Witte Donderdag
Bij Exodus 12,(1)15-20 en Johannes 13,1-15
In de periode rond Pasen worden geloofsgemeenschappen opgeroepen om te gedenken. Exodus 12 stelt dit voor als een blijvende opdracht, van generatie op generatie (Ex. 12,17). Maar wat houdt dit gedenken in?
Gedenken is meer dan herdenken of zich herinneren. Zich herinneren houdt in, dat men een gebeurtenis uit het verleden terug naar bovenhaalt. Het is de handeling als reactie op de vraag: ‘Weet je nog?’. Herdenken gaat verder: niet enkel het gebeuren uit het verleden is belangrijk, maar dit bewust opnieuw deel laten uitmaken van de actualiteit. Wie men vandaag is, wat nu actueel is, wordt dan voorgoed gekleurd door het verleden. Het wordt deel van de identiteit, als mens of als gemeenschap. Gedenken, ten slotte, zet nog een stap verder. Het verleden wordt terugopgeroepen met het oog op de toekomst.
Gods bevrijdend handelen gedenken
Herdenken kan gedenken worden, als men bijvoorbeeld bij een herdenkingsbijeenkomst stelt: nooit meer oorlog! Het joodse Pesachfeest is zo’n moment van gedenken. In de christelijke traditie gaat het laatste avondmaal als een gedenkmoment functioneren (zie Luc. 22,19). Het feest van de ongedesemde broden is volgens Exodus 12 verbonden met het joodse Paasfeest (zie ook Luc. 22,1). Het is een feest ter ere van de God die Israël uit Egypte heeft geleid (Ex. 12,14.17). Het heeft een uitgesproken sociaal-religieus karakter. Heel de gemeenschap, jood zowel als vreemdeling, moet zich aan de opdrachten houden: enkel ongedesemd brood eten, zuurdesem verwijderen, niet arbeiden de eerste en laatste dag van het feest. Het ongedesemde brood is teken van de haast waarmee men uit Egypte vertrok (Ex. 12,39). Gedenken hoe men uit de slavernij weggeleid werd, houdt ook in dat er enkel het nodige voedsel bereid mag worden. Er moet genoeg zijn voor iedereen, maar er mag niet onnodig gewerkt worden: iedereen feest ter ere van JHWH. Volgens de evangeliën is het feestelijk gedenken van Gods bevrijdend handelen de achtergrond van de laatste handelingen van Jezus. Dit kleurt hun verhaal over Jezus als een bevrijdend gebeuren van Godswege.
Gastvrij en dienstbaar
Tijdens het gedenkfeest stelt Jezus een krachtige symbolische handeling: Hij wast de voeten van de leerlingen. In diverse bijbelteksten komt het wassen van voeten voor, als onderdeel van de gastvrijheid waartoe ook de maaltijd hoort. Zo biedt Abraham zijn gasten water aan om hun voeten te wassen, alvorens een maaltijd te regelen (Gen. 18,4). Ook Lot biedt de engelen water voor hun voeten en onderdak aan en geeft hun te eten (Gen. 19,2-3). Vergelijk ook Genesis 24,32-34 en Rechters 19,21. In al deze passages zorgt de gastheer voor water, zodat zijn gasten hun voeten kunnen wassen (vgl. Luc. 7,22). Anders is het in 1 Samuël 25,41 waar het wassen van de voeten als een handeling van een slavin wordt omschreven, als symbool van onderworpenheid. Johannes (13) verbindt beide aspecten van het gebeuren. Jezus gaat verder dan het aanbieden van water: Hij wast hun voeten alsof Hij een slavin was. Het protest van Petrus is te verwachten: deze handeling staat haaks op de gebruikelijke verhoudingen tussen leerling en meester.
Symboolhandeling ter navolging
Het rituele karakter van het gebeuren wordt duidelijk door de plechtige toon van de eerste verzen van het Johannesevangelie. Sleutelzinnen en themawoorden komen hier samen. Jezus’ tijd is nu gekomen. Eerder was enkele malen het omgekeerde gezegd: Jezus’ tijd is nog niet gekomen (Joh. 2,4; 7,6.8.30; 8,20). Dit bouwt literair spanning op door het contrast tussen de onwetendheid van de personages binnen het verhaal en grotere informatie die de lezers verstrekt wordt. Uit de woorden van de verteller en wat de auteur Jezus in de mond legt gaan zij gaandeweg begrijpen, dat deze tijd zowel de dood inhoudt (Joh. 8,22) als de verheerlijking van de Mensenzoon (Joh. 12,33). Het is een moment waarop een beweging van God naar de mensen en terug naar God voltooid wordt. Dit drukt de auteur uit met diverse beelden: terugkeer naar de Vader, van God komen en naar God teruggaan (Joh. 13,1.3). Bovendien gaat de voetwassing functioneren als een teken van een liefde die tot het uiterste zal gaan, en dit terwijl de Vader Hem alle macht heeft gegeven. In een dergelijke plechtige verhaalcontext verrast de nederigheid van de handeling zowel de lezers als de personages.
Een eerste betekenis van het gebeuren heeft te maken met het ‘bij Jezus horen’. Als dat de betekenis is van de voetwassing, dan wil Petrus wel van kop tot teen door Jezus gewassen worden. Maar deze uiterlijke symboliek is niet waar het om gaat. Bij Jezus horen, gaat veel verder: het is de symboolhandeling herhalen, niet zozeer als symboolhandeling, als wel door daden in het dagelijkse leven. Het is een houding die men niet enkel moet begrijpen, maar vooral in handelen moet omzetten (Joh. 13,17).
In dienstbare liefde verbonden
De symboolhandeling bouwt tevens een geliefd thema van de evangelist Johannes verder uit: de onderlinge verbondenheid in liefde. Liefde is in dit evangelie een dynamiek die zich in allerlei richtingen uitstrekt. God heeft de wereld lief (Joh. 3,16), de Vader heeft zijn Zoon lief (Joh. 3,35; 5,20; 10,17), van mensen wordt daarom zowel liefde tot God als tot diens Zoon verwacht (Joh. 5,42; 8,42). In de beweging die van God uitgaat en naar God terugkeert, zijn zowel Jezus als diens leerlingen opgenomen. Onderlinge verbondenheid is hierbij cruciaal: wie in Jezus verbonden is, is ook verbonden in Gods liefde. De vraag om dit voorbeeld na te volgen: ‘wast elkanders voeten’, wordt in Johannes liefdesterminologie herhaald: ‘heb elkaar lief, zoals Ik jullie heb liefgehad’. Dit zal het teken zijn van het leerling zijn van Jezus. Tevens is het de basis van de verbondenheid tussen leerling, verheerlijkte Mensenzoon en God. Juist hierin toont zich de goddelijke macht: in de keuze om in dienstbare liefde tot het uiterste te gaan.