Witte Donderdag
Bij Exodus 12,(1)15-20, Psalm 81 en Johannes 13,1-15
Vandaag begint wereldwijd in de christelijke kerk(en) de viering van het Paasfeest, op de avond dat Jezus voor het laatst samen met zijn leerlingen ‘aanligt’ voor de maaltijd. In de toenmalige tijdrekening was dat het begin van de vrijdag. Later die nacht zal Jezus gearresteerd worden. Het gezelschap was met velen in Jeruzalem gekomen om de uittocht uit Egypte te vieren. Exodus 12 speelt kort voor de uittocht. De Israëlieten moeten deze blijven vieren. Psalm 81 vertelt van de uittocht en het verbond, en roept Israël op trouw te blijven aan zijn bevrijder.
Deze avond viert de kerk de instelling van het heilig Avondmaal, maar leest uit het Evangelie naar Johannes, bij wie die instelling helemaal niet voorkomt. Het Gemeenschappelijk Leesrooster geeft een Tora- en een evangelielezing. Bij anderen vinden we ook een epistellezing (1 Kor. 11,23-26), de oudste schriftelijke overlevering van het instellingsverhaal.
Het karakter van de maaltijd
Van de laatste maaltijd lezen we in alle vier de evangeliën. Matteüs, Marcus en Lucas spreken van het Pesachmaal. Dat wordt volgens de regels voorbereid. Johannes (13,1-2) vermeldt slechts ‘een maaltijd kort voor het Pesachfeest’. Talloze geleerden hebben geprobeerd dit verschil weg te poetsen. Heeft het te maken met wat Jezus nodig had voor zijn tekenen? Bij de synoptici gebruikt Jezus het ongezuurde brood en de wijn en geeft ze een nieuwe betekenis: ‘mijn lichaam’ en ‘mijn bloed’. Wie het Johannesevangelie leest, weet dit al uit de verhandeling over het brood dat leven geeft: ‘Het brood dat Ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam’ (6,51). ‘Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem’ (6,56). Bij Johannes (13,5) gebruikt Jezus de waskom voor een ‘teken’, dat al in zijn dialoog met Petrus wordt verklaard. Na de voetwassing legt Jezus een ander aspect uit.
Liefde tot het uiterste
Eerder (Joh. 11,54) lazen we dat Jezus niet langer in het openbaar optreedt en zich met zijn leerlingen in Efraïm, ten noorden van Jeruzalem, afzondert. Johannes 12,37-50 is een terugblik op het leven en werken van Jezus, waarna geschetst wordt wat er gaat gebeuren. Dat staat al in Johannes 1,5: ‘Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.’ Nu is de tijd gekomen dat Jezus vanuit de wereld (van duisternis en dood, de kosmos) terugkeert naar de Vader (13,1). Tot het uiterste (eis telos) gaat Hij de weg van de liefde voor ‘de zijnen’ (Gr.: tous idious; NBV: ‘zijn vrienden’), die nog in de wereld zijn en blijven, zijn ‘eigen schapen’ (ta idia probata – 10,3-4) die de stem van de herder kennen en hem volgen. Jezus’ liefde tot het uiterste is niet primair een gevoel, maar een daad waarbij Hij zelfs zijn leven aflegt. Zo geeft ook de Goede Herder zijn leven voor zijn schapen (10,11.15). Bij ‘Het is volbracht’ (tetelestai – 19,30) is dat liefdewerk voltooid.
Het verhaal begint, maar houdt meteen op. Weer mogen we Jezus in het hart kijken: Hij weet dat de Vader Hem alles in handen heeft gegeven en dat Hij nu naar Hem toe gaat. Hij kan dus met opgeheven hoofd de gebeurtenissen die volgen tegemoet treden en eraan deelnemen (vgl. Fil. 2,8-11). Ook de lezer kan nu al de goede afloop weten!
Het teken van de voetwassing
Jezus staat van tafel op en neemt de gedaante aan van een slaaf (vgl. Fil. 2,7-8). Hij kleedt zich als een slaaf om de taak van een slaaf aan een (feest)maal te doen: de voeten van de gasten wassen. Heidense slaven waren daartoe verplicht, joodse niet. Leerlingen wasten soms uit liefde en respect de voeten van hun meester, vrouwen die van hun man. Jezus zet de wereldorde ondersteboven. Met het verzet van Petrus begint binnen het verhaal de uitleg van het teken. ‘Later zul je het begrijpen’ (Joh. 13,7) – hiernaar verwijst Johannes vaker (bijv. 2,22; 7,39; 12,16; 14,26; 16,13; 20,9). Dat is werk van de heilige Geest, niet een aha-erlebnis van de leerlingen zelf. Geen voetwassing (niptoo)? Dan kun je niet bij Mij horen – dat geldt zowel op aarde als bij de Vader.
Het hier gebruikte meros echein (13,8) betekent ‘een (erf)deel hebben’. Israëlieten gebruiken het voor het van God ontvangen erfdeel in het Beloofde Land. Later in de Joodse wereld gelooft men in een ‘erfdeel’ in het hiernamaals. In de Openbaring van Johannes staat meros voor het eschatologische loon (20,6; 21,8; 22,19). Dat klinkt hier zeker mee.
Reinheid
Vervolgens wil Petrus helemaal gewassen worden. ‘Niet nodig’, zegt Jezus. ‘Wie gebaad (louoo) heeft is al helemaal rein’ (13,10). Dat kan fysiek worden opgevat, cultisch, spiritueel en ook moreel. Het gezelschap zal zich bij aankomst in Jeruzalem als alle pelgrims door een bad cultisch gereinigd hebben voor het ophanden zijnde Paasfeest (vgl. 11,55). De onreinheid van één, Judas, is overdrachtelijk – de duivel heeft hem in zijn macht. Vaak zegt men dat de leerlingen ‘rein’ zijn omdat ze als het ware gebaad hebben in het onderwijs van Jezus.
Na het werk neemt Jezus zijn overkleed weer op. Zoals Hij hier zijn overkleed kon afleggen en weer opnemen, kan Jezus dat ook doen met zijn leven (zie Joh. 10,18: ‘Niemand neemt mijn leven, Ik geef het zelf’).
Weer als leermeester en heer aan tafel spoort Jezus de leerlingen aan om zich net als Hij dienstbaar te maken aan elkaar – als slaven. ‘Ik heb jullie een voorbeeld gegeven; wat Ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen’ (13,15). Deze dienstbaarheid van Jezus als voorbeeld voor zijn volgelingen vinden we ook bij de synoptici. Lucas (22,24-27) situeert haar aan deze maaltijd. Bij Matteüs (20,20-28) en Marcus (10,43) is ze al veel eerder aan de orde.