijkste boodschap: Wees waakzaam en voorbereid! (Matteüs 24:42).

… alles wat hij in zijn leven heeft gezegd en gedaan, als verduidelijking en toespitsing

In Matteüs 25 vertelt Jezus zijn leerlingen hoe zij zich kunnen voorbereiden, namelijk door het Koninkrijk present te stellen in hun eigen daden. Matteüs 25 vormt het slot van vele toespraken, debatten en gelijkenissen van Jezus over het Koninkrijk. Hierna beginnen Jezus’ laatste beproevingen. Zo verschijnt Matteüs 25 als een samenvatting van alles wat hij in zijn leven heeft gezegd en gedaan, als een laatste verduidelijking en toespitsing. Want nieuw is het niet wat Jezus hier zegt. Hij heeft tijdens zijn omzwervingen door Judea en Galilea opgetrokken met die hongerigen, dorstigen en zieken en hun betekenis voor het evangelie onderstreept.

In Matteüs 25 gaat het in dubbele zin over de laatste dingen: het is het laatste wat Jezus zijn leerlingen op het hart drukt, in het zicht van zijn komende lijden. Er is geen sprake van een abstract filosofisch gesprek over verre dingen die ooit zullen gebeuren: die dingen staan voor de deur. Want nu gaat het erop aankomen voor Jezus. Nu gaat de tijd zich samenballen tot het moment van de waarheid. En in het zicht van die laatste dingen die gaan komen, benadrukt Jezus nog eens: zo bereid je je voor op het Koninkrijk.

God met ons

Matteüs 25 maakt duidelijk dat ‘goede daden’ geen vrijblijvende handelingen zijn, maar de kern van het evangelie. Dat zegt die beroemde zin in vers 40: ‘Alles wat jullie gedaan hebben voor één van de geringsten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor Mij gedaan.’

De Koning zelf – en het is in het verhaal niet duidelijk of Jezus over zichzelf spreekt of over God – identificeert zich met de minsten, met deze hier! Daarbij wijst Jezus naar wie om hem heen staan: zijn leerlingen en de mensen die hem overal volgen, de armen, de zieken, de hongerigen. Evenmin als het einde van de wereld zijn zij een abstracte categorie; ze kijken naar Jezus terwijl hij praat, in sjofele kleren, hun lichaam en ziel aangetast door de dagelijkse strijd om het bestaan. Ze hebben evenveel honger naar brood als naar gerechtigheid. Ze hebben allang geen vertrouwen meer in welke (religieuze) hoge pieten dan ook. Ze hebben een onlesbare dorst naar leven, voluit leven, in plaats van overleven. Met hen heeft Jezus zich verbonden vanaf het begin van zijn verschijnen op deze wereld. Jezus kent hen, hij deelde brood en vis met hen; hij sprak ze toe wanneer ze wanhopig waren, hij antwoordde als ze vanaf de kant van de weg naar hem riepen. Hij liet zich door hen aanraken en werd diep door hen geraakt.

Aan het begin van Matteüs wordt de kernboodschap van dit evangelie uiteengezet: ‘Dit alles is gebeurd omdat in vervulling moest gaan wat bij monde van de profeet door de Heer is gezegd: “De maagd zal zwanger zijn en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immanuel geven” (Jesaja 7:14), wat in onze taal betekent: “God is met ons”’ (Matteüs 1:22)

Ze hebben al lang geen vertrouwen meer in welke (religieuze) hoge pieten dan ook

Jezus vervult in zijn leven en dood wat als een rode draad door de geschiedenis van Israël gaat: God hoort de schreeuw van het volk en antwoordt. God daalt uit de hoge hemel en komt ons nabij in een mens. En alweer: geen abstract mens, maar een mens in armoede geboren, met honger en dorst, die zich laat dopen door een man die wordt opgesloten en vermoord, die liefheeft en lijdt onder de machtigen van zijn tijd. Een mens die daaraan bezwijkt. Met déze mens identificeert God zich. Die boodschap van Matteüs wordt herhaald en bevestigd in de woorden ‘Alles wat jullie gedaan hebben voor één van de geringsten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor Mij gedaan.’

Betrokkenheid voorop

Wat betekent dit voor de opdracht om barmhartigheid te doen in zevenvoud? Als je Matteüs 25 leest, zou je denken: doen staat voorop. Geef eten waar honger is, water waar dorst is, en laat niet in de steek wie in de penarie zit.

Deze opdracht tot handelen kan niet worden losgemaakt van een lange traditie, waarin kennis van de Thora en liefde voor de Thora centraal staan. Jezus vatte die traditie samen in het liefdegebod. Aandacht voor de ander is nooit enkel een materiële daad, maar heeft ook altijd een spirituele dimensie, omdat het de vraag stelt naar jouw relatie tot die ander.

In de passage die volgt op Matteüs 25 giet een vrouw mirre over Jezus’ hoofd. De leerlingen klagen dat dat geld aan de armen gegeven had kunnen worden, en na het voorafgaande klinkt dat als een logische en juiste opmerking. Maar Jezus zegt: ‘Zij heeft iets goeds voor Mij gedaan. Want de armen zijn altijd bij jullie, maar Ik zal niet altijd bij jullie zijn. Door die olie over Mij uit te gieten, heeft ze mijn lichaam voorbereid op het graf.’ (Matteüs 26:10-12).

Dit verhaal is wel aangegrepen om nog een zevende werk toe te voegen aan de zes die in Matteüs 25 genoemd worden. Inderdaad: ook de doden begraven hoort bij de goede werken. Maar het bevat nog een andere boodschap: goede werken hebben geen betekenis zonder liefde. En die rekent en berekent niet. Ze is overdadig, verkwistend zelfs. Hoe vaak is Jezus zelf niet tot in het diepst van zijn ingewanden bewogen, voor hij een blinde geneest, of een hongerige menigte eten geeft? De goede werken wortelen in die bewogenheid. Zodra het vrijblijvende daden worden, verliezen zij hun betekenis. Door zijn identificatie met ‘de geringsten’ zet Jezus zichzelf op het spel.

Weerloosheid

Dit betekent dat goede werken altijd plaatsvinden in een concrete relatie. Jezus spreekt in Matteüs 25 over dit directe en concrete contact. Dat is vaak moeilijk en pijnlijk omdat dit contact het verschil tussen onszelf en de ander zichtbaar maakt. Dit verschil is alleen te overbruggen door de weerloosheid onder ogen te zien, die geven altijd met zich meebrengt: voor even leveren we ons uit aan de ander, die het gegevene kan weigeren of afwijzen. Maar die ook iets kan teruggeven dat we wellicht niet verwachten. Dit moment is cruciaal voor diaconaat, omdat het spiritualiteit en materialiteit met elkaar verbindt, en ons leert dat we niet kunnen geven en zelf buiten schot blijven.

Aandacht voor de ander is nooit enkel een materiële daad, maar heeft ook altijd een spirituele dimensie

In de kerk kennen we de weerloosheid en overgave van mensen tegenover de allerhoogste. In Matteüs 25 wijst Jezus erop dat die overgave verbonden is met weerloosheid tegenover de allerminsten. Hij verbindt ze op de meest directe manier die je je maar kunt voorstellen: ‘wat jullie voor hen hebben gedaan, hebben jullie voor mij gedaan.’ In die verbinding, in dat moment van weerloze uitlevering aan de ander, kan het Koninkrijk van God zichtbaar worden. De voorbereiding op de komst van het Koninkrijk begint met de erkenning van deze weerloosheid en onderlinge afhankelijkheid tussen mensen.

Diaconaat

In Matteüs 25 vat Jezus zijn missie nog eens kort en bondig samen. Hij laat zien dat de opdracht om goed te doen aan de ‘minsten’ met hemzelf verbonden is. Hij is degene die het Koninkrijk van God belichaamt, present stelt in zijn missie en die zijn leven ermee verbindt. De diaconale opdracht van Matteüs 25 betreft de identiteit van de kerk: aan deze werken kan de kerk van Christus worden gekend. Hieruit vloeien, voor zover ik kan zien, drie taken voor het diaconaat voort. Ten eerste: voeden wie honger heeft, te drinken geven wie dorstig is, de naakten kleden, de vreemdelingen verwelkomen, omzien naar zieken en gevangenen, en de doden begraven. Precies zoals Jezus heeft opgedragen.

Voor even leveren we ons uit aan de ander…

Ten tweede: de weerloosheid omhelzen, je voorbereiden op de laatste dingen, die elk moment op de deur kunnen kloppen, door concrete verbindingen aan te gaan met anderen. Je rekenschap geven van de verschillen, moeilijke vragen niet uit de weg te gaan.

Bijvoorbeeld: hoe komt het dat mensen zwaar gebukt gaan onder schulden die automatisch toenemen door regels die de overheid heeft ingesteld? Waarom zitten mensen klem tussen de onmogelijkheid terug te keren naar het land van herkomst en de onmogelijkheid een verblijfsvergunning te krijgen? Hoe kunnen we de landbouw zo inrichten dat er toekomst is voor boeren en voor de natuur? Wie vertrouwen we? Wat doet mensen werkelijk goed? Wat geeft verlichting in zware tijden? Enzovoort. Ten derde: het diaconaat heeft de taak de gemeente van Christus eraan te herinneren dat het omarmen van weerloosheid haar opdracht is. Hoe kunnen we in de kerk ‘de minsten’ ontmoeten en van deze ontmoeting leren? Wie nodigen we aan tafel uit en wie beslist dan wat de pot schaft?

Matteüs 25 roept veel lastige vragen op, die onontkoombaar zijn voor een kerk die waakzaam en voorbereid wil zijn voor de komst van Gods Koninkrijk. Het stellen van deze lastige vragen is de derde taak van het diaconaat.

Erica Meijers is universitair docent Diaconaat aan de Protestantse Theologische Universiteit, vestiging Groningen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken