1700 jaar geloofsbelijdenis van Nicea
Geschiedenis

Dit jaar is het 1700 jaar geleden dat de geloofsbelijdenis van Nicea is ontstaan. Harmen Jansen gaat in dit artikel in op het Concilie van Nicea van 325 en de geloofsbelijdenis.
Met enige regelmaat werd in de tweede dienst op zondag in mijn jeugd de Apostolische Geloofsbelijdenis afgewisseld met de belijdenis van Nicea-Constantinopel. Mede door die afwisseling moeten toen de zangerige zinnen diep in mijn ziel zijn ingedaald. ‘God uit God, Licht uit Licht. Geboren, niet gemaakt.’ Maar één dienst per zondag was me wel genoeg. Van de protestantse vrijheid, om daarin andere geloofsverwoordingen te zeggen of te zingen, heb ik kwistig gebruikgemaakt. ‘Nicea’ raakte daardoor uit beeld. Onterecht.
Op weg naar een jubileumviering
Op 14 juni is deze oerbelijdenis van de wereldwijde Kerk 1700 jaar oud. De Raad van Kerken heeft dan de Sint-Jan van Gouda gereserveerd om met velen samen de belijdenis te zeggen en dit jubileum te vieren. Er worden intussen al studiebijeenkomsten en conferenties belegd. Dat is nodig.
Oude dogma’s en concilies hebben niet zo’n beste pers meer. Werden daar niet te harde scheidslijnen getrokken? Verzwagerde de kerk zich in 325 niet te veel met de macht? Zong het christendom zich daar niet definitief los van het jodendom? En haalden die oude concilies Christus door hem hoog ‘op te hemelen’ niet steeds verder weg van de lijdenden, bovenop andere verdunning van het Evangelie? Daar valt wel op af te dingen!
Een liturgische belijdenis
Oude belijdenissen heten de ‘symbolen’ van de Kerk. ‘Nicea’ is een liturgische tekst. Anders dan de Apostolische Geloofsbelijdenis (de XII Artikelen) staat die in het meervoud: ‘wij geloven’. Het Apostolicum is een doopbelijdenis, ‘Nicea’ een belijdenis voor de (wekelijkse!) eucharistie. En in de liturgie ‘weten’ we dat onze woorden nooit helemaal raak schieten. Taal roept beelden op die gevoelens wakker maken, maar zonder de werkelijkheid exact in woorden te vangen. ‘Nicea’ reikt zulke brabbeltaal aan die je samen kunt zeggen. Iets hebben wat je over liturgische, theologische en kerkordelijke verschillen heen verbindt en je geloof dezelfde richting geeft, is kostbaar. En deze belijdenis doet dat om te beginnen door de historische verwijzing naar de geboorte, kruising en begrafenis van Jezus Christus. Hij staat centraal in de Kerk, een-op-een verbonden met de God van het Oude Testament, de Schepper, die Hij Vader noemde.
‘Nicea’ is een liturgische tekst
Homoousios
Over dat ‘een-op-een’ moest het concilie een nogal hoog opgelopen theologisch conflict beëindigen. De belijdenis maakt een klein lettertje verschil. De priester Arius en zijn volgelingen vonden dat Christus en de Vader op elkaar leken, dat ze ‘homoiousios’ waren. Ze vonden hem ook Gods eerste schepsel. God begon het God-zijn met zich de Zoon te scheppen naar zijn beeld en gelijkenis. Dat klinkt al heel ‘hoog’. Maar het was naar het gevoel van anderen niet genoeg. Dat vond ook het concilie. De Zoon was uit God de Vader ‘geboren’, niet geschapen. Godgelijkend omdat Hij van hetzelfde zijn is, dezelfde ‘stuff’, ‘homoousios’. Van eeuwigheid, in die onvoorstelbare dimensie van het God-zijn voor en boven alle tijden. God begint God-zijn met Dezelfde te zijn als degene die Hij in zijn Zoon voor ons hier beneden is. En ondertussen wordt de belijdenis van de Schepper – uit het Oude Testament – zo strak mogelijk verbonden met de belijdenis van de gekruisigde en opgestane Heer, en omgekeerd.
Verminkt en gehandicapt
Onder volgens de traditie 318 deelnemers aan het concilie van Nicea miste menige bisschop een rechteroog, ledematen, oren. Gehandicapt en verminkt geraakt tijdens de pas beëindigde vervolgingen. Geen martelaar geworden, wel ‘confessor’. Keizer Constantijn liet ze tot zich komen om hun littekens te kussen, hopend op heilzame werking voor hemzelf. De aanwezigheid van deze belijders met zichtbare tekenen van lijden voor het geloof concretiseert de hernieuwde belijdenis van de gekruisigde Zoon. En voor menselijke waardigheid is een perfect lichaam geen vereiste.
Halve waarheden
Dan Brown verspreidde de oude fabel verder dat het concilie de canon van het Nieuwe Testament zou hebben vastgesteld. Daarmee zou dan de ‘oudste’ vorm van het christendom, namelijk die van de gnostiek, zijn onderdrukt. Het verzinsel berust op een geestige vergissing. Het concilie nam namelijk ook een reeks besluiten over het kerkelijke leven. Die gingen met een eigen nummer in het Latijn ‘canones’ heten. Maar geen ervan ging over het Nieuwe Testament. Dat was ook niet nodig. Over de lijst van geschriften met gezag in de kerk waren nauwelijks spanningen. De gnostische geschriften dateerden bovendien pas uit de tweede eeuw en later.
Een klein lettertje verschil
Paasdatum
De keizer wilde graag eenheid in zijn rijk. Dus liever overal dezelfde paasdatum in plaats van verschillende kalenders. De zevendaagse week werd gangbaar, met de zondag als vrije dag. Voor de Paasdatum zou men nu de in Rome gebruikelijke telling gaan volgen, altijd nog ergens in de buurt van het Pesach. In de praktijk bleven tijden in de geografisch uitgestrekte christenheid toch vaak uiteenlopen. Scheiding van het jodendom? De veertiende Nissan van het joodse Pesach en de christelijke viering liepen al lang uiteen. De ‘derde dag’ van de opstanding was al in het Nieuwe Testament ook ‘de eerste dag der week’ en die dag was waarschijnlijk al vroeg de dag van samenkomst geworden om joodse leden de gelegenheid te geven eerst ook de sabbat te vieren.
Opstaan
De betekenis van de zondag en van Pasen werd bovendien onderstreept door ‘canon 20’. Daarin werd aanbevolen om in de vijftig dagen van de Paastijd en op zondag bij de gebeden te gaan staan. Je neemt dus al vierend lijfelijk deel aan de opstanding van Christen ‘ten derden dage’ en de toekomende ‘opstanding der doden’. Kwam ‘symbolisch’ niet van het woord ‘symballein’= samenvallen?
Oecumene en conciliariteit
Het concilie was bijeengeroepen door de keizer. Gehoor geven aan zijn eenheidsstreven was niet zonder risico. Dat bleek wel onmiddellijk, toen de keizer na ‘Nicea’ met een harde brief discriminatie van Joden in gang zette. Vorstelijke bekeringen tot het christendom leverden nieuwe kansen, maar aan de gevaren ervan is de kerk bepaald niet ontkomen. Het Constantijnse tijdperk is voorbij. We leven in het ‘postchristendom’. Maar voor het verlangen naar hoorbare eenheid met het oog op de ‘oikumene’, de bewoonde wereld, hebben kerken geen keizers nodig. Het zit in het geloof ingebakken. Een kleine Niceaanse toevoeging was ook de zinsnede ‘om ons mensen en ons behoud’. Het krijgt een nieuwe lading als we bedenken voor welke uitdagingen we staan wat betreft de leefbaarheid van deze aarde voor mensen na ons en nu al rondom ons. Misschien kan meer ‘conciliair’ beraad en oecumenisch vieren eraan bijdragen dat we de reddende beweging van de Ene dienen door gezamenlijke ‘opstandigheid’?
Harmen Jansen is emeritus predikant en woont in Leusden.