Wijsheid gepaard aan strengheid ?
Bij Sirach 44,19-23 en Romeinen 4,1-13
Het is zondag, maar ook 29 juni. In een kerk waar historisch besef en oecumenische gezindheid samengaan, wordt dan de gedachtenis van de apostelen Petrus en Paulus hooggehouden. Afzonderlijk hebben ze nog een eigen gedachtenisdag, maar vandaag verschijnen ze gebroederlijk tezamen voor ons zielenoog, twee steunberen der Kerk, als een soort Luther en Calvijn avant la lettre – de een impulsief, hartverwarmend, de ander weloverwogen, doordacht.
Ook door hen staat de Kerk, geworteld in de liefde van Christus, stevig op twee benen. De tweede, de nageboorte, krijgt vandaag het eerste woord. Zijn brief aan de gemeente te Rome vormt de hoofdschotel – zelfs het evangelie wijkt in dit alternatieve spoor terug. In deze beginnende zomertijd worden fragmenten uit de bijbelse wijsheidsliteratuur (vooral Jezus Sirach) gespiegeld met Paulus’ Romeinenbrief, een fundamenteel nieuwtestamentisch geschrift. Joodse wijsheid gepaard aan de Paulus zo vaak toebedachte strengheid?
Heldengalerij
De hoofdstukken 44-50 vormen een verhaal apart in het boek Wijsheid van Jezus Sirach, dat dateert van ongeveer 200-175 voor Christus. Ze zijn te typeren als wijsheidsliteratuur met een vleugje geschiedschrijving. De wijsheid zit erin, dat de auteur – Jezus, zoon van Sirach – de grote namen uit de Joodse geschiedenis de revue laat passeren als een lofzang op Gods grote daden in de geschiedenis. Dit verleden garandeert nog geen glorievolle toekomst, maar vormt wel een reden tot dankbaarheid. Het is één grote lofzang op God ‘die overal grote daden verricht, die ons vanaf de moederschoot verheft en ons zijn barmhartigheid betoont’ (50,22). Waarna een gebed volgt dat dit zo mag blijven, ja, dat Hij ons (Israël) in deze tijd mag bevrijden. Het is dus de canon van de vaderlandse helden, grote voorgangers, die hier wordt opgesteld. De inleiding spreekt voor zich: ‘Laat ons de beroemde mannen prijzen, onze voorvaders, generatie na generatie’ (44,1). Na Henoch en Noach, de oudvaders, komen de aartsvaders Abraham, Isaak en Jakob gedrieën voorbij, vóór Mozes, gevolgd door Aäron – die aanzienlijk meer dichtregels krijgt toebedeeld dan zijn broer. In de vijf verzen over de aartsvaders krijgt Abraham de meeste ruimte, de aartsvader ‘van een menigte volken’ (44,19-21). De Genesistekst wordt bijna letterlijk geciteerd of samengevat, waarmee een exegetisch-theologisch overzicht van Abrahams betekenis wordt gegeven, dat de opvattingen naderhand binnen het jodendom en vroege christendom mede heeft beïnvloed.
De volkerenvader
Het is een waagstuk je te begeven in Paulus’ Romeinenbrief. Grote lezers als Aurelius Augustinus, Maarten Luther en Karl Barth bogen zich erover en hun visies, spirituele en exegetische benadering, prediking klinken nog steeds door. Kun je er nog nieuw, fris tegen aankijken? Paulus’ gedachtegang, zijn schriftuurlijke logica is altijd spannend. En dan nog de vraag: heeft hij dit alles geschreven, of zijn delen aan hem toegeschreven?[1] Paulus probeert in ieder geval de zeker toen, maar ook door de eeuwen heen actuele kwestie van wet en evangelie (niet: wet of evangelie) te doorgronden, bevrijden van ingegraven posities, op een hoger plan te brengen. Hij zoekt naar behulpzame vergelijkingen om de onvergelijkbare gerechtigheid van het geloof, die hij door Christus heeft ontvangen, uit te leggen aan de gemeente te Rome, bestaande uit joden, joden-genoten en Christus Jezusvolgers. Wat zegt hij? (Te kort door de bocht:) Is het volgen van de regels – wet – behoud bij God? Nee, dat is meer religieuze vormgeving, zeker belangrijk, maar het maakt niet vrij. Moet je je dan maar niet aan de regels houden? Natuurlijk niet, je moet ze doen, God vraagt het. Maar het bewerkt niet je heil. Besneden of niet, dat is vanuit de menselijke (religieus of cultureel bepaalde) bestaanswijze gedacht. Geloof kan ook zonder, want is totale overgave aan God. En dat is wat Abraham typeert en daarom wordt hem dat tot gerechtigheid gerekend (4,3.5). Dat leidt tot totale aanvaarding door God.
De crisis van de bevrijding
Abrahams geloof werd hem toegerekend als gerechtigheid, niet vanwege zijn besnijdenis. Toen hij nog onbesneden was, werd hem zijn geloof al toegerekend. De besnijdenis was enkel een zichtbaar teken van menselijke religie, geen voorwaarde inzake geloof. Daarom kunnen ook onbesnedenen Abraham als vader van het geloof erkennen. Want ook Abraham neemt, zoals wij allen, deel aan deze afspiegelende verschijningswereld, aan besnijdenis, religie en kerk.[2] De kerk is de onvermijdelijke en historische omlijsting, sturing en kanalisering van wat God doet met de mens: de vorm, maar niet de inhoud. Ze is eerder schaduw dan licht. De inhoud wijst boven zichzelf uit, is van gene zijde, is uit het geloof. Het is altijd crisis, in het geloof.
De wet, de Tora, zonder geloof heeft haar positieve kanten, zeker. Ze heeft als psychisch-historische gebeurtenis, gegeven, haar immanente gewicht en betekenis. Maar het Koninkrijk Gods beërven, of gerechtigheid (aanvaarding bij God) door het geloof ontvangen is iets anders. Voor onze tijd is het wellicht van belang vast te stellen, dat het niet zozeer om een algemeen geloof gaat, maar om het geloof in God, deze God, de Heer van Israël en de Vader van Jezus Christus.
De besnijdenis is dus een teken achteraf. De besnijdenis bewerkt geen genade, maar de genade tekent zich in de besnijdenis. Abraham is gerechtvaardigd, vader der volkeren, in geloof. Niet in zichzelf, wel of niet besneden. Abraham is Abraham door genade! Alle verbanden worden opgeheven. En toch is er een samenhang, niet in zichzelf, maar in God, de Doorbreker van alle verbanden en daarmee de Schepper van alle onderlinge verbondenheid.
Sirach en Paulus – wijsheid gepaarde met strengheid? Nee, bevrijdend onderricht! Te doen: gerechtigheid. Genade voor recht. Geloof in de Eeuwige, zonder grenzen.