Zonder tekenen en wonderen geen geloof?
Alternatief bij 2e zondag van de zomer (Johannes 4:43-52)
Johannes 4:43-52 volgt op de ontmoeting tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw bij de bron van Jakob. Tegelijkertijd sluit deze perikoop aan bij een eerder wonderverhaal uit dit Evangelie: het wijnwonder van Kana (2:1-12). Ook suggereert het verhaal een ontwikkeling: van geloof op grond van de tekenen van Jezus (4:48) naar geloof op grond van zijn woord (4:50). Toch blijkt de redding van de dood en het in leven houden van het kind van de ‘dienaar van de koning’, die Jezus hier aanspreekt, ook een teken.
Deze samenhang tussen woord en teken kenmerkt het hele Evangelie volgens Johannes, dat zelf, met het woord, getuigt van tekenen die gedaan zijn door het vleesgeworden Woord. Dit blijkt ook uit het eerste slot van het werk: ‘Nog veel andere tekenen heeft Jezus voor de ogen van zijn leerlingen verricht, die niet in dit boek zijn neergeschreven. Die welke u hier vindt, zijn neergeschreven opdat u zult geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leven zult bezitten in zijn naam’ (20:30-31).
Terug in Galilea
De tekst van vandaag begint met Jezus’ trektocht: van Samaria gaat Hij naar Galilea, en in dat gebied trekt Hij weer naar Kana, terwijl dit verslag ook verbanden legt met Jeruzalem en Kafarnaüm (4:42-46). Door aan de ene kant Kana en het wijnwonder dat Jezus daar deed en ook Jeruzalem en de tekenen die Jezus daar deed (2:23) te vermelden, en aan de andere kant dat Jezus gezegd heeft dat een profeet in zijn vaderland geen erkenning vindt (4:44-46), wekt deze inleiding ook verwachtingen en roept hij vragen op. Hoe zal het, nu Jezus weer terugkeert in Galilea, hier met de combinatie tussen zijn tekenen en zijn acceptatie gaan, ook al is het niet helemaal helder wat er met ‘vaderland’ bedoeld is?
Deze spanning wordt vervolgens door Johannes opgepakt en uitgewerkt via de ontmoeting waarop deze perikoop inzoomt. Het verteltempo daalt daarbij: na de korte inleiding over een dienaar van de koning uit Kafarnaüm met een zieke zoon en zijn gang naar Jezus in Galilea, krijgt de lezer een woord-voor-woord verslag van wat er plaatsvindt. Dit geeft dit deel van de perikoop alle nadruk. De eerste woorden die klinken, nadat Johannes verteld heeft dat het om een zaak van leven en dood gaat (4:47), zijn die van Jezus. Bij Hem gaat het dan om een algemeen thema, de rol van tekenen in verhouding tot geloof: ‘Jullie willen wondertekenen zien, anders komen jullie nooit tot geloof’ (4:48). Daarmee is wat er volgt ook een narratief, verhalend commentaar, of zelfs antwoord op deze opmerking.
Een zaak van dood en leven
De dienaar van de koning wil in dit verband dat Jezus meekomt naar Kafarnaüm, in de verwachting dat Jezus daar zijn zoon voor de dood zal behouden. Dat doet Jezus niet; Hij deelt de man mee dat zijn zoon leeft. Door het steeds herhalen van de woorden ‘genezen’, ‘dood’, ‘sterven’ en ‘leven’ (4:47.49-52) gebruikt het verhaal hierbij vocabulaire dat in het Evangelie volgens Johannes voor heil en verlossing in het algemeen staat. Het is dus een anekdote met een zeer geconcentreerde lading; het gaat ‘niet alleen maar’ om de genezing van een kind, maar om verlossing en heil überhaupt en de verhouding van geloof en tekenen daartoe. Deze relatie blijkt heel gelaagd te zijn.
Op het eerste gezicht lijkt het antwoord op de opmerking die Jezus in vers 48 maakt, tamelijk eenduidig: tekenen doen er niet toe, het gaat om iets anders, namelijk om geloof in het woord, dan wel op het woord van Jezus, zoals dat in vers 50 door de bezorgde vader tentoongespreid wordt. Er is helemaal geen sprake van een teken dat deze man tot geloof brengt. De genezing vindt namelijk plaats op het moment dat Jezus dat zegt, en dit is waar de vader op vertrouwt. Het afschaffen van geloof op grond van tekenen en het vervangen door geloof op grond van Jezus’ woord is echter schijn: de man vertrouwt in vers 50 wel op het woord van Jezus, maar in vers 53 gelooft hij op een omvattender manier, namelijk nadat hij vastgesteld heeft dat zijn zoon leeft zoals Jezus gezegd heeft. En dit alles bij elkaar blijkt weer precies een teken te zijn (4:54).
Woord en tekenen beiden nodig voor geloof
Het lijkt er dus sterk op dat woord en teken in het Evangelie van Johannes nauw met elkaar verbonden zijn. De reputatie van Jezus als iemand die tekenen doet, trekt hier iemand aan in een situatie waarin het om leven of dood gaat. De tekenen die Jezus al deed, geven vertrouwen om Jezus’ uitspraak dat een ziek kind leeft en niet sterft aan te nemen. Tegelijkertijd volgt geloof in een meer omvattende betekenis, wanneer naast het woord ook de ervaring van nieuw leven in een situatie van doodsgevaar ervaarbaar is: het kind leeft inderdaad. En dit is alles op zich weer een teken, dat via de tekst van dit evangelie weer tot de lezer spreekt om ook die tot vertrouwen in Jezus’ woord uit te nodigen, in de hoop dat daarop ook nieuw leven zal volgen, en een zich kunnen toevertrouwen aan God in Jezus. Het woord getuigt van het teken en bereidt op het volgende teken (van leven) voor.
Deze samenhang van teken en woord laat het natuurlijk voor de hand liggen om het woord nooit zonder sacrament te verkondigen, en het sacrament nooit zonder woord te vieren. Tegelijkertijd geeft het ook aan hoe het getuigenis over eerdere tekenen doet vertrouwen op tekenen van leven in het eigen leven en op het woord dat die aankondigt.
Deze exegese is opgesteld door Peter-Ben Smit.