Wie liefheeft, onderhoudt de geboden
6e zondag van Epifanie (Deuteronomium 30:15-20, Psalmen 119:9-16, 1 Korintiërs 2:6-11 en Matteüs 5:17-26)
De gedachte dat de wet Gods goed is voor mens en samenleving, is de basis onder de lezingen van deze zondag. In het Overjordaanse brengt Mozes het volk de aanwijzingen van de Eeuwige te binnen die de weg wijzen naar een goede samenleving van vrije mensen. Hier, aan het slot, bindt hij hun op het hart de weg naar het goede leven op te gaan, niet die naar de dood, de slechte weg.
In het psalmgebed klinkt de vreugde van iemand die Gods wetten kent, er vrolijk mee leeft – en ze nooit zal vergeten. De apostel wijst de gemeente op de luisterrijke wijsheid die ze van God heeft ontvangen. Die blijft. De wijsheid en de machthebbers van de wereld gaan ten onder. Jezus zegt: ‘Ik ben gekomen om de wet te vervullen.’
Geen nieuwe wet
De perikopenindeling maakt niet heel duidelijk dat we nog steeds de Bergrede lezen. In Matteüs 5:16 vinden we het levensdoel van Jezus’ leerlingen: ze moeten hun licht laten schijnen voor de mensen ‘opdat ze jullie goede daden zien en eer bewijzen aan jullie Vader in de hemel’. Als we de cesuur bij Matteüs 5:17 leggen, kunnen we al te gemakkelijk gaan denken dat hier een nieuwe wet wordt gepresenteerd voor de christelijke gemeente, de elite uit joden en heidenen. De (oude) wet is vaak gelezen als een zwaar juk, het tegendeel van het zachte juk en de lichte last waarop Jezus later zinspeelt (Matteüs 11:29-30). ‘Eer aan de Vader in de hemel’ is doel en uitkomst. Als leerlingen de weg gaan waarop Jezus voorgaat, eren ze de Vader en is voor hen het Koninkrijk van de hemel al gekomen. In de Bergrede, Matteüs 5-7, geeft Jezus de richtingaanwijzers naar het Koninkrijk. Zijn taal en methode zijn dezelfde als die van andere rabbi’s en sluiten aan bij de belevingswereld, studiemethode en taal van gelovige joden. Ook als ze Jezus volgen, is en blijven wet en profeten de wegwijzers van de hemelse Vader.
Jezus’ aanwijzingen
Jezus is gekomen om de wet en de profeten tot vervulling te brengen (Matteüs 5:17). Hij komt de wet ‘volledig uitvoeren’ (Gr.: plèroosai), tot in de wortel. In Matteüs 22:37-40 vinden we de grondslag van wet en profeten: God en je naaste liefhebben (uit Deuteronomium 6:5 en Leviticus 19:18b). Als je de wet bestudeert en uitvoert, is altijd de liefde uitgangspunt. Wie liefheeft, onderhoudt de geboden en wordt groot in het Koninkrijk van de hemel – wie ze afschaft, wordt daar klein. Om het Koninkrijk van de hemel binnen te gaan is grotere gerechtigheid nodig dan die van de schriftgeleerden en de farizeeën (Matteüs 5:20). Zij zijn gerespecteerde gelovigen en zien het onderhouden van alle 613 geboden van de Tora als toegang tot het hemelrijk. Als vaste discussiepartner van Jezus zijn ze soms goedwillend, soms van kwade wil. Dan ontaarden de vaak scherpe discussies over geloof en wet in twistgesprekken ‘om Hem te verzoeken’. Met de regel van de liefde voor ogen ontdekken we ‘de grotere gerechtigheid’ van de leerlingen. Nu beginnen de aanwijzingen van Jezus om de wet te vervullen; taal en methode zijn die van de Talmoed en Misjna. Hij wijst op de Schrift en de mondelinge traditie als de bron van joodse wetskennis (Matteüs 5:21: ‘destijds tot het volk’ – Nieuwe Bijbelvertaling; ‘de ouden’ – Statenvertaling, NBG ’51). Jezus zegt: ‘Maar Ik zeg jullie (…)’. Hij kiest dus een andere positie tegenover de wet dan de schriftgeleerden en de farizeeën; niet tegengesteld aan die van hen, maar dieper, tot in de wortel van de wet.
Boosheid kan tot moord leiden
De eerste richtingwijzer is: ‘Pleeg geen moord.’ Deze duidelijke wetsovertreding wordt uitgewerkt langs twee lijnen, twee climaxen van drie elementen, waaraan we zien hoe moord niet het begin maar het eindresultaat is van stappen die mensen al genomen hebben. Die hebben moord als kiem in zich. Zulke tussenstappen zijn in het rabbijnse onderricht bekend als ‘omheiningen van de wet’. Als je die gehoorzaamt, stop je op tijd en kom je niet meer tot de echte wetsovertreding. Aan moorden vooraf gaan gedachten en woorden die stuk voor stuk de naam van een medemens verwoesten. In de eerste climax zien we hoe minachtende gedachten tegen een broeder of zuster ertoe kunnen leiden die persoon zo waardeloos te vinden dat die maar beter dood kan zijn. Wat aanvankelijk in je hart leeft, wordt sterker en komt in je daden naar buiten. Jij wordt steeds strenger veroordeeld, tot in de Gehenna.
Sluit vrede met je tegenstander
Wie op weg gaat om te offeren, moet zuiver zijn. Zie Psalmen 24:3-4: ‘Wie mag de berg van de Heer bestijgen (…)? Wie reine handen heeft en een zuiver hart.’ Boosheid op een broeder of zuster leidt de aandacht af van de Heer en maakt je zo onrein. ‘Boos worden’ (Gr.: orgizomai) kan nog onzichtbaar voor anderen blijven. Vervolgens kan iedereen je horen schelden: ‘Nietsnut’ (Gr.: rhaka), en het ergste: ‘Dwaas’ (Gr.: mooros), een afvallige of een godloochenaar voor gelovigen (bijv. Psalmen 14:1 en Psalmen 53:2; tegendeel in Spreuken 1:7). Ook onrecht dat iemand jou heeft aangedaan en dat je leven beheerst, ontwricht en vernielt de gelovige gemeenschap en de goede samenleving. Wie niet zelf de eerste stappen neemt om vrede met zijn tegenstander te sluiten, zal duur betalen: de tegenpartij haalt er ook nog de rechter en de gevangenis bij. Ook al heeft een ander jou onrecht gedaan, op weg naar het altaar moet jij het initiatief tot vrede nemen, anders raken alle relaties verstrikt in een verwoestende juridische maalstroom. De vredegroet aan de tafel van de Heer is niet bedoeld als vrome wens, maar als belijdenis: ‘Onze geschillen en ruzies hebben we opgelost, voor we aan tafel gingen.’
Deze exegese is opgesteld door Hans Fortuin.