Menu

Premium

Zo Vader, zo Zoon

Bij Jesaja 63,7-14 en Marcus 6,45-52

Ben je weleens op het idee gekomen om God te prijzen voor zijn daden van weleer? Niet over zijn daden in jouw persoonlijk verleden, nota bene, maar in dat van de collectieve christelijke herinnering. Heb je ooit gejubeld over het feit dat onze christelijke traditie ook het verhaal van ‘Jezus gaande over het meer’ bevat? Of zou je stiekem niet blij zijn als we op dit punt één intellectuele uitdaging minder voor de verlichte gelovige hadden?

De bidder van de psalmachtige tekst in Jesaja 63 doet precies dat – God prijzen voor gebeurtenissen die lang voor zijn eigen tijd liggen. Hij kent ze alleen uit de traditie, uit de heilige teksten, uit de dienst waar zij telkens weer in herinnering geroepen worden: de tijd van Mozes, de tocht door de Schelfzee. Toch laat hij zich raken door deze gebeurtenissen, zij hebben impact op zijn visie van zijn heden en zijn verhouding met God.

De kracht van de lof

Het beeld van God dat de bidder schetst, is dat van een goede en meelevende God die vertrouwen heeft in zijn volk. Met steeds nieuwe woorden prijst hij Gods ‘gunstbewijzen’ en ‘roemrijke daden’, zijn ‘goedheid’ en ‘ontferming’. De situatie van zijn volk gaat God zo ter harte dat Hij hetzelfde voelt als zij; hun nood wordt de zijne. Zijn enthousiaste lof maakt de bidder echter niet blind voor de andere zijde van God: hij weet ook dat God zich tegen zijn volk keerde toen het volk opstandig werd. Toch kan dit hem er niet van weerhouden om God te blijven prijzen. De lof van God kan ook tegen een strenge, straffende God en tegen theologische discussies over inhoudelijke spanningen tussen bijbelteksten. Want hoe werd het volk door de woestijn geleid? Veel teksten zeggen: door een engel (bijv. Ex. 23,20-23; Num. 20,16). In het persoonlijke gesprek met God (Ex. 33,12-17) echter insisteert Mozes erop dat God zelf, dat Gods aanwezigheid – of met bijbelse woorden: Gods aangezicht – mee moet gaan. Afhankelijk van hoe je de Bijbel leest, wordt dit tot een exegetisch probleem: een engel of Gods aangezicht? Maar hoe belangrijk het ook mag zijn om over dat soort echte of schijnbare tegenstrijdigheden serieus na te denken – in de lof van God smelten zij samen tot een geheel. Voor de bidder was het de ‘engel van zijn aanwezigheid’ die het volk leidde.

De kracht van Jezus’ aanwezigheid

Ook het verhaal van ‘Jezus gaande over het meer’ gaat over de reddende kracht van goddelijke aanwezigheid. Eigenlijk raar dat vooral het wandelen op het water zo inspirerend bleek in de receptie van deze tekst, want dit element staat helemaal niet centraal. Wat als een rode draad door de tekst heen loopt, is het motief van het op zichzelf aangewezen zijn van de discipelen en de afwezigheid van Jezus. Eerst lijkt dit nog best te doen: alvast vooruit varen naar Betsaïda; op een gegeven moment zou Jezus zich wel weer bij hen voegen, althans zo klinkt dat. Het eerste gedeelte van de vaart verloopt dan ook voorspoedig. Nadat ze laat in de middag zijn vertrokken (Marc. 6,35), hebben ze bij het vallen van de avond al de helft van de route achter de rug, zijn ze midden op het meer. Maar dan wordt de tegenwind al te hevig en komen ze ook met de grootste inspanning urenlang niet echt vooruit. In de vierde nachtwake – ’s ochtends tussen drie en zes uur – zijn ze nog steeds midden op het meer. Jezus ziet hun nood en vergeefse moeite, een minstens even wonderlijke trek van het verhaal als het gaan op het meer. Want vanaf de oever een boot van ongeveer negen bij twee-en-een-halve meter op een meer van plaatselijk twaalf kilometer breedte te zien en de situatie waarin zich deze boot bevindt goed in te schatten, vergt wel bovenmenselijke vaardigheden.

Zie, meer dan Mozes is hier

Maar Jezus ziet, net als God in Jesaja 63,7, de nood van de zijnen. En net als God in Jesaja 63 wil Jezus bij zijn discipelen komen en hen redden. De zin die vaak als ‘Hij wilde hen voorbijlopen’ (Marc. 6,48) vertaald wordt, wordt dan waarschijnlijk ook beter vertaald – met een minder gebruikelijke, maar wel mogelijke betekenis van het werkwoord parerchomai –als: ‘Hij wilde bij hen komen.’ De vergelijking van dit Jezusverhaal met de tijd van Mozes ontstaat niet pas in de ogen van de moderne exegeet of de makers van het leesrooster. Want het verhaal dat beter niet meer ‘Jezus gaande over het meer’ genoemd zou moeten worden, sluit niet alleen qua vertelde tijd onmiddellijk aan bij de eerste wonderbare spijziging, maar verwijst er ook duidelijk naar (6,52). En in het verhaal van de spijziging ligt de vergelijking met de tijd van Mozes er duidelijk bovenop: zowel de vergelijking van het volk met schapen zonder herder (6,34) neemt een vers uit de Tora op (Num. 27,17; zie ook Jes. 63,11), als de manier waarop het volk op het gras gaat zitten (Marc. 6,39; Ex. 18,21.25). Maar terwijl Jezus in het verhaal van de spijziging nog met Mozes kan worden vergeleken, krijgt Hij in Marcus 6,45-52 dezelfde trekken als God in Jesaja 63.

Terug naar het begin

Jezus komt zijn discipelen te hulp – en dezen merken het niet eens. Ze blijven gefocust op nood en gevaar; en als er hulp wordt geboden, vermoeden zij alleen maar nieuwe verschrikkingen. Als de discipelen zich al zozeer konden vergissen, hoeveel te meer dan de gemeente in de lange tijd zonder fysieke aanwezigheid van Jezus in menselijke gedaante? Je kunt de tekst lezen als troost of als waarschuwing. Wat goed dat ons christelijk verhalengoed ook het verhaal van ‘Jezus gaande over het meer’ bevat.

Bij Jesaja 63:7-14 en Marcus 6:45-52

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken