17.2. Leren bidden
Zie ook
Heidelbergse Catechismus
Zondag 46
Vraag 120: Waarom heeft Christus ons geboden God aldus aan te spreken: Onze Vader?
Antwoord: Om van meet af aan, bij het begin van ons gebed, in ons het kinderlijk ontzag en vertrouwen op God te wekken, die samen de grond van ons gebed vormen, namelijk dat God door Christus onze Vader is geworden en dat Hij ons datgene waarom wij Hem met een oprecht geloof bidden, veel minder zal weigeren dan onze vaders ons aardse dingen ontzeggen.
Relatie van het thema tot het hoofdthema
Wanneer het discipelschap van Jezus’ volgelingen door de catechismus in Zondag 45 gekenschetst wordt als een biddend leven (zie 17.1), komt haast als vanzelf de vraag om de hoek kijken: ‘Hoe zal ik dan bidden?’ Want vanzelfsprekend is bidden allerminst. Juist rondom het gebed leven vragen.
Een discipel van de Heere Jezus vroeg al: ‘Heere, leer ons bidden…’ (Luk. 11:1). De Heiland beantwoordde dit verzoek met het voorbeeldgebed van het Onze Vader. Leerlingen van Christus zijn ook leerlingen in het gebed.
De leefwereld van de hoorder
In onze westerse samenleving wordt bidden door velen als vreemd ervaren: woorden uitspreken tot Iemand terwijl je niet eens weet of die Iemand er wel is en je hoort. Bidden kan hoogstens een therapeutische functie hebben. Ook de hoorder kan die vreemdheid ervaren als hij hoort dat we God vol eerbied en vertrouwen mogen aanspreken als ‘onze Vader’. Persoonlijker en overtuigder kan het niet gezegd worden.
Daar komt nog bij dat alleen al het woord ‘Vader’ een hele gedachte- en belevingswereld kan oproepen voor de hoorder. Zijn of haar eigen vaderbeeld is in het geding. Het kan agressie oproepen of onverschilligheid vanwege negatieve ervaringen met de eigen vader. Juist die ervaringen kunnen het aanroepen van de Heere God als Vader in de weg staan.
Een andere belemmering kan zijn dat de hoorder zich afvraagt waar hij of zij het recht vandaan haalt om God Vader te noemen. Kan er niet te veel gebeurd zijn in ons leven of moet er juist niet eerst wat gebeuren in ons leven voordat we God als Vader kunnen aanspreken?
Tegelijk zal de hoorder het als bemoedigend ervaren dat het Onze Vader door Christus juist gegeven is als voorbeeldgebed aan mensen die zo vaak worstelen en tobben met vragen als: ‘Wat zal ik bidden, en hoe zal ik bidden?’
Met het oog op de tieners
Veel tieners, ook tieners die helemaal niet in een kerkelijke omgeving opgegroeid zijn, ‘bidden’ op hun manier weleens. Schietgebedjes, vraag om hulp bij examens, stil zijn (en kaarsje branden) als geliefden ziek zijn enzovoort. Blijkbaar hebben ook jongeren, dus ook de klasgenoten van de tieners in de kerk, hier van tijd tot tijd behoefte aan. Wat dat betreft kunnen kerkelijke jongeren dus ook best nog wel op wat herkenning rekenen als het onderwerp ‘bidden’ op school of onder vrienden ter sprake komt. Maar is dit hetzelfde bidden als het bidden dat Jezus ons leert? Aan de hand van het bijbelgedeelte en de uitwerking kan als belangrijk verschil dan naar voren komen dat christenen tot God, die ze Vader mogen noemen, bidden en dat bidden veel verder gaat dan ‘acute hulpvragen’ stellen. Door aan het begin duidelijk te maken dat ‘bidden’ op zich iets is wat veel jongeren wel op een of andere manier kennen in hun leven, kan de interesse gewekt worden, ook omdat de tieners deze vorm van bidden in hun eigen leven wel kunnen herkennen. Dit gedeelte uit de catechismus kan ook voor tieners relevant zijn: ‘bijbels bidden’ is niet hetzelfde als aan het einde van de dag je dag overdenken, aan zieke mensen denken, mediteren enzovoort, maar is God, die groot en heilig is, als Vader mogen aanspreken.
Juist de tieners van de gemeente die zijn opgegroeid met het vertrouwde geloofsgegeven dat de Heere God onze Vader in de hemel is bij Wie we altijd terechtkunnen, ervaren in de puberteit de onvanzelfsprekendheid hiervan. Vragen als ‘Is God er wel, hoort Hij mij überhaupt, wil Hij wel naar mij luisteren, is mijn geloof daarvoor wel goed genoeg?’ kunnen hen intens bezighouden. Ook kunnen ze het moeilijk vinden om echt trouw te zijn in hun gebed.
Met het oog op de kinderen
In tegenstelling tot volwassenen en tieners ervaren de kinderen van de gemeente het bidden over het algemeen als de normaalste zaak van de wereld. Ook het gegeven dat God hun Vader is. Natuurlijk bidden zij, voor alles en iedereen, en vaak op een voor ons ontroerende manier. Ook het Onze Vader zullen ze waarschijnlijk uit hun hoofd geleerd hebben, op school of thuis. Dat het bijbelse bidden ook iets is wat je leren moet, zal voor hen niet direct duidelijk zijn en vraagt dus extra toelichting. Bij dat leren zal voor kinderen ook horen dat zij niet altijd krijgen waar ze om bidden, juist ook omdat zij voor alles en iedereen bidden (zowel de zieke oma als het zieke konijn).
Uitleg
Zondag 46 moeten we lezen in nauwe aansluiting bij de vragen en antwoorden 118 en 119 van Zondag 45. ‘Wat heeft God ons bevolen van Hem te vragen? Alles wat wij naar geest en lichaam nodig hebben, zoals de Heere Christus dat heeft samengevat in het gebed dat Hijzelf ons geleerd heeft.’ In het Onze Vader leert de Heere Jezus ons wat bidden is. Het Onze Vader geeft ons, zou je kunnen zeggen, het model voor onze zelfgeformuleerde gebeden, om zo onevenwichtigheid in ons bidden te voorkomen – bijvoorbeeld dat we alleen maar dingen aan God vragen of Hem alleen bedanken als we daar behoefte aan hebben. ‘Dit gebed modelleert ons eigen bidden als een bidden om de verheerlijking van Gods Naam en de komst van Zijn Koninkrijk’ (CD, p. 561).
In een tijd waarin we haast alleen nog maar vrije gebeden bidden, met alle onevenwichtigheid als gevolg, is een pleidooi voor het bidden van het Onze Vader sowieso op zijn plek. We hoeven ons bidden niet steeds te laten voeden door de spontane ingevingen van het moment, maar mogen terugvallen op woorden die Christus Zelf ons aanreikte. Door dit gebed tot het onze te maken, leren we bidden. Daar hoort ook de aanhef van het Onze Vader bij die ons in Zondag 46 wordt uitgelegd.
Vraag en antwoord 120 laten zien dat de basis van al ons bidden de relatie van het geloof is. Als de Heere Jezus ons leert om God aan te roepen als ‘onze Vader die in de hemelen zijt’, wil Hij daarmee zeggen dat Hij met ons in een persoonlijke relatie wil staan. Een relatie van liefde. Door Hem is God onze Vader geworden. Door Zijn volbrachte werk aan het kruis (Ef. 2:18). En als Hij onze Vader is, dan zijn wij Zijn kinderen. Aangenomen kinderen, zegt Romeinen 8:15. Die zekerheid brengt de catechismus er ook toe om te spreken over ‘geboden’. Christus heeft ons niet slechts toegestaan God onze Vader te noemen, in de zin van: het mag. Nee, het moet. Het is ons als Zijn kinderen geboden God als ‘onze Vader’ aan te spreken.
God is dus onze Vader. Dat is een bekende joodse aanspreektitel voor God, hoewel hij in het Oude Testament nauwelijks gebruikt wordt. Abba is Aramees, de volkstaal die Jezus sprak. Bovendien is het een verkleinwoord dat thuishoort in de woordenschat van kinderen, net als ons ‘papa’, dat in het Grieks uiteraard anders geschreven wordt maar precies zo klinkt. Het was een woord uit het dagelijks leven, de intieme, vertrouwde aanspreekvorm van een kind voor zijn aardse vader (zie Evans, Het Onzevader, p. 35). Joodse rabbijnen wijzen er dan ook op dat het hele Onze Vader een door en door joods gebed is. Het eerste deel ervan lijkt op bepaalde formuleringen uit het Kaddisj-gebed en het tweede deel van het Onze Vader herinnert vooral aan het Achttiengebed, dat is het morgengebed van de synagoge.
Er staat met opzet bij ‘die in de hemelen zijt’: niet om de afstand nu toch weer te vergroten, alsof de aanspraak ‘onze Vader’ eigenlijk toch te ver zou gaan (zie ook schets 17.9) – nee, maar omdat God niet zomaar te vergelijken is met een aardse vader. Het gaat dus om het bijzondere karakter van het Vaderschap van God.
Op zijn best zijn aardse vaders een zwakke afspiegeling van de manier waarop God onze hemelse Vader is. En op zijn slechtst kunnen aardse vaders een hindernis zijn voor hun kinderen om God als Vader te zien. We moeten ons beeld van God daarom niet door onze ervaringen met aardse vaders laten bepalen. Tegelijk is er ook een bepaalde overeenkomst. Zo wordt ons duidelijk vanuit de gelijkenis die de verhoring van dit door Christus geleerde gebed verzekert (Luk. 11:5-13). Als een aardse vader al goed voor zijn kinderen zorgt, zoveel te meer mogen wij als aangenomen kinderen van onze hemelse Vader verwachten.
Als we zeggen ‘Onze Vader die in de hemelen zijt’, zegt dat daarom iets over de houding waarmee we mogen bidden. De catechismus spreekt over ‘kinderlijk ontzag en vertrouwen op God’. Die komen voort uit het aanroepen van God als Vader. Dat aanroepen is enerzijds vol respect en eerbied voor God, want Hij is de grote God en wij zijn kleine mensen. Het getuigt ook van erkenning en aanbidding van Zijn grootheid en heerlijkheid. Tegelijk is het ook vol vertrouwen in Hem en vol overgave aan Hem, want Hij is de Vader, Hij weet wat wij nodig hebben. Hij zal ons in Zijn liefde en wijsheid ook geven wat we nodig hebben. Dit vertrouwen is het geloofsvertrouwen; vandaar dat de catechismus even verderop in antwoord 120 spreekt over ‘oprecht geloof’.
Ontzag en vertrouwen, daar gaat het om, ze horen bij elkaar. En de aanspreekvorm ‘onze Vader die in de hemelen zijt’ heeft het in zich om dit ontzag en vertrouwen in ons op te roepen (‘opwekken’). Als wij ons realiseren tot Wie wij naderen in ons gebed, ontstaat deze eerbied en dit geloof. We gaan bidden als een kind en we bidden in geloof.
Relevantie van het thema
De catechismus is relevant omdat hij uitlegt hoe bijzonder het is dat een christen in zijn gebed God mag aanspreken als Vader in de hemel. In onze seculiere cultuur is God, voor zover mensen nog in Hem geloven, een het, een iets, een vage macht. God is dan god met een kleine letter geworden. Hij is niet persoonlijk, je kunt niet met Hem in contact komen. Hij is ver weg en daarom speelt Hij ook geen rol in het leven van elke dag. En juist op een afstandelijk en onpersoonlijk godsbeeld knappen mensen vaak af wanneer ze met leed geconfronteerd worden; ook daarom is het zo belangrijk God persoonlijk te kennen, als Vader.
Ook de islam kent God niet als Vader. De islam vindt de belijdenis dat God een Zoon heeft godslasterlijk. Allah heeft geen zoon, laat staan aangenomen kinderen. Wie Allah dient is een knecht, geen kind. Allah vraagt slaafse onderwerping, geen gehoorzaamheid zoals een kind aan zijn vader gehoorzaamt. Hij boezemt eerder angst in dan kinderlijk ontzag en vertrouwen.
Voor een christen is God onze Vader ‘geworden’, zo staat er. Dankzij het volbrachte werk van Christus, de Zoon. Al moet tegelijk gezegd worden dat God ook onze Vader is vanuit de schepping bezien (Deut. 32:6; Mal. 2:10). Het gaat hier om het verschil tussen de scheppingsrelatie van God met mensen en de heilsrelatie. Als Schepper is God in zekere zin de Vader van alle mensen. Als het gaat om de heilsrelatie is Hij de Vader van allen die in de Zoon geloven.
Deze Vader is en blijft altijd de Vader ‘in de hemel’. Daarin is Hij uniek. Juist die uniekheid zorgt voor eerbied en vertrouwen. En die twee pijlers voorkomen onevenwichtigheid in ons denken en spreken over God, in de zin van een verre, afstandelijke God of een nabije ‘knuffelgod’.
Met het oog op de tieners
Het bovenstaande kan richting tieners het unieke van het christelijk geloof laten zien. De God van de Bijbel is echt anders dan de god van de seculiere mens en de god van de islam. Maar ook anders dan de god die we ons ‘van nature’ inbeelden. Juist in Zijn grootheid als Vader is God nabij.
Juist die nabijheid sluit ook weer aan bij de diepe behoefte van tieners om zich echt veilig te voelen bij een vader die er voor hen is. Zij leven veelal in een vaderloze maatschappij, waarin hun vader vaak letterlijk afwezig is door zijn werk (prestatiemaatschappij) of door gebrokenheid in de ouderlijke relatie. De hemelse Vader is er echter altijd.
Met het oog op de kinderen
Het gevaar is groot dat kinderen opgroeien met een lievig godsbeeld en daar later in teleurgesteld worden. In de preek kan een juist beeld van God als Vader geschetst worden. Door de gelijkenis uit Lukas 11 of 15 (zie onder ‘Relevante bijbelgedeelten’) te vertellen, komt het thema voor de kinderen dichtbij, zodat ze nog meer onder de indruk komen van wie God als Vader voor Zijn kinderen is en hoe belangrijk het gebed is.
Relevante bijbelgedeelten
Als Schriftlezing is Lukas 11:1-13 aan te raden, omdat dit gedeelte zowel de vraag ‘Heere, leer ons bidden’ omvat, als de gelijkenis met de aansporing om God als Vader te vertrouwen.
Een andere mogelijkheid is de gelijkenis van de liefhebbende Vader uit Lukas 15:11-23, die ons enerzijds laat zien hoe bijzonder onze Vader in de hemel is, en anderzijds hoe we vanuit de relatie van het geloof altijd tot deze Vader mogen gaan. Vol kinderlijk ontzag en vertrouwen.
Ook Romeinen 8:12-17 lijkt me een belangrijk bijbelgedeelte in dit verband, omdat het juist de Heilige Geest is die ons leert om ‘Vader’, ‘Abba’, te zeggen.
Aanwijzingen voor de leerdienst
Doelstelling
Na deze preek heeft de gemeente geleerd om met God in het gebed te spreken zoals een kind met zijn vader spreekt: in kinderlijk ontzag en vol vertrouwen. De gemeente heeft ook ontdekt: ‘Wat een Vader is Hij!’ Juist waar het aanspreken van God als Vader in het gebed gewoon geworden is, kan in de preek de betekenis hiervan verdiept worden en de verwondering herleven.
Homiletische aanwijzingen
In de inleiding kunnen de kinderen bij het thema betrokken worden door hun te vragen of ze van hun vader altijd krijgen wat ze graag willen. Het antwoord is ‘nee’, want een goede vader geeft niet altijd wat je graag wilt: hij geeft wat goed voor je is. En zo geeft de Heere God ook graag wat echt goed voor ons is. Hij weet dat heel goed, want Hij is onze Vader.
Vervolgens kan uitgewerkt worden hoe uniek de aanspreekvorm ‘onze Vader’ voor God is.
De aanspraak ‘onze Vader’ kan echter tegenspraak oproepen naar twee kanten. Enerzijds omdat men een vader heeft (gehad) die geen goede vader is (was). Dat kan het aanroepen van de Heere God als Vader in de weg staan. Anderzijds kan men zich afvragen waar men het recht vandaan haalt om God Vader te noemen. Hier kan de gelijkenis uit Lukas 11 of 15 verteld worden om alle bedenkingen en wantrouwen richting God als Vader weg te nemen en aan te moedigen tot het spreken met deze Vader. Christus heeft het ons immers Zelf geboden om God aan te spreken met ‘onze Vader’.
Vervolgens kan worden nagegaan hoe de Vadernaam in Oude en Nieuwe Testament gebruikt wordt. Opvallend is dat in zowel Oude als Nieuwe Testament de Vadernaam enerzijds verwijst naar de verhevenheid van God (bijv. Mal. 1:6) en anderzijds naar Zijn nabijheid en zorg (bijv. Ps. 103:13). En zoals de grootheid van God om respect en eerbied vraagt, zo vraagt de nabijheid en zorg van God om een houding van overgave en vertrouwen.
Zo mogen wij dus bidden: met eerbied en vertrouwen. Dat zijn de pijlers van ons gebed. En zo merken we dat het aanroepen van God als Vader goed beschouwd een heerlijke en bevrijdende uitwerking heeft. Het is daarom belangrijk om deze twee begrippen nu meer uit te werken en uit te leggen. Dit kan als volgt: ontzag voor God is geen angst, maar respect. Vanuit het besef van afstand: God is groot en ik ben een klein en zondig mens. Vertrouwen is weten: aan deze Vader kan ik alles kwijt. Mijn zonden en mijn zorgen, mijn vreugde en mijn verdriet.
Toch kunnen we nu nog niet stoppen. Immers, de Heere Jezus leert ons om te bidden: ‘onze’ Vader. Het is opvallend dat de catechismus in zijn antwoord het Onze Vader wel in persoonlijke, maar niet in gemeenschappelijke zin toepast. Maar God is niet alleen mijn Vader, Hij is onze Vader. Het Onze Vader is het gebed van de gemeente. We bidden samen: ‘onze Vader’. Dat is om ons voor egoïsme te bewaren. Hierbij valt te denken aan de huidige evangelische trend om een gemeenschappelijk gebed in de ik-vorm te bidden.
Calvijn zegt in zijn catechismus van Genève (v/a 263): ‘Christus leert ons gemeenschappelijk te bidden om ons eraan te herinneren dat wij ook in het bidden de liefde tot de naaste moeten beoefenen en niet alleen aan onszelf denken.’ Daarom: ‘onze Vader’.
Met het oog op de tieners
Omdat de gelijkenis uit Lukas 15 heel bekend is, zou u in de preek een soort hervertelling kunnen overwegen. Zo is er een verhaal van een jongen die op wereldreis is gegaan, al het geld van z’n vader erdoorheen gejaagd heeft enzovoort, en ten einde raad toch zijn vader een brief stuurt om te vragen of hij alstublieft weer thuis mag komen. Hij vraagt zijn vader dan om, als hij welkom is, een zakdoek in de boom te hangen zodat hij vanuit de trein kan zien of hij mag thuiskomen of niet. Als hij het huis nadert, ziet hij dan van verre al dat de hele boom vol hangt met grote doeken! Wat een welkom! (Voor een complete versie van het verhaal zie: http://www.creatov.nl/2011/03/verloren-en-gevonden.)
Tieners met hun vragen over het gebed worden in de preek aangesproken wanneer ter sprake komt hoe uniek de aanspreekvorm ‘onze Vader’ voor God is, juist ook in onze cultuur. Spreek tieners ook rechtstreeks aan wanneer de invloed van ons eigen vaderbeeld op ons godsbeeld aan de orde komt, juist omdat veel tieners lijden onder de afwezigheid van hun vader.
In de preek zou u tieners (en ook kinderen) nog iets kunnen meegeven over onze gebedshouding. Dat kan op de volgende manier. ‘Als je voor het slapen gaan bidt, doe je dat misschien wel zó: je knielt voor je bed, je vouwt je handen en je doet je ogen dicht. Maar waarom doe je dat eigenlijk? Waarom kniel je? Waarom doe je je ogen dicht? En waarom doe je je handen samen?
We knielen omdat God onze Koning is. Maar ook om ons klein te maken en heel dicht bij Hem te zijn. We doen onze ogen dicht omdat we nu niet willen letten op alle dingen om ons heen, maar alleen op God. Hem kunnen we niet zien, maar Hij is er wel. We vouwen onze handen om te laten zien dat ze helemaal leeg zijn. Je neemt niks mee en dat hoeft ook niet, want Jezus heeft voor ons alles al volbracht.’
Met het oog op de kinderen
Kinderen kennen vaak een groot vertrouwen op God in hun gebeden. Hen daarin te versterken en te bemoedigen is belangrijk.
In de preek, wanneer het gaat over de pijlers ‘ontzag en vertrouwen’, kan de volgende toepassing worden gemaakt: ‘Jongens en meisjes, ik denk dat jullie dat wel herkennen! Je vader is aan de ene kant iemand tegen wie je opkijkt, voor wie je ontzag hebt. Hij kan heel veel, vaak dingen die jij nog niet kunt. Hij bouwt bijvoorbeeld een speelgoedgarage van lego voor je, schitterend. En je weet ook: als vader iets vraagt, dan moet ik luisteren. Want hij is wel mijn vader. Ontzag voor hem dus, ja, en ook vertrouwen. Hij is er voor je als jij het moeilijk hebt. En als hij je iets beloofd heeft, doet hij het ook. Tegelijk weet je dat je vader het ook weleens mis heeft en iets niet goed doet. Maar dat is nu juist bij de hemelse Vader niet aan de orde.’
Naar kinderen toe kan het volgende verhaaltje misschien helpen om iets van verwondering te laten groeien over het bijzondere dat wij God ‘Vader’ mogen noemen. ‘Koning Willem-Alexander heeft een hele rij officiële en indrukwekkende titels: Prins van Oranje, Prins der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg, Markies van Veere en Vlissingen, enzovoort. Als je hem tegenkomt, zeg je dus altijd heel beleefd: “Koninklijke hoogheid”. Behalve natuurlijk als je toevallig prinses Amalia, Alexia of Ariane bent. Dan zeg je gewoon: “Hoi paps…”
Laten we dit voorbeeld eens toepassen op God. God is natuurlijk oneindig veel groter en indrukwekkender dan koning Willem-Alexander. Zó indrukwekkend dat je Hem alleen maar met trillende knieën onder ogen kunt komen. Stel het je voor: je zou diep buigen, Hem niet eens aan durven kijken en… hoor je het goed? Wat zegt God daar? “Marja, Johan, kom eens dichterbij. Ik vind het fijn als je Me gewoon ‘Vader’ noemt.”’
Pastorale aanwijzingen
Vrijwel iedereen herkent de onvanzelfsprekendheid van het gebed in eigen leven en in de cultuur van vandaag. De voorbeelden zijn vele. Met name ook als het gaat om de vertrouwelijkheid van het gebed, zoals die blijkt uit de aanspraak ‘onze Vader’. De prediker kan hier iets noemen uit zijn eigen leven of een getuigenis van iemand anders doorgeven.
Met het oog op de tieners
Tieners moeten pastoraal aangesproken worden in hun vragen en twijfels als ‘Is God er wel, wil Hij wel naar mij luisteren?’ en in hun ervaringen van een afwezige vader. Tegelijk mag richting hen helder doorklinken: ‘Wat een God en Vader hebben wij!’
Met het oog op de kinderen
Hoewel de preek voor de kinderen het gebed in zekere mate ‘problematiseert’, heeft dit ook een goede kant. Het is belangrijk dat ook kinderen gaan begrijpen dat God niet een ‘knuffelgod’ is. Immers, ook voor gelovige kinderen is het leven soms heel tegenstrijdig. Kinderen verliezen hun naïviteit nu eenmaal een keer, als ze daarmee maar niet óók hun spontane vertrouwen verliezen.
Liturgische aanwijzingen
Gezongen kunnen worden Psalm 25, 33, 65, 103, en het Gebed des Heeren; en Gezang 48, 294 en 349 uit het LB. Als kinderlied: OTH 134 of 442.
Helpende vormen
Maak een hand-out met daarop de belangrijkste punten van de preek. Gemeenteleden hebben dan ook iets in handen om in de week over door te denken (biddend te verwerken).
In het kader van de behandeling van het thema ‘gebed’ in de leerdiensten kan in de week een gemeenteavond worden belegd waarin dit thema breder wordt uitgewerkt. Na een inleiding over het belang van het gebed in de Bijbel, kunnen verschillende workshops worden gegeven. Bijvoorbeeld over ‘persoonlijke stille tijd’, ‘bidden in het gezin’, ‘bidden als gemeente’.
Met het oog op de tieners
Het is goed om tieners te stimuleren om actief mee te doen in de preek, bijvoorbeeld door ze een leesvraag mee te geven bij het bijbellezen. Bij het lezen van Lukas 11:5-8 kan aan tieners de volgende leesvraag worden gegeven: ‘Stel dat jij die persoon bent die midden in de nacht bij zijn vriend aanklopt, omdat hij geen brood in huis heeft. Hoe zou jij je dan voelen? Voel je je ook weleens zo wanneer je bidt tot God? Denk bijvoorbeeld aan de volgende mogelijke reacties:
-
Hij ziet me aankomen…
-
Ik schaam me diep.
-
Natuurlijk helpt hij mij.
-
Ik kan niet anders, ik moet dit wel vragen.’
Of vraag hun speciaal voor deze dienst gebedsonderwerpen aan te dragen: ‘Wat zou je de Vader willen vragen?’ Dit geeft u als voorganger tegelijk een beeld van wat er leeft bij tieners.
Met het oog op de kinderen
In de geloofsopvoeding is het belangrijk kinderen te leren bidden. Bidden voor het eten, voor het slapengaan of op andere momenten van de dag. Dit wordt gemakkelijker met behulp van gebedenboekjes die aansluiten bij de belevingswereld van kinderen. Er zijn in de loop van de tijd allerlei boekjes verschenen met daarin kindergebeden, onder andere bij uitgeverij Ark Media. Te denken valt aan Mijn eigen gebedenboekjes van Felicity Henderson (Amsterdam, 1989), een set van vier deeltjes. Of Bidden in bed en Praten met God van Su Box (Amsterdam, 2010). Deze kleurrijke kartonboeken stimuleren ouders om samen met hun kinderen te lezen en te bidden voor het slapengaan. Lieve God, mag ik U iets vragen? (Amsterdam, 2010) is een gebedenboek geschreven door Bram Kasse en bevat dertien kindergebeden waar kinderen veel van kunnen leren voor nu én voor later. Een gebedenboek voor jou van Sally Ann Wright (Kampen, 2007) bevat een combinatie van gebeden die volwassenen kunnen gebruiken voor de kinderen, eenvoudige gebeden om samen te bidden met de kinderen, en gebeden die kinderen zelf kunnen gebruiken om met God te spreken.
Literatuur
-
G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012, p. 561.
-
C.F. Evans, Het Onzevader. Baarn, 1998.