19. Na de droom een koude douche?
Zie ook
Zacharia 9:1-8
Als je Zacharia 8 uit hebt en Gods troonrede over herstel en een nieuwe tijd voor zijn volk gelezen hebt, zou je wel willen dat het boek Zacharia nu ook uit was. Gods ontembare liefde voor zijn volk maakt hun leven weer heel en Jeruzalem weer tot zijn stad. Vele volken zien het en sluiten zich aan. Wat moet er dan verder nog gezegd worden?
Begin je nu aan hoofdstuk 9 dan voelt het als een koude douche. Er wordt gevochten, volkeren zijn nu tegenstanders die moeten worden overwonnen, God betrekt de wacht rondom zijn eigen volk om aanvallers op een afstand te houden.
Wat is er intussen gebeurd? Moet je dit eigenlijk nog wel willen lezen? Hebben de critici gelijk dat bij godsdienst de toekomstdroom toch altijd weer overgaat in geweld? Of moet je de teksten over oorlog en geweld maar in het verleden laten en alleen de teksten die ons inspireren er tussen uit pikken, zoals die over de vredesvorst op zijn ezeltje (vers 9 en 10)? De Willibrord vertaling (1995) zet boven deze teksten het opschrift: ‘Zegetocht van de HEER’. Helpt ons dat? Eerst lezen, daarna gaat het gesprek weer verder.
1. Een Godsspraak.
Het woord van JHWH is in het land Hadrach
en Damascus is zijn verblijfplaats.
Immers, JHWH richt zijn oog op de mensen en al de stammen van Israël.
2. Dat geldt ook Hamat, dat er aan grenst.
evenals Tyrus en Sidon, bekend om grote schranderheid,
3. terwijl Tyrus voor zich een burcht bouwde,
zilver ophoopte als stof
en goud als modder op straat.
4. Let op, de Heer zal haar in bezit nemen,
haar rijkdom in zee storten.
En zij zelf zal door vuur verteerd worden.
5. Laat Askelon maar kijken en bang worden.
Gaza net zo, en dan hevig schrikken.
Ook Ekron, omdat haar zelfvertrouwen verdwenen is.
Dan verdwijnt de koning uit Gaza
en raakt Askelon onbewoond.
6. Dan komt er een bastaardvolk in Asdod wonen.
en zal ik de arrogantie van de Filistijnen breken.
7. Ik zal zijn bloedige stukken offervlees uit zijn mond halen
en zijn afgodenoffers tussen zijn tanden vandaan.
Maar zelfs hij zal blijven bestaan voor onze God
Hij wordt als een clan in Juda.
Ekron wordt als een Jebusiet.
8. Ik betrek de wacht voor mijn huis vanwege wie uitrukt of terugkomt,
zodat er geen belegeraar meer tegen hen oprukt.
Want dan zal ik dat met eigen ogen hebben gezien.
Na het lezen van zo’n confronterende tekst moet je met elkaar over twee dingen tegelijk spreken. Over de vraag of wij als moderne lezers niet te romantisch over God en godsdienst denken en dus eigenlijk meteen verbaasd of teleurgesteld worden, wanneer na alle mooie woorden de wereld nog net zo hard is als altijd. En over de vraag hoe de bijbel tot stand is gekomen in de echte wereld, tussen al die generaties van mensen die weten hoe snel hoop en agressie elkaar afwisselen. Staat God daar boven? Moet dat? Of zit hij er midden in?
Hij zit er midden in, zegt deze tekst. Vanaf vers 6 klinkt opeens: ‘ik zal …’.
Vers 1 – 8 gaan over de buurlanden van Israël, de klassieke bedreigers, zoals Syrië met Damascus, dan de symbolen van welvaart in het Noorden: Tyrus en Sidon, en tenslotte de vijf steden van het Filistijnse gebied. God claimt Damascus voor zich als zijn eigendom; de uitdagende rijkdom van de grote handelsmachten, Tyrus en Sidon, houdt op te bestaan en de steden van de traditionele vijanden, de Filistijnen, worden ontmanteld, zodat ze overblijven als klein groepje in Juda.
We zijn hier in een hele andere tijd gekomen dan de tijd van Zacharia 1-8. Vanaf hoofdstuk 9 klinkt de naam van Zacharia niet meer, ook koning Darius wordt niet genoemd. Het contrast tussen de eerdere generatie die treurt om het verlies van stad en tempel en de huidige generatie aan wie God nieuwe hoop geeft, kom niet meer aan de orde. Het tweede deel van het boek Zacharia begint met het woord ‘orakel’, Godsspraak. Daarna kan een bijbelvertaler meteen stevig aan de slag. Hoort ‘het woord van JHWH’ nog bij het opschrift? Of bij de eerste zin? Is ‘zijn oog’ een uitdrukking voor ‘hoofdstad’ en moeten we dan niet ‘Aram’ lezen in plaats van ‘Adam’ (mensen)? Sommige vertalingen doen dat zo. En waarom gaat het in vers 1 – 4 over God, maar spreekt God opeens zelf als ‘ik’ vanaf vers 6? Bijbelonderzoekers gaan er wel van uit dat de eerste verzen oudere teksten met het klassieke ideaal van het grote rijk van David verwoorden en dat de verzen met ‘ik’ aangeven hoe God de Joodse gemeenschap zal beschermen tegen de dreigingen om hen heen.
Dit zijn voorbeelden van het gegeven dat de bijbel zich soms moeizaam een weg zoekt door de geschiedenis en dat wij vaak de details niet begrijpen. Is dat erg? Nee, het betekent alleen maar dat we werkelijk bij het lezen van de bijbel moeten beginnen en niet bij wie wij denken of zouden willen dat God is. Het tweede deel van het boek Zacharia laat zien dat volgende generaties de visioenen en beloften uit het eerste deel goed hebben gelezen en zich afvragen: hoe moet dat nu in de echte wereld? Zij leefden een eeuw of meer later, toen de Joodse gemeenschap in de Perzische en de Griekse cultuur probeerde zichzelf te blijven: trouw aan de Tora (geen offervlees met bloed!) en met hoop voor Jeruzalem. Is er wel een plek voor Gods volk of moet ons geloof zichzelf opsluiten achter de eigen voordeur? Of in de warme kerststal?
Zacharia is niet het enige profetenboek dat zulke overgangen laat zien. Het Jesajaboek gaat over de scherpe sociale kritiek van de profeten, daarna (Jesaja 40) net als Zacharia over vernieuwing en herstel, maar ook over de moeite die God moet doen om zijn volk en zijn gerechtigheid in de wereld te laten overleven Jesaja 59:16-21. Dat volgende stuk in vers 9 en 10 over de vredesvorst op zijn ezeltje moet je dus absoluut lezen, maar het is naïef om er direct mee te beginnen. Het lijkt erop dat de kerk zich dat in onze tijden van geweld weer eigen moet maken.
Lees het volgende artikel in deze serie: 20. Getekend en hoopvol