17. Leven in de wereld die komt
Het labyrint van de toekomst
Labyrinten verwijzen naar de bekende mythe waarbij Theseus met behulp van de draad van Ariadne in staat was uit het labyrint van de Minotaurus op Kreta te ontsnappen. Zo is het labyrint in de loop der eeuwen symbool geworden voor onder andere de levensloop van de mens in het algemeen. Het lopen of volgen van een labyrint kreeg vanuit dat perspectief ook een symbolische en voor sommige mensen zelfs een spirituele functie.
Naast specifiek christelijke symbolen als kruis, lam en vis, zijn in kerken vanaf de vroege geschiedenis labyrinten te vinden als afbeelding. Deze symboliseren dan de pelgrimstocht naar Jeruzalem, de zoektocht van de mens naar het hiernamaals, of meer algemeen een weg om nader tot God te komen. Labyrinten werden ook gebruikt voor boetedoening door monniken. Biddend op handen en knieën volgde de boeteling de kronkelende weg. Het labyrint op de vloer van de kathedraal van Chartres in Frankrijk, met een diameter van meer dan dertien meter, geldt daar als het archetype voor (begin dertiende eeuw). In Nederland vinden we ook dergelijke tegellabyrinten, zoals in de Sint Servaasbasiliek in Maastricht, dat echter nog maar door weinig gelovigen ‘gelopen’ of ‘gebeden’wordt.[1]
In een van de pilaren in de kathedraal van Lucca (Italië) is een labyrint uitgehouwen van ongeveer vijftig centimeter in het vierkant. Ooit was in het midden van het stenen doolhof de afbeelding van Theseus en de door hem gevelde Minotaurus zichtbaar. Die afbeelding is echter uitgesleten door de vingers van duizenden bezoekers die het niet konden laten het kronkelende pad met een vinger te volgen.[2] Het monster werd op die manier opnieuw verslagen!
Wanneer we een blik werpen op allerlei concepten met betrekking tot het bijbelse spreken over de toekomst, wanen we ons eveneens in een labyrint.[3] Het ene concept schildert nog fantastischer toekomstscenario’s dan het andere. Deze scenario’s vinden een dankbare voedingsbodem in het veelkleurige en veelvormige oudtestamentische spreken aangaande de toekomst. In dit artikel ga ik na op welke wijze dat spreken een plaats kan krijgen in de pre-diking.[4]
Laatste dingen – laatste dagen
Eschatologie heeft de naam, de leer te zijn over de laatste dingen. Het gaat dan doorgaans over het laatste oordeel, hemel en hel, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, het nieuwe Jeruzalem en de zogeheten ’tussentoestand’ (de verblijfplaats en de toestand van hen die overlijden tussen het moment van hun sterven en de jongste dag). Het gaat om de dingen aan gene zijde van het leven.[5] De te verwachten toekomst is betrokken op een situatie die een totale breuk met het bestaande inhoudt. Het huidige tijdperk zal worden afgelost door een nieuw tijdperk.
Nu spreekt en getuigt het Oude Testament breedvoerig van de toekomst, maar niet alleen op de wijze zoals dat vorm heeft gekregen in de christelijke geloofsleer. Ik maak daar drie kanttekeningen bij. In de eerste plaats spreken Mozes en de profeten niet over ‘laatste dingen’ maar over ‘het laatste der dagen’. ‘Laatste dingen’ zijn grafzerken of doodskleren. ‘Laatste dingen’ waren in de meest verschrikkelijke zin de concentratiekampen en de kisten waar Zyklon-B in werd bewaard; het zijn nucleaire, biologische en chemische bommen waarmee waanzinnigen een einde kunnen maken aan het leven op aarde.[6] De oudtestamentische eschatologie is niet alleen betrokken op laatste dingen aan het einde van de geschiedenis maar juist op de vernieuwing van die geschiedenis.
Vervolgens onderscheidt het Hebreeuws niet tussen ’toekomst’ en ‘einde’, tussen ‘later’ en ‘laatste’.[7] Een deel van de oudtestamentische eschatologische voorstellingen heeft een nadrukkelijk aardse, diesseitige component. Profeten dromen inderdaad volop van een andere wereld, een wereld die komt. Maar die andere wereld is niet alleen het hiernamaals. Ze getuigen dat zowel herstel als oordeel zich voltrekken binnen de grenzen van onze geschiedenis.
En ten derde moet opgemerkt worden dat het oudtestamentische spreken over de toekomst meer bepaald wordt door het komen van Iemand dan van een ‘iets’.[8] De profeten getuigen weliswaar van een komend gebeuren maar de
Ontwikkeling van het eschatologische spreken
In het Oude Testament gaat het over ‘het naar ons toe komen’ van de
Het Oude Testament getuigt van de
a. Tastbaar heil na de crisis
Het uitzien naar de bemoeienissen van de
b. Crisis als gericht
Tijdens de periode van de profeten Amos via Jesaja tot en met Je-remia vindt er een ingrijpende wijziging plaats. De ‘dag des
c. Een nieuw perspectief na de crisis
Deuterojesaja en Ezechiël treden op als de crisis van de ballingschap zich daadwerkelijk heeft voltrokken en Jeruzalem weduwe is geworden (Klaagliederen 1:1) en Juda achterhaald is door de vervolgers (Klaagliederen 1:3). Deze profeten getuigen dat de crisis niet alleen het einde betekent maar het is tegelijk betaling voor de wandaden van Israël. Nadat er betaald is voor de oorzaak van de crisis, nadat er aldus schoon schip is gemaakt, kan een nieuw hoofdstuk van de toekomst beginnen. In dat nieuwe hoofdstuk heeft het heil alomvattende dimensies en is het niet alleen betrokken op Israël. De herschepping van de hele schepping komt in het vizier (Je-saja 65:17-19). De herbouw van de tempel is geen doel in zichzelfmaar onderdeel en voorbode van een universele nieuwe toekomst. ‘Want zo zegt de
d. Alles nieuw
In een laatste stap van deze ontwikkeling krijgt het toekomstige heil transcendente trekken. De wereld die voorhanden is, heeft geen toekomst. Aan de andere kant van een ingrijpende crisis zal God zelf een geheel nieuw begin maken. Met deze stap is de grens tussen eschatologie en apocalyptiek vloeiend geworden.[14]
e. Eschatologisch eenrichtingsverkeer
In de loop van de geschiedenis van theologie en prediking is een neiging waar te nemen om deze gelaagdheid te verklaren vanuit het perspectief van de historische ontwikkeling. Het eerdere wordt dan vanuit het latere verklaard en aangevuld. Dat betekent feitelijk dat de hier geschetste lagen niet alleen vanuit een evolutionair ontwikkelingsmodel maar ook vanuit een hermeneutisch eenrichtingsverkeer benaderd worden. Daarbij werd de vierde, apocalyptische laag als de meest belangrijke gezien. De andere stappen werden vanuit deze laatste stap geïnterpreteerd en aangevuld. Daarmee gingen deze drie eerdere componenten gaandeweg min of meer schuil achter de laatste. Dat is te betreuren omdat het gelaagde spreken vruchtbaar gemaakt kan worden voor en dienstbaar gemaakt aan de prediking. In de volgende paragrafen wil ik daar enkele aanzetten voor geven.
Tastbaar heil na de crisis
Lange tijd heeft de diesseitige component van het oudtestamentische spreken over de toekomst slechts een bijrol gehad in de reformatorische prediking. De focus was gericht op het geestelijke heil: de verzoening in en door Christus.[15] Binnen het heilshistorischeschema verwijst het ‘goede leven’ naar iets wat geweest is (het paradijs), of wat kan komen na de dood. Het materiële karakter van het heil verdampte tot een geestelijke aangelegenheid en de heilzame ‘oproer van Gods koninkrijk’ en het haalbare alternatief voor het heden verdwenen achter de horizonten van verleden en toe-komst.[16] Deze vergeestelijking doet tekort aan het evident materiële element dat aanwezig is in het getuigenis van de Schrift.[17] Want de profeten getuigen in de naam van de
Het is te betreuren dat deze diessietige component onderbelicht is gebleven omdat deze dimensie mogelijkheden biedt voor ‘concreet preken’[20] waarbij de voorganger ingaat op concrete vragen en noden van de hoorders.[21] Deze dimensie kan stof leveren om de hoop te voeden dat er leven mogelijk is na een concrete crisis. Het gaat daarbij nadrukkelijk niet om de volkswijsheid: ‘Na regen komt zonneschijn’. Maar omdat de
Ik geloof, dat het zo ging: zo’n man was ziek geweest en hij had dat als een ramp beleefd, want het had hem uit z’n verdiensten gehaald en het had hem veel pijn gekost en het had hem zelfs bijna zijn geloof gekost en even had hij misschien wel gedacht: dit wordt het afscheid. Maar ziedaar: hij was beter geworden! En zulke situaties had hij al vele in zijn leven gekend, héél rampzalig en dat waren er ook veel geweest, rampen, die hem speciaal als gelovige nog eens extra hadden geteisterd (). Maar ziedaar, hoe dikwijls had alles zich niet ten goede gekeerd! En het spreken over dit alles vond hij een gedicht waard.
Daarover schreven de psalmisten hun psalmen: ze lieten de rampen uit de verf komen, maar ook de uitreddingen, iedere keer weer! En iedere dag had genoeg aan zijn eigen kwaad, maar ook aan zijn eigen goed. Kijk, als wij dat, iedere dag weer, voldoende tot ons dóór hebben laten dringen, mogen we meer zeggen en ook eens aan het hiernamaals denken en aan de inderdaad vorstelijke wijze, waarop het ‘uit die allen redt ons de Here’ dan zal opgaan.
Zonder te ontkennen dat er in de psalm meer te horen is en meer gelezen kan worden dan er in de letters staat, zet deze voorganger de woorden in hun juiste theologische en existentiële context. Door dit venster kan de prediking uitzicht bieden op concreet heil en concrete redding vanuit concreet ervaren nood. Hier kan de voorganger levensverhalen van mensen en het verhaal van de Schrift heilvol met elkaar verweven waardoor de prediking zowel tot collectief pastoraat kan worden als een profetische, appellerende dimensie krijgt. Tegelijk wordt op die manier de onderlinge solidariteit geactiveerd. Want het gaat erom de wacht te betrekken bij een geschonden bestaan in de hoop en verwachting dat er een dag komt waarop zo iemand het licht van de zon weer kan en durft te begroeten. Het gaat om de begeleiding van mensen die schoon schip willen maken nadat ze brokken hebben veroorzaakt. Het gaat om mensen die met vallen en opstaan willen breken met een verslaving. Het gaat om troost voor mensen die een verlies hebben geleden.
De prediking kan hoorders vanuit dit theologische en pastorale perspectief bemoedigen om terrein terug te winnen op de invloedssfeer van de dood en het doodse. Het begrip dood heeft in de Schriftimmers verscheidene betekenislagen.[24] In een overdenking over het thema ‘Leven na de dood’ komt deze overdrachtelijke betekenis van het oudtestamentische spreken over leven en dood tot uiting.[25]
De Bijbel is een levensleer in de vorm van een verhaal. Het verhaal van de Naam is het verhaal van een weg die door mensen gegaan wordt: van slavenhuis, angstland, naar vrijheid, goed en wijd land, van dood naar leven, van leven dat geen leven is, naar volheid van leven, eeuwig leven.
‘Dood’ is in dat verhaal een woord voor een manier van bestaan dat de naam ‘leven’ niet waard is. Je kunt dan levend dood zijn. Je kunt op plekken in je lichaam, in je hart, ‘dood’ zijn. ‘Dood’ is dat je verstopt bent, dat je zonder hoop bent, ziende blind, je kunt met niemand iets, je kunt niet ontvangen en niet geven. Dood is angst, voor zelfverlies, voor alles wat je niet berekenen kunt en vast in handen houdt, angst voor de toekomst: je bent ‘als de dood’, je sterft honderd keer in je leven van angst voor de dood. ‘Leven’ is in het verhaal van de Bijbel óók een woord voor een manier van bestaan. ‘Wie wil geven wat hij heeft, die zal leven’. Leven is sterven als een graankorrel om vruchtbaar te worden en vrucht te dragen, bron van leven voor anderen worden. Leven is: leven tot bevrijding van anderen. En: dat de dood je niet meer terroriseert. ‘Hij roept mijn leven weg uit het graf, en als een arend herleeft mijn jeugd’ (Psalm 103).
In en door de opstanding van Christus worden de volkeren uitgenodigd Israëls God het laatste woord te geven. Om zich toe te vertrouwen aan de belofte dat de dood niet het laatste woord over hun bestaan heeft. Dat is juist een reden om zich te verzetten en rebellie te plegen tegenover alle machten en krachten, alle instituties en organisaties, alle gedragingen die niet het leven maar de dood voor ogen hebben. De eschatologische component in de prediking voedt de liefde voor het leven.[26]
Zo legt de prediking de vinger bij de beloften die nog openstaan: het zodanige herstel van intermenselijke verhoudingen dat vrede en heil elkaar zullen kussen (Psalm 85:11); oorlog zal niet meer geleerd worden, oefenkampementen van terreurorganisaties houden op te bestaan, aanslagen worden niet meer beraamd maar wapentuig zalomgesmeed worden tot constructieve werktuigen om de aarde te bebouwen en te bewaren (Jesaja 2:1-4; Micha 4:1-5); slaven en geknechten komen tot hun recht als vrije mensen (Leviticus 25:10); internationale verhoudingen komen tot rust (en in stabiel vaarwater) (Jesaja 19:23). Al deze beloften spreken van ‘Gods ongerustheid’ en geven richting aan de ethiek en de moraal.[27] Dat vraagt geduld en volharding van degenen die deze beloften dragen.[28] Die tonen klinken door in een meditatie naar aanleiding van Psalm 118.[29]
Deze psalm is ontstaan als een bevrijdingslied van mensen, die als ballingen waren weggesleept en wonderbaarlijk genoeg toch in leven zijn gebleven; of van zieken, die bijna doodgingen en toen toch nog in het zonlicht mochten blijven lopen; kortom: een psalm van en voor die onvoorstelbare lange rij slachtoffers van alle eeuwen, die er altijd weer onderdoorging en waarvan wij, met onze aangeharkte tuintjes en levens meestal geen notie hebben. Over hén gaat deze grondwet van God, die de levenswet geworden is van zijn volk van alle tijden en van zijn Messias: de steen, door bouwers afgekeurd, maakt Hij tot hoeksteen! Het oudste feest van Israël, het Pascha, gaat immers al over niets anders, als het vertelt van de loskoop van slaven uit het doods-land Egypte? Maar het loopt door tot vandaag toe: zolang God een slavengod is … zullen de heersers nooit rustig op hun troon kunnen zitten. Experts hebben daar met hun blinde verstand nooit echt op gerekend: ach, mevrouw, het zijn maar geuzen; het zijn maar joden, maar zwarten, maar homo’s, maar Palestijnen, maar buitenlanders. U weet het zelf wel, de reeks, de litanie is eindeloos. Omdat er aan de verworpenen der aarde maar geen einde wil komen.
Crisis als gericht
a. Weerbarstige woorden
Dagelijks is op het journaal te zien en te horen hoe her en der in de wereld bevolkingsgroepen elkaar schade toebrengen en tegen elkaar oplopen. Amnesty International stelt met regelmaat onderdrukking, mishandeling en martelingen aan de kaak. En hoe velen wordendichtbij niet op hun werk of op school gepest of gemaltraiteerd. Statistisch gezien heeft tien procent van de vrouwen een incestverleden. Die statistieken houden geen halt voor de kerkdeur. In al deze gevallen is er sprake van daders en slachtoffers. In de klassieke visie op het laatste oordeel worden daders en slachtoffers over dezelfde kam geschoren. Menige preek anticipeert op dat oordeel door zowel daders als hoorders vergeving toe te zeggen en beiden op te roepen tot bekering. Die gelijkschakeling wringt voor veel slachtoffers. Mede om die reden zijn in de afgelopen decennia woorden en uitdrukkingen als ‘laatste oordeel’, ‘straf’, ‘Gods toorn’ en ‘hel’ langzaam maar zeker verdwenen uit het vocabulaire van de main line kerken. Een dergelijke verschuiving en zelfs retouchering van deze weerbarstige woorden waren nodig om afstand te nemen van bepaalde angstbeelden. Maar zoals met elke reactie, had ook deze tegenbeweging echter enkele (onbedoelde) neveneffecten. Want wat blijft er na de retouchering over? Een ’tandeloze God’ waar geen dreiging maar ook geen troost of bevrijding meer vanuit gaat. De prediking houdt dan ‘een God over zonde en toorn, mensen zonder zonde, in een Koninkrijk zonder oordeel, door de dienst van Christus zonder kruis’.[30]
b. Vragen naar gerichtsaspect in een crisis
De prediking staat derhalve weer voor de uitdaging om de weerbarstige woorden opnieuw een plaats te geven. In dat verband kan de prediking met behulp van woorden, beelden of theologie van een tekst een concreet ervaren crisis aftasten of daar mogelijk ook het element van gericht in zit. Dat is een hachelijke onderneming. Want er zijn geen logische of doorzichtige causale verbanden aan te wijzen tussen zonde en schuld aan de ene kant en onheil, lijden en crisis aan de andere kant. Tegelijk moeten we zeggen dat er ook geen waterdichte schotten tussen deze begrippen en werkelijkheden zitten.
Daar moeten we direct aan toevoegen dat in het kader van de canon deze begrippen ook niet meer alleen in deze onderlinge samenhang – hoe complex die van zichzelf al is – gezien kunnen worden. Daar moeten andere begrippen omheen gelegd worden: berouw, vergeving en nieuw begin. Gericht en ballingschap kunnen niet meer losgekoppeld worden van nieuw begin en terugkeer, net zo min als kruis en opstanding los verkrijgbaar zijn. Fragmentarisch wijs ik op enkele noodzakelijke grensvoorwaarden die met dit spreken van de Schrift meekomen omdat de kans op uitglijders en zelfs manipulatie volop aanwezig is, zoals de geschiedenis van kerk en prediking laat zien.
Daarom is het van belang om in de eerste plaats in het oog te houden dat de profeten niet in algemene termen spreken over schuld en zonde, berouw en bekering. Dat betekent voor de prediking dat het benoemen en aanwijzen van kwaad, schuld, bekering en berouw steeds concreet zal moeten zijn. In algemene termen spreken over deze begrippen zal slechts oneigenlijke schuldgevoelens voeden en depressiogene factoren activeren.[31]
Vervolgens ligt daar de valkuil dat voorgangers de kansel gebruiken voor dat wat zij in een persoonlijk gesprek niet durven te zeggen. Dergelijk misbruik doet op grove wijze onrecht aan de Schrift en de hoorders.[32]
Als de
Als deze ‘smeltveiligheden’ in acht worden genomen, ontstaat er ruimte om behoedzaam aandacht te vragen voor het aspect van gericht in de crisis. Een dergelijk vragen is te vernemen in een preek van Allan Boesak uit 1987, gehouden tijdens een reis door de Verenigde Staten. In zijn eigen land krijgt de apartheid grimmige trekken. Hij preekt naar aanleiding van 1 Samuël 4, waar verhaald wordt van een zoveelste treffen tussen Israël en de Filistijnen. Dit gedeelte begint met een verpletterende nederlaag voor Israël. En het volk vraagt zich af: waarom heeft de
Ik kan me voorstellen dat er iemand in het Witte Huis is die zich afvraagt waarom dingen soms zo faliekant mislukken. Misschien zullen de vromen vragen: waarom straft God ons zo? Ons antwoord daarop is: meneer Reagan, de vraag is niet waarom God straft, de vraag moet veel verder gaan. Zij moet niet alleen uw hart en uw diepste wezen raken, maar het hart van uw ambt: gebeurt dit allemaal omdat ik heb toegelaten dat de armen nog armer werden en de rijken nog rijker? Gebeurt dit omdat ik meer geld uitgeef aan wapens en vernietigingstuig dan aan voedsel, huisvesting en onderwijs voor de armen? Gebeurt dit omdat ik de ogen sluit voor de ellende van Gods kinderen in Zuid-Afrika en gemene zaak maak met de politiestaat en zo meewerk aan de voortdurende onderdrukking van Gods volk? Is dat de reden voor de nederlaag?
Het spreekt voor zich dat dit politiek geladen spreken met vele voetangels en klemmen omgeven is en dat de ‘waan van de dag’ gemakkelijk tot ontsporingen kan leiden.[34] Het is zeer lastig om in dergelijke situaties zuivere tonen te treffen. Zo kan met reden gezegd worden dat Boesak geen echte vragen stelt maar retorische vragen die feitelijk aanklachten zijn. Maar stilte op dit punt laat de slachtoffers zwijgend over aan het onrecht. De prediking heeft ook in dit opzicht de ‘oproer van Gods Koninkrijk’[35] te laten klinken.
c. ‘Mij komt de wraak toe’
Het gaat in het gericht om wraak ten overstaan van de daders van onrecht. Het behoort tot de lastige en voor sommigen tot de onverteerbare elementen van het Oude Testament dat daar de roep om Gods toorn en gericht klinkt.[36] In dergelijke gebeden klinkt de roep door om de vijanden te treffen en de slachtoffers recht te doen. Ook hier liggen kansen en uitdagingen voor de hedendaagse prediking. Daarmee zou de hunkering naar recht en rechtsherstel gevoed kunnen worden. Dergelijke teksten zouden tot spreken kunnen komen, zonder dat deze al te snel als achterhaald door de komst van Jezus, aan de kant geschoven worden. In een preek naar aanleiding van Nahum 1:1 en 2 wordt daartoe een poging ondernomen. In dat gedeelte tekent de profeet God als wreker en Gods grimmigheid. De prediker begint de preek met deze alinea.[37]
Wellicht zijn er onder u die deze kerkdienst tot op heden met gemengde gevoelens hebben gevolgd. Die zich hebben afgevraagd of het allemaal niet een toontje lager kan.
Eerst al die Psalm 99, die we als intochtslied zongen: ‘Gij zijt vol genade, ook al wreekt Gij ’t kwade.’
Vervolgens die vierennegentigste Psalm rond de Schriftlezingen: ‘Verschijn in lichtglans, God der wrake; wraak over hen die U weerstaan.’
En dan natuurlijk onze tekst, waarin de profeet Nahum de Here God tot drie keer toe ‘een wreker’ noemt. Echt oudtestamentisch, denkt u misschien. Met de bijgedachte: dat staat zo’n eind van ons af; daar hebben wij vandaag geen boodschap meer aan. Het Nieuwe Testament, zo wordt dan gedacht, ademt dan toch wel een andere geest.
Maar toen we het Nieuwe Testament opensloegen, hoorden we in Romeinen 12: ‘Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Heer’. Dat is niet anders dan dat wat de Psalm zegt. En in de lezing uit Openbaring 6 hoorden we de zielen onder het altaar op vergelijkbare wijze roepen: ‘Tot hoelang, o Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?’
Deze voorganger is er bepaald niet op uit om de geloofsgemeenschap tot wraak aan te zetten. Hij voedt juist het besef dat God het Subject van de wraak en de wraakuitoefening is. ‘Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de
Dat die wraak ook op verrassende wijze vorm kan krijgen, kan geïllustreerd worden aan de hand van een indringend fragment uit een radiotoespraak over het thema geweld en wraak.[38] De voorganger citeert uit Brieven aan mijn kleinzoon van Abel Herzberg.
Op een mooie zaterdagmiddag in augustus 1945 zaten wij op een terras van een villa van een joodse familie. De villa was in de oorlog als joods bezit in handen van een bekend NSB’er overgegaan, die daar ook gewoond had, maar nu in een kamp gevangen zat. Zijn vrouw was ziek en de dokter had haar het eten van groene pruimen aanbevolen. Omdat zij wist, dat deze in de boomgaard van de joodse familie groeiden en rijp moesten zijn, zond zij een meisje met het verzoek haar een mandje pruimen mee te geven. Zoiets heet chotspe (een brutaliteit). De verontwaardiging was dan ook algemeen. Maar, zegt Abel Herzberg, mijn vader zou hebben gezegd: ‘Stel je eens voor, dat we in de bittere uren van de oorlog erover waren gaan fantaseren hoe we ons na de bevrijding zouden gaan wreken. De een had een bijltjesdag voorgesteld en de ander een andere, nog wredere wraak. Maar het meest succes zou iemand hebben gehad, die precies dat had voorgesteld wat we thans meemaken. Het is vrede, zij zitten achter slot en grendel, zijn vrouw is ziek en komt bij ons aankloppen om hulp. Waarom geven we die niet? Geef de beste pruimen die je vinden kunt.’ En wie weet, zegt Herzberg, of mijn vader niet gelijk zou hebben gehad? Want de wraak moet zoet zijn en niet bitter.
Het gericht van God is uit op herstel en niet op vernietiging. Maar ook in die toonzetting worden daders in alle duidelijkheid opgeroepen tot bekering en kunnen ontrechten rekenen op solidariteit en loyaliteit. De prediking moet in dit opzicht niet te snel de mantel der liefde hanteren of over vergeving en verzoening in Christus spreken. Als dat te snel gebeurt, bestaat het gevaar dat conflicten en zelfs onrecht niet worden aangepakt maar toegedekt en mogelijk zo gelegitimeerd.
Dromen dromen en gezichten zien
Als gericht en crisis zijn doorleden en doorstaan, als de ongerechtigheid is geboet, ontstaat er ruimte om dromen te dromen en gezichten te zien. In deze ruimte kan een taal worden geboren die tegelijk poëtisch en subversief is.[39] Preken kunnen en mogen zich nietbeperken door de toekomst te tekenen als verlengstuk van het he-den.[40] Het gaat om er om vensters te openen op concrete en haalbare utopieën.[41] Een bekend voorbeeld van dergelijk taal is I have a dream van Martin Luther King jr.[42] King droomt van een bestaan na het wegvallen van discriminerende maatregelen.
Ik heb een droom dat op een dag deze natie zal opstaan
en de ware betekenis van haar credo zal vervullen:
‘voor ons is het vanzelfsprekend dat alle mensen als gelijken zijn geschapen’.
Ik heb een droom dat op de rode heuvels van Georgia
de zonen van voormalige slaven
en de zonen van voormalige slavenhouders
tezamen zullen aanzitten aan de tafel van broederschap.
Ik heb een droom dat zelfs de staat Mississippi,
een staat die wordt verstikt door onrecht en onderdrukking,
zal veranderen in een oase van vrijheid en gerechtigheid.
Ik heb een droom dat mijn vier jonge kinderen
op een dag zullen leven in een natie
waar zij niet worden beoordeeld naar de kleur van hun huid,
maar naar de inhoud van hun karakter.
Ik heb vandaag een droom.
Eschatologische dromen hebben alles te maken met maatschappelijke situaties, met het wegnemen van onrecht in, van en door mensen en structuren. Dergelijke dromen activeren het maatschappelijk engagement. Het is derhalve geen vorm van dagdromerij. Verwachting en ethiek gaan hand in hand. De wijze waarop King om het leven is gekomen, onderstreept dat het dromen van dergelijke dromen bepaald geen onschuldige of vrijblijvende aangelegenheid is. Een ander voorbeeld van schriftuurlijk geïnspireerde subversieve poëzie is afkomstig van de Zuid-Amerikaanse dichter Ernesto Cardenal. Hij heeft Psalm 5 op deze wijze herschreven.
Heer, hoor mijn woorden
hoor mijn klacht
hoor mijn protest
want Gij zijt geen God van dictators
Gij steunt niet hun politiek
hun propaganda raakt U niet
Gij spant niet samen met gangsters
Hun toespraken en persconferenties staan vol leugens
Zij spreken over vrede en verhogen de wapenproductie
Hun radio’s brallen leugens heel de lange avond
Hun bureau’s liggen vol met misdadige plannen
dreigende dossiers
Maar Gij zult mij voor hun plannen bewaren
Zij praten bij monde van mitrailleurs
met tongen van flitsende bajonetten
Sla hen God
verijdel hun politiek
torpedeer hun plannen
blokkeer hun program
Als de sirene huilt
staat Gij naast mij
Gij zijt mijn schuilkelder
op de dag van de bom
Gezegend wie niet gelooft in de leugens
van propaganda en politieke campagnes
Uw liefde beschut hen
beter dan tanks en pantserwagens.
Als dichters gaan dromen over een nieuw begin, dan blijft het niet binnenkerkelijk maar komt de wereld nadrukkelijk in beeld. Poëtisch en profestisch (s)preken gaan hand in hand op de weg van de maatschappelijke realiteit.
De nieuwe hemel en de nieuwe aarde
De apocalyptiek leeft van de hoop. Er komt ooit een einde aan het bewind van uitbuiting en machtsmisbruik. Er komt een einde aan de exploitatie van de angst door kwakzalvers en pseudo-genezers, er komt een einde aan de arrogantie van politici en journalisten tegelijk, er komt een einde aan de luchtkastelen van de pseudo-mes-siassen. De onzin, onbetrouwbaarheid, vernederingen, onderdrukkingen zullen worden beëindigd. De passieve werkwoordsvormen roepen de vraag op wie dat einde zal bewerken: God of mensen. Die vraag verenigt belofte en gebod. Het is de belofte dat Gods Geest zal waaien, het initiatief vindt in Hem zijn oorsprong en komt blijvend bij Hem vandaan. Die Geest raakt in concrete situaties mensen aan, vuurt hen aan, prikkelt hen, daagt hen uit om op te staan uit een dode wijze van bestaan en in woord en daad te getuigen van het leven in naam van de Levende. In een overdenking naar aanleiding van Psalm 117 laat de voorganger het eschatologische verlangen doorklinken.[43]
De kerk is de ruimte in deze wereld, de plek, waar alvast vanuit de volken met Israël lofliederen voor de Eeuwige worden ingezet. En dat dwars tegen nihilisme en wanhoop in.
Want – zo heeft Jezus Christus ons het vóór gedaan. Voordat Hij naar de Olijfberg ging, in de nacht van Gethsémané, zong Hij met Zijn discipelen de lófzang. En die lofzang was het zogenoemde Hallel, de Halleloeja-psalmen 113-118. Dus óók Psalm 117 zong Hij die avond.
En zo ging Hij al lofzeggend de nacht in, en zong zich door de dood heen het leven van de Paasmorgen tegemoet. Vandaar dat vanouds in de liturgie van de paasnacht Psalm 117 klinkt. Nä de Schriftlezing over het léven dat met de opgewekte Christus verborgen is in God.
Verbórgen, dat wel. Want – we leven vandaag onder de wolk van Hemelvaart. En däär Psalm 117 meezingen en meebidden betekent een intens roepen om de Heilige Geest.
In de oude liturgie klinkt Psalm 117 dan óók weer aan de vooravond van Pinksteren. Een róepen is het, om het breken van de wolk, om het doorbreken van de nieuwe aarde onder de nieuwe hemel, om het aanbreken van die langste dag, waarop helemaal geen avond en nacht meer volgen zullen.
En zó hopen en handelen we in de kerk alvast vooruit. Op de adem van de Geest, die licht geeft bij de woorden van psalmdichters en profeten. Op een dag zäl het zover zijn: dat Israël en de volken samen hun leven op aarde zullen uitzingen op de ene grondtoon van het Halleloeja (…)
Bij het licht, dat de Geest ons in de ogen gunt, zien we ver. Véél verder dan onze neus lang is. Tot op de nieuwe aarde. Waar God zal wonen bij de mensen. Hallelloeja!
Door het canonieke verband van Oude en Nieuwe Testament kunnen ook nieuwtestamentische tonen meeklinken in de eschatologische dimensie van de prediking. De christelijke prediking hoeft het uitzien naar het bij en met Christus zijn niet te verzwijgen. Het is wel van belang dat niet als eerste en zeker niet als enige te noemen.
Partiële vervulling
Israël is steeds onderweg; opbreken, rusten, weer opbreken, verder gaan. De Schrift spreekt van het gaan van een weg van dagen. De Schriften tellen een mensenleven niet in jaren maar in dagen. En die dagen zijn nietig, kwetsbaar. Als de wind daarover gaat, dan is het afgelopen (Psalm 103). Zo bidden de dichters: doe mij niet heengaan op de helft van mijn dagen (Psalm 102). Leven bij de dag, dat is wat je hebt. In het verlengde van dat spreken en bidden, maakt de prediking de hoorders zich ervan bewust dat ze onder het voorteken van de voorlopigheid leven en geloven. We wachten nog op de definitieve komst van het Koninkrijk en de vrede. De vervulling van die beloften staat nog open.
Dat betekent dat elke vulling in het hier en nu een gedeeltelijke vulling is. Dat is te horen in een preek naar aanleiding van Genesis 49:18 met als thema: ‘De verwachting van Jakob: zaligheid? heil? bevrijding?’[44]
Dat kan toch niet alles zijn wat God bedoelt als Hij over de omweg van deze herdersstam äl de volkeren der aarde zegenen wil?! Neen, het eigenlijke moet nog ächter deze horizon liggen. Het kan trouwens nooit iets alleen zijn voor de generaties die toevallig dat moment van bevrijding beleven. En ook niet iets dat straks weer gewoon en dubbelzinnig wordt, zoals dat met zoveel bevrijdingen is gebeurd. Daarom zal de lange mars naar het koninkrijk verder gaan. Op die weg ligt ook het kruis van Jezus en liggen de gasovens van Auschwitz. Maar ook de opstanding van Jezus en de terugkeer van Israël naar het eigen land.
Elke doorbraak van heil verwijst naar hét Heil dat nog achter de horizon ligt, en dat ook de uiteindelijke ‘zaligheid’ zal betekenen voor Jakob en u en mij: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont.
Deze partiële vervulling heeft enkele implicaties. De gedeeltelijke vervulling maakt ons in de eerste plaats ootmoedig en is een antistof tegen het gif van de geestelijke hoogmoed.[45] Vervolgens onderstreept de partiële vervulling het kwetsbare karakter van de belijdenis aangaande Jezus Christus. Het beeld van V-day en D-day (§ 5.1) zegt op de eigen manier ook dat de definitieve christologische vervulling nog openstaat. De vraag: ‘Als Jezus de Messias is, waarom ziet de wereld er dan zo onverlost uit?’ blijft prikkelen tot Gods Koninkrijk definitief aanbreekt. En tot slot nodigt het fragmentarische van de vervulling uit om te blijven roepen om de doorbraak van die nieuwe wereld. De hunkering naar die voltooiing kan pijn doen. De ziel die schreeuwt naar God, naar de levende God (Psalm 42/43). Het is de onrust en de pijn die geboren worden in de botsing tussen de beloften Gods aan de ene kant en de (soms) rauwe werkelijkheid aan de andere kant. Daarom wordt het tijd dat Hij (eindelijk) komt. Het on-verlostzijn heeft lang genoeg geduurd. Een boek: ‘Over troosten en verdriet’ eindigt met de volgende alinea.[46]
In het eerste hoofdstuk is geschreven dat ik dit boek alleen maar kon en durfde te beginnen vanuit het huiveringwekkende visioen van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Maar ik wil er niet mee eindigen.
De waarom-vraag is namelijk niet echt beantwoord. Want het is geweldig om te worden getroost, zodat we ons de weelde van verdriet en wat vreugde kunnen veroorloven en niet bitter of berustend hoeven te worden. Maar het zou nog mooier zijn als de volheid van het Koninkrijk eindelijk eens doorbrak.
Er is niets wat het lijden van de tegenwoordige tijd rechtvaardigt. Paulus kan me wat dat betreft nog meer vertellen.
Heer, we zijn het wachten zat. We houden het niet uit! Waarom duurt het allemaal zo lang?
Waarom?
Ja, kom Heer Jezus!
Heen en terug
De dimensies van het eschatologische spreken zijn geen stations op een eenrichtingsweg. Ook hier is het van belang de beweging tussen de stations nadrukkelijk in twee richtingen open te houden. Dat komt tot uitdrukking in de indrukwekkende preek die Miskotte heeft gehouden op de eerste zondag na de bevrijding in mei 1945. Weliswaar met huiver maar ook overtuigd kon Miskotte naar aanleiding van Psalm 92:10 zeggen: ‘Gods vijanden vergaan’, doelend op het einde van het naziregime.[47]
God, … hoor het goed! … Gód heeft ons bevrijd en heeft de geallieerden met hun eigen subjectieve doeleinden, als even zovele behulpsels ingezet om in één historische stonde ons voor ogen te stellen hoe het niet kan en niet mag, en nooit meer zal gaan, en hoe de verloochening van de Koning Israëls, Jezus Christus, de ganse wereld in het verderf dreigt te storten.
God en niemand anders dan God bevrijdt.
Maar Hij doet dat niet, om ons aan onszelf terug te geven, doch … om Hém beter te dienen, opdat wij niet zelf bevonden worden Hem vreemd te zijn, Hem die in Jezus Christus de wereld én veroordeeld én verzoend heeft en die wil, dat alle mensen zalig worden en tot kennis der waarheid komen.
Deze bevrijding is ons een teken van een nog heel andere Bevrijding, als in de laatste apocalyptische strijd Christus en de antichrist tegenover elkaar zullen staan. Zoals de schuldenaar aan deze oorlog niet de antichrist is, maar slechts een voorloper daarvan, zo is ook de bevrijding uit zijn vreselijke klauwen niet de aanvang van het Koninkrijk Gods, maar slechts een voorteken ervan en dit vóórteken vieren wij nü! met psalm, en lofzangen, met hymnen en geestelijke liedekens. Een geestelijk lied is niet een hemels lied, maar een lied van wat de Geest voor het vlees en op de aarde betekent en te weeg brengt.
In dit fragment komen verscheidene motieven van dit artikel bij elkaar. In de eerste plaats voltrekt zich de bevrijding in de concrete geschiedenis. Miskotte zegt dat de ervaren bevrijding niet alleen een geschenk van God is maar dat het ook zijn gericht en oordeelis over de vijand. Daarom hebben het geestelijke lied en de aardse realiteit alles met elkaar te maken.
Vervolgens wijst hij op de ethische consequentie van de redding. Na het vergaan van de vijanden en de ervaring van heil kan het leven niet zijn oude loop hernemen. Bekering is nodig. Zo kan hij in een van de gebeden zeggen:
Heer, bewaar ons ervoor, dat wij aan ons zelf overgelaten, weer terugvallen in onze oude vooroorlogse dodigheid en kleingeestigheid, dat wij elkaar het licht in de ogen niet gunnen en allen maar op het eigen kleine belang ingesteld.
Miskotte maakt ook duidelijk dat de psalm weliswaar in het heden in vervulling is gegaan maar dat er nog een tegoed in de woorden overblijft. Er zit in elk geval nog een apocalyptische laag in de tekst. Dat betekent dat er zowel naar de kant van de vijand als naar de kant van de verlossing nog een belofte openstaat.
En uiteraard komt Israël nadrukkelijk in beeld. Want waarom was het nazisme een vijand van God? Miskotte wijst op het enige antwoord op die vraag dat hout snijdt. Duitsland was Gods vijand,
omdat deze macht in alle ernst en letterlijk Israël heeft willen uitmoorden. (…)
Er moet de kerk zeer veel aan gelegen zijn, dat wij verstaan wat wij doen, als wij de oude sabbathspsalm overnemen en toepassen en zeggen: want zie, Uwe vijanden, o Heer, Uw vijanden zullen vergaan!
Zo maakt Miskotte duidelijk dat ook van het eschatologische spreken in al zijn lagen geldt: ook de Griek maar eerst de Jood.[48]