Menu

Premium

Worden er maar weinigen behouden?

10e zondag van de zomer (Jesaja 30,15-21, Psalm 112, Hebreeën 12,22-29 en Lucas 13,22-30)

Bijbelwetenschappen

Jesaja profeteert wanneer Juda in Egypte een sterke bondgenoot zoekt in de strijd tegen Assyrië, en niet vertrouwt op bescherming door de Eeuwige. Die moet wachten tot Hij hun weer genadig kan zijn en ze zich weer door Hem de weg laten wijzen. De psalm, een acrostichon, bezingt het ABC van gezegende rechtvaardigen en knarsetandende goddelozen buiten. Hebreeën 12,22-29 wijst de gemeente op haar eerstgeboorterecht bij de Eeuwige door het evangelie. Als ze daaraan vasthoudt, verdwijnt ze niet wanneer Hij de aarde en de hemel laat beven.

In Lucas 13,22-30 treffen we Jezus. Onderweg naar Jeruzalem geeft Hij onderricht. Er komt een vraag, zonder duidelijke aanleiding in de context: ‘Heer, zijn er maar weinigen die worden gered?’ Die zorg leeft bij veel joodse gelovigen die uitkijken naar het Vrederijk van de Messias, vaak verbeeld als een hemels banket.

4 Ezra 7-8

We lezen het in apocalyptische geschriften en gebeden, bijvoorbeeld 4 Ezra 7-8 (volgens de traditie ontstaan rond 500 v.Chr., volgens de geleerden tussen 70 en 218 n.Chr.). In 4 Ezra 7-8 vinden we een dialoog tussen ‘Ezra’ en de ziener-engel over de toegang tot de onvergankelijke wereld bij het laatste oordeel. Die is sinds de zondeval slechts te bereiken voor de weinigen die trouw zijn aan Gods inzettingen, langs een heel nauwe toegang (7,4.8), maar niet voor de ongehoorzamen (7,24). Als God niet zo lankmoedig was, bleven er toch van een ontelbare menigte maar weinigen over (7,70). De engel zegt: ‘De Allerhoogste heeft deze wereld gemaakt voor velen, maar de toekomende voor weinigen’ (8,1). De profeet bepleit hartstochtelijk het behoud van allen, ook als zij hebben gezondigd. ‘Gij wordt barmhartig genoemd om onzentwil, die zondaren zijn’ (8,31b). Het paradijs is wel geopend voor de profeet (8,52), maar niet voor de onrechtvaardige ‘rechtvaardigen’ – dorst en smart zijn hun deel (8,56.59). Het oordeel komt zeker (8,61).

De poort is nauw

De vraag in Lucas 13,23 klinkt alsof het een theoretisch probleem is, niet een dringende noodkreet om redding. Jezus’ antwoord – kennelijk aan alle aanwezigen – wijst naar de dringende noodzaak en de mogelijkheid om gered te worden: ‘Doe alle moeite om door de smalle deur naar binnen te gaan’ (13,24).

Geen smalle weg, geen brede poort, geen brede weg zoals bij Matteüs; meer de moeite van de kameel die door het oog van de naald moet. Die vraag naar de redding speelt immers vooral bij ‘rijken’. De nauwgezet wetsgetrouwe erfgenamen van Abraham verwachten zonder meer deel te zullen krijgen aan het hemels banket in het Rijk van de Messias. Laagdrempelig is de toegang niet; het vergt veel ‘strijden’ (Gr.: agoonizomai – 13,24) en angst, en velen lukt het niet om binnen te gaan.

Die deur staat wel open – tot de heer van het huis ‘opstaat’ (Gr.: egeiromai) en hem sluit (13,25). Alleen in Matteüs 27,53 heeft egeiromai betrekking op Jezus’ opstanding. Elders leidt het vaak een activiteit in, zoals hier: ‘De heer des huizes maakt zich op (vgl. Hebr. ww. qoem, ‘opstaan’) en sluit de deur.’ Wie dan aanklopt om binnen te komen, wacht een harde afwijzing.

De toehoorders begrijpen het niet. Hij moet hen toch kennen van het eten en drinken ‘in zijn bijzijn’ en van het ‘onderricht, gegeven in onze straten’ (13,26). Zie het tafereel: ze zijn op een afstandje gebleven, eten en drinken was niet ‘samen’. Ze hebben het onderricht wel waargenomen, maar hebben ze het ook in zich opgenomen? Geen wonder dat de heer zegt: ‘Ik ken jullie niet, waar komen jullie vandaan?’ (tweemaal: 13,25.27). Net zoals de deuren van het bruiloftsfeest – eveneens in een eschatologisch perspectief – gesloten blijven voor de dwaze meisjes: ‘Ik verzeker jullie, ik ken jullie niet’ (Mat. 25,12). Een citaat uit Psalm 6,9 maakt de laatkomers uit voor ‘onrechtplegers’ (Luc. 13,27). Een hard oordeel (vgl. ook Mat. 7,18-23). De rechtvaardigen die doen wat God wil, mogen wel naar binnen ‘door de poort der gerechtigheid’ (vgl. Ps. 118,19-20; Ps. 15; Ps. 91,4).

Een grote menigte wordt gered

Buitengesloten zullen ze ‘daar’ (Gr.: ekei; is niet ‘dan’, zoals in de NBV21) jammeren en knarsetanden (Luc. 13,28) – niet zozeer van pijn of doodsangst in het hellevuur, eerder van woede en ergernis. De aartsvaders en profeten van het verbondsvolk blijken ‘binnen’ te zijn gekomen, maar ook tallozen van buiten Israël, uit alle windstreken. Al bij de profeten en in de geschriften zien we menigten uit de volken toestromen naar Israël, geschilderd met dezelfde woorden als in Lucas 13,30. In Psalm 107,3 zingen mensen overal vandaan de lof des Heren. Ze zijn door de Heer ‘verlost uit de greep van de vijand, bijeengebracht uit alle landen, uit het oosten en het westen, uit het noorden en het zuiden.’ Allen trekken naar de Sion en aanbidden de Eeuwige in de tempel samen met Israël (bijv. Jes. 2,1-4; 25,6-8; 45,6; 49,12; 59,19). In Lucas 13,29 liggen ze samen aan bij het hemelse feestmaal.

In Lucas 13,24b hoorden we dat velen zullen proberen de feestzaal binnen te komen, maar dat slechts weinigen daarin zullen slagen. Ten slotte zijn er talloze gasten op het feest, overal vandaan (13,28-29). Jezus antwoord luidt: ‘Een grote menigte wordt gered, ze kunnen allemaal naar binnen door die smalle deur.’ Wie op een afstandje blijft toekijken, theoretiseren over het onderricht en niet samen met de Heer eet en drinkt, blijft zelf buiten staan!

De rollen blijken omgedraaid. Meen je God en zijn wil precies te kennen? Dan sluit je jezelf buiten, ook al is Abraham je vader. Weet je van niets, maar kom je gewoon af op het gerucht van Gods liefde voor al zijn mensen? Daar zingt iedereen: ‘Wie achter is gebleven krijgt eerstgeboorterecht’ (W. Barnard, LB 991:3).

Deze exegese is opgesteld door Hans Fortuin.

Wellicht ook interessant

Premium

Herstellen, navolgen en getuigen

De opdracht die Jezus aan Petrus geeft in het slot van het Evangelie volgens Johannes, heeft veel vragen opgeroepen in de receptiegeschiedenis ervan. Daarbij draait de controverse om de bijzondere rol die Petrus al dan niet toebedeeld krijgt onder de leerlingen – en de mogelijke gevolgen daarvan voor Petrus’ opvolgers, de bisschoppen van Rome. De tekst gaat echter over meer dan over de relatieve posities van Jezus’ leerlingen – in deze perikoop naast Petrus ook de geliefde leerling. Met name staat de vraag van navolging überhaupt centraal.

None

Bijdrage van Lode Van Hecke bij het boek De imitatie van Christus

Dat ik als bisschop van Gent het eerste exemplaar van uw nieuwe vertaling van De Imitatie van Christus, van Thomas Kempis, mag ontvangen, is natuurlijk een hele eer. Ik doe het in de stad van het Lam Gods van Jan van Eyck, ons bekendste kunstwerk. Thomas Kempis en Jan van Eyck zijn tijdgenoten. Jan van Eyck begon het Lam Gods te schilderen rond 1424, een paar jaar na het verschijnen van de Imitatio Christi in 1421. Was de Imitatio een inspiratiebron voor het Lam Gods? Natuurlijk heeft Jezus zijn navolging geïnspireerd en niet omgekeerd! Maar het boek kan wel het schilderij beïnvloed hebben.

Nieuwe boeken