Zelfbeheersing
Geloofstaal & cultuurtaal
In het gangbare taalgebruik denkt men bij ‘zelfbeheersing’ aan het beheersen van driften of gevoelens. Wie zijn zelfbeheersing verliest, laat zijn tranen de vrije loop of geeft, scheldend of slaand, uiting aan zijn agressie. Het woord wordt ook met betrekking tot seksuele driften gebruikt. De gedachte achter dit woordgebruik is dat rationele controle over driften en gevoelens de normale en ook de gewenste toestand is. Mocht er een situatie ontstaan waarin men deze controle verliest, dan is het zaak dat men zijn zelfbeheersing tracht te hervinden.
In de geloofstaal heeft het woord geen speciale plaats gekregen, zoals dat met een begrip als zelfverloochening wel het geval is. Het gaat om een seculier begrip, waarvan men alleen kan zeggen dat men het ook enkele malen in het Nieuwe Testament tegenkomt als vertaling van het Griekse enkrateia. Ook daarvan kan men zeggen dat het een seculier begrip is dat een enkele maal door de bijbelschrijvers wordt gebruikt.
Woorden
Enkrateia is een term uit de Griekse moraalfilosofie. Xenophon zegt in zijn ‘herinneringen aan Socrates’ (II 1,1): ‘Het lijkt mij dat hij dergelijke dingen zei om de aanwezigen aan te sporen zich te oefenen in zelfbeheersing met betrekking tot eten en drinken, seksuele begeerte, slaap, kou, hitte en moeitevolle inspanning’. Voor regeerders is deze eigenschap een vereiste: alleen degene die zijn eigen behoeften weet te beheersen en in moeilijke omstandigheden uithoudingsvermogen toont, mag in staat geacht worden om anderen te regeren. Cicero geeft het begrip in de Latijnse taal met temperantia (‘matiging’) weer. Hij omschrijft deze als ‘een compleet tot bedaren brengen van elke vorm van onrust in de ziel en maat houden in alle dingen’ (Deofficiis I 93). In deze omschrijving klinkt het stoïcijnse ideaal door van de totale innerlijke onbewogenheid die zich door niets van de wijs laat brengen. Ook Cicero heeft met zijn uiteenzettingen met name de gezagsdragers op het oog: ‘wie het bevel voertover anderen, mag zelf slaaf van geen enkele begeerte zijn’ (De re publica I 52). Samenvattend zou men kunnen zeggen dat rationele controle van behoeften, driften en, bij de stoïcijnen, ook de gevoelens ideaal en norm is, en dat het met name voor de gezagsdrager van belang is dat hij aan deze norm beantwoordt. In de Griekse vertaling van het Oude Testament vinden we het woord in enkele handschriften als opschrift boven Jezus Sirach 18:30 en volgende. De passage begint met de woorden: ‘Loop niet achter uw begeerten aan en geef niet toe aan uw lusten’. De wijze onthoudt zich van weelderigheid, rijkdom, wijn, vrouwen, hoererij enzovoort. We bevinden ons hier in de buurt van de omschrijving die Xenophon van enkrateia geeft. De stoïcijnse totale onbewogenheid treffen we in de passage niet aan.
Het Griekse soophrosunè is in betekenis verwant aan enkrateia, maar gaat uit van een andere grondgedachte: ‘gezond zijn in zijn denken, bezonnenheid, gematigdheid’ (1 Tim. 2:9, 15; Hand. 26:25; in Tit. 1:8 vindt men beide begrippen naast elkaar).
Betekenis in context
Oude Testament
Hoewel het Oude Testament het begrip ’tucht’ aanreikt (Spr. 1:2) en ook daar onkreukbaarheid de norm voor de ambtsdrager is (1 Sam. 12:2-5), valt het op dat het Nieuwe Testament daar met betrekking tot ‘zelfbeheersing Grieks-Romeins begrippenmateriaal gebruikt. Men heeft in de verkondiging maximaal bij bestaande ethische beseffen willen aansluiten. Alleen met betrekking tot het in toom houden van de tong wordt expliciet naar het Oude Testament verwezen (Ps. 34:14, aangehaald in 1 Petr. 3:8vv; vgl. voor het thema Jak. 3). Daar fungeert de gedachte van het beheersen als hulplijn bij de hoofdgedachte: leven in gerechtigheid, het doen van Gods gebod.
Nieuwe Testament
In het Nieuwe Testament worden de lijnen doorgetrokken die we bij Xenophon en Jezus Sirach uitgezet zien. Een enkele maal krijgt het begrip een politieke lading. De stoïcijnse onbewogenheid blijft achterwege. Gevoel als zodanig is nergens in het Nieuwe Testament verdacht.
Training en seksualiteit
Het dichtst bij het gangbare Griekse taalgebruik staat 1 Korintiërs 9:25. In dit hoofdstuk vertelt Paulus wat hij zich allemaal ter wille van het evangelie heeft ontzegd. Zelfs van zaken waar hij recht op had, zoals levensonderhoud en het recht om gehuwd te leven, heeft hij geen gebruik gemaakt om zich des te radicaler in dienst van de verkondiging te kunnen stellen. Hij vergelijkt zijn houding met die van een sportman die zich als hij traint van allerlei zaken onthoudt, om in de wedstrijd als de beste uit de bus te komen. Hij gebruikt hier het werkwoord enkrateuesthai, in de NBG-51 weergegeven met ‘zich beheersen’: ‘en al wie aan een wedstrijd deelneemt, beheerst zich in alles; zij om een vergankelijke erekrans te verkrijgen; wij om een onvergankelijke’. De SV heeft hier ‘onthoudt zich in alles’, wat een ander aspect van dezelfde houding aanduidt. Paulus gebruikt hier net als Xenophon trainingstaal. De overeenkomst tussen de sportman en de apostel ligt daarin, dat zij zich beiden volledig concentreren op het doel dat zij voor ogen hebben en zich van alles ontzeggen om dat te bereiken.
In 1 Korintiërs 7:9 gebruikt de apostel hetzelfde werkwoord specifiek met betrekking tot seksuele onthouding. In verband met de noodder tijden acht hij het ongehuwde leven het meest verkieslijk. Als men trouwt, raakt men of men dat wil of niet onvermijdelijk in wereldse zorgen verstrikt. Men doet er het beste aan om dat te vermijden. Als men kan opbrengen te leven zoals Paulus zelf leeft, ongehuwd dus, heeft men de handen geheel en al vrij voor de dienst aan de Here. Maar Paulus is praktisch. Hij wil niemand overvragen. ‘Indien zij (de ongehuwden) zich niet kunnen onthouden, laten zij dan trouwen. Want het is beter te trouwen dan (van begeerte) te branden.’ Paulus sluit zich hier opnieuw aan bij het woordgebruik zoals we dat bij Xenophon vinden, die beheersing van seksuele drift als een van de dingen noemt waarin een verstandig mens zich dient te onderscheiden. Belangrijk om op te merken is dat Paulus hier geen kuisheidsideaal predikt. De achtergrond van het hele betoog vormen de moeilijke tijden die Paulus ziet naderen in verband met de tegenstand die het evangelie in de wereld zal ondervinden. In een dergelijke situatie geldt (om met de dichteres Anna Bijns te spreken): ‘ongebonden best’.
Vrucht van de Geest
Het woord enkrateia komt in Galaten 5:22-23 voor in een opsomming van christelijke deugden: ‘De vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid (geduld), vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing’. Zelfbeheersing maakt hier deel uit van de ‘vrucht van de Geest’. De Geest is God Zelf zoals Hij intrek neemt bij mensen wanneer het evangelie, de blijde tijding van Gods genade, ingang bij hen vindt. Dat brengt een algehele omvorming van het innerlijk met zich mee, die veel verder gaat dan de persoonlijkheidsvorming die de wijsbegeerte op het oog had. De blijdschap waar Paulus over spreekt is de blijdschap in Gods genade te mogen leven. De genade waarin men zichzelf opgenomen ziet, maakt dat men ook anders tegen zijn medemensen gaat aankijken. De omgang met hen wordt gekenmerkt door liefde, vrede enzovoort. Als men de dingen zo leert zien, gaan de (ik-gerichte) driften en hartstochten hun greep op het innerlijk verliezen. Dat wordt met het woord ‘zelfbeheersing’ aan het slot van de opsomming aangeduid. Daarbij gaat het niet zozeer om rationele controle die men zich door discipline eigen maakt, maar om een houding die op een natuurlijke manier uit het geloof in de verkondigde genade voortvloeit, meer ‘vrucht’ dan resultaat van oefening en inspanning. De context waarin het begrip geplaatst wordt’ geeft het een eigen ‘evangelische’ kleur. Waar de Geest ontbreekt, blijven de ‘werken van het vlees’ heersen, waarvan Paulus in het voorafgaande een lange opsomming geeft (19, 20). Hij denkt daarbij vooral aan het uitvieren van seksuele drift, toorn en ongelimiteerd zwelgen in genot. Daarvoor is geen plaats meer als men mensen en dingen in het licht van Gods genade in Christus leert zien.
Een vergelijkbare opsomming komen we tegen in 2 Petrus 1:5, 6. Daar luidt de reeks: geloof, deugd (een christen is iemand met karakter, zou men kunnen zeggen), kennis, zelfbeheersing, uithoudingsvermogen, eerbied, (christelijke) broederliefde en liefde in het algemeen. Bij Petrus lijkt, meer dan bij Paulus, de gedachte aan inspanning en training aanwezig. Maar dit wil niet zeggen dat de gelovige daarbij op zijn eigen krachten teruggeworpen wordt. Zoals Paulus het nieuwe leven uit de Geest laat voortvloeien, vertrekt Petrus vanuit de ‘goddelijke kracht’ van Jezus, die ons ‘met alles wat tot leven en godsvrucht strekt’ heeft ‘begiftigd’ en in de ‘beloften’ van het evangelie tot de gelovigen komt (3, 4).
Romeinse ambtsethiek
In Handelingen 24:25 onderhoudt Paulus de stadhouder Felix over ‘rechtvaardigheid, zelfbeheersing en het toekomstig oordeel’. Daarmee spreekt hij de Romein aan op zijn eigen ambtsethiek. De gezagsdrager wordt geacht zijn eigen voorkeuren en verlangens opzij te zetten ter wille van de gerechtigheid die hij heeft te beoefenen ten opzichte van anderen. Paulus volstaat niet met algemene mededelingen over de inhoud van het geloof in Christus. Hij laat de stadhouder meteen zien welke consequenties dat geloof zal dienen te hebben voor zijn ambtelijk functioneren. Dat Felix hier specifiek op wordt aangesproken, blijkt uit het vervolg, waar verteld wordt dat hij probeert geld van Paulus los te krijgen (26). Daarmee toont hij juist als stadhouder te kort te schieten. Ambtelijke integriteit is een essentieel onderdeel van het leven volgens het evangelie.
Kern
Beheersing van verlangens, driften en behoeften verdient hernieuwde aandacht in een tijd en cultuur waarin zich uitleven niet alleen als geoorloofd wordt gezien, maar bijna norm voor een goed leven is geworden. Het ongebreidelde dat het leven in de tijd van de apostelen kenmerkte (1 Petr. 4:3-6), breekt opnieuw baan. De christelijke verkondiging kan, net als toen, op dit punt aansluiten bij anderen die matiging voorstaan, maar door zelfbeheersing in het licht van de vreugde om Gods genade te verstaan, kan zij ontkomen aan het gevaar van moralisme dat hier dreigt. Dat de eis van ambtelijke integriteit onveranderd actueel blijft, behoeft geen betoog.
Verwijzing
Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: Geest, huwelijk, nuchterheid, seksualiteit.