2. Preek en eredienst
Onderdeel van Horen naar de stem van God
Het hoogste doel van de mens is God te verheerlijken en eeuwig van Hem te genieten.
Westminster Catechismus, antwoord 1
Het is niet de preek, maar de kerkdienst die de zondagmorgen zin geeft.
Richard Lischer
Richard Lischer
Eredienst als bedding voor de preek
Een preek zonder liturgie is als een vis op het droge. Een homiletiek begint daarom bij de eredienst. Dat is de biotoop voor de preek. Natuurlijk zijn er veel vormen van verkondiging buiten de kaders van een reguliere eredienst. Maar naar haar aard hoort de prediking fundamenteel thuis in de eredienst van de gemeente. Dat is de plaats waar Christus zijn gemeente wil ontmoeten. Dat is de plaats waar de gemeente leert te luisteren.
[1]
Met die term is theologisch getypeerd waar het om gaat als het Woord van God in de preek wordt doorgegeven aan de gemeente. In het horen gaat het niet alleen om het auditief-zintuiglijke proces waarmee het gesproken woord gehoord wordt. Luisteren is ook de typering van het dieper gaande proces van het gehoor geven aan Hem die spreekt. Precies dat proces, waarbij de hele mens wordt ingeschakeld wordt ingeoefend, elke keer als de gemeente samenkomt om haar aanbidding aan God vorm te geven. De horende gemeente wordt daar ook zichtbaar (en hoorbaar) als de antwoordende gemeente. Om die reden kies ik als startpunt voor de homiletiek de kerkdienst.
[2]
Eredienst als spanningsveld rond de preek
Hoe voor de hand liggend het ook mag lijken om te starten bij de kerkdienst, zonder problemen is dat uitgangspunt niet. Het opvallende is, dat de preekdienst, zoals die in de traditie na de Reformatie ontstaan is, juist stamt uit een spanningsveld tussen liturgie en prediking. Dat spanningsveld heeft ook metterdaad diepe sporen getrokken in de uiterlijke verschijningsvorm van de protestantse eredienst. De preekdienst, zoals we die in Nederland kennen is namelijk voor een belangrijk deel terug te voeren op de pronaus zoals die in de twaalfde tot vijftiende eeuw opkwam.
[3]
Uit zorg om de onheilige en onwetende deelname van parochianen aan de eucharistie begonnen op veel plaatsen pastores een soort voordienst (de zgn. pronaus
[4]
) te beleggen, om de kerkganger bewust te maken van en voor te bereiden op de deelname aan de eucharistie. Zo ontstond een samenkomst die zich sterk toespitste op de genadeverkondiging, gekoppeld aan schuldbelijdenis. In een doorgaans zeer sobere orde van dienst werd alles geconcentreerd op de verkondiging van het Woord, die catechetisch-ethisch van toonzetting was. Aandacht voor liturgische elementen en vormgeving was niet nodig, omdat die in de eigenlijke dienst aan bod kwam. Hoewel lang niet in alle regio’s in gebruik, was in de zestiende eeuw de pronaus inmiddels een bekend verschijnsel geworden dat diende om de voorwaarden te scheppen voor integere deelname aan de eigenlijke eredienst. Als zodanig vormde het een zekere voor-reformatorische ontwikkeling op het gebied van de liturgie.
Toen na de breuk met Rome de gereformeerde eredienst in enkele fasen tot stand kwam, lag het voor de hand dat men zich bij de liturgische heroriëntatie sterk concentreerde op het karakter van de pronaus. De mis vroeg om intensieve reformatie omdat de liturgische wildgroei de plaats van het Woord in de kerk geweld had aan gedaan. De kracht van de Reformatie is dat zij die plek voor het Woord heeft teruggebracht.
[5]
De plaats van de preek in de gereformeerde eredienst is er het icoon van.
Overigens gaan de reformatoren op dit punt verschillende wegen. Enerzijds is er een lijn zichtbaar waarbij de misliturgie gezuiverd wordt. De oriëntatie op de oorspronkelijke dienst van Woord en Tafel blijft gehandhaafd terwijl de onbijbelse elementen werden verwijderd. Het preekdeel werd hersteld en tot ontwikkeling gebracht.
[6]
Daarnaast was er een andere lijn die meer rigoureus ingreep in de bestaande liturgie. Hier werd het format van de pronaus in grote mate bepalend voor de ordening van de dienst.
[7]
Daarmee verdween de eucharistie als vast onderdeel uit de eredienst en kreeg deze het karakter van een preekdienst. Deze laatste lijn is van grote invloed geweest op de ontwikkeling van de liturgie in Nederland.
[8]
Gelet op de theologische controverse lag het voor de hand dat de reformatoren in hun aandacht voor de liturgie zich vaak concentreerden op de plaats en betekenis van de sacramenten. Tegen deze achtergrond is het goed te begrijpen dat de eucharistie of het Heilig Avondmaal geen vaste plaats in de eredienst ontving.
[9]
In feite werd daarmee de genoemde spanning in principe opgelost ten gunste van de plaats van de prediking.
[10]
In de concrete situatie was die beweging alleszins begrijpelijk. Maar onderhuids impliceerde de ontwikkeling een sterk verlies aan liturgisch gehalte van de eredienst.
In de tijd van de Reformatie stond die liturgische heroriëntatie nog duidelijk in het teken van de terugkeer naar de kracht van het Woord in de kerk. Maar toen dit nieuwe ijkpunt eenmaal was gekozen kon het ook een eigen leven gaan leiden. Daardoor kon het later in de tijd van de orthodoxie en in de negentiende eeuw in sommige denominaties zelfs leiden tot ‘emancipatie’ van de preek.
[11]
Op den duur kwam heel de kerkdienst vaak in het teken te staan van de preek en kon die zich zelfs ontwikkelen tot een vaak geleerde theologische verhandeling en werd de structuur van de eredienst soms letterlijk uit zijn voegen gerukt.
[12]
Het woord predicatie kon in gebruik komen als aanduiding van het geheel van de kerkdienst.
[13]
Daarmee verdwijnt de eredienst als betekenisgevende bedding voor de preek en wordt opnieuw het spanningsveld zichtbaar.
[14]
Dat het genoemde spanningsveld als zodanig ook in de praktijk herkenbaar is blijkt duidelijk uit de toenemende belangstelling voor liturgie en worship die er juist in de kerken binnen de gereformeerde traditie te signaleren is.
Zie voor een duiding van die belangstelling tegen de achtergrond van de huidige cultuur James K.A. Smith
Woord en tafel
Het geding om de plaats van de prediking is kortweg aan te duiden als de relatie die in de liturgie bestaat tussen Woord en tafel. Terwijl aan de ene kant in de rooms katholieke traditie de tafel een centrale plaats kreeg en het Woord (als gepredikt Woord) weggedrukt kon worden, kende de protestantse traditie juist een centrale plaats toe aan de prediking, soms dus ten koste van de tafel. In de nieuwere liturgische discussies sinds de tweede helft van de twintigste eeuw valt op, dat aan beide kanten een hernieuwde aandacht te constateren is voor de directe verbinding tussen Woord en tafel.
C.M. Norén
Met name na het tweede Vaticaans concilie is de aandacht voor Schriftlezing en preek in (de eerste helft van) de liturgie sterk toegenomen. Anderzijds wordt aan protestantse kant de betekenis van het Avondmaal opnieuw ontdekt. Uiteraard blijven beide tradities goed herkenbaar aan de doorwerking van hun eigen erfenis. Toch is als winst te duiden dat de directe relatie tussen Woord en tafel herontdekt is. Daarmee is opnieuw aandacht gekomen voor de eredienst als bedding van de preek
[15]
.
Overigens is de protestantse traditie in dit opzicht niet eenduidig te noemen. Terwijl enerzijds een intensieve liturgische heroriëntatie valt waar te nemen, is er anderzijds een stroming te signaleren die blijft kiezen voor de prediking als het duidelijke centrum van de eredienst. De preek krijgt hier soms een exclusief sacramenteel karakter. Op dit punt pleit ik nadrukkelijk voor een liturgische inbedding van preek en homiletiek.
[16]
De beweging van eredienst en preek
De relevantie van die keus kan blijken als we nadenken over de vraag op wie eredienst en preek gericht zijn. Vanouds heeft de eredienst van de christelijke gemeente zich in ieder geval altijd gericht tot God. Hem roepen wij aan, voor Hem is onze aanbidding. In de westerse liturgie heeft dat geleid tot de vaste liturgische structuur van het ordinarium, waarin de gemeente in een vijfvoudige aanbidding (Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Agnus Dei) zich wendt tot God.
Het is nooit de bedoeling van de Reformatie geweest die liturgische blikrichting om te keren. Toch is het effect van de breuk met de katholieke liturgische traditie wel geweest dat die blikrichting in ieder geval deels minder uitgesproken is geworden.
[17]
Dat de beweging van de eredienst op God gericht is, valt zeker in de beleving van veel protestantse kerkgangers minder duidelijk terug te vinden. De preek heeft immers de gemeente als adres. Soms wordt ook met zoveel woorden ontkend dat de gemeente subject van de liturgie kan zijn.
[18]
En naarmate de preek een meer centrale plaats in de liturgie ontvangt, kan dat gegeven des te meer domineren. Sinds Zwingli
[19]
Daarbij heeft mede een belangrijke rol gespeeld dat het didactische element een essentieel aspect uitmaakte van de reformatie van de eredienst. De gemeente moest opnieuw opgevoed worden in haar kennis van God en zijn Woord. De preek werd op deze manier ingezet om concrete doelen in het leven van de gemeente te verwezenlijken. Maar toen dat het hoofdmoment van de dienst werd, kon deze (terecht) op de gemeente gerichte beweging een spanningsveld creëren met de op God gerichte beweging van de aanbidding.
[20]
In de praktijk kreeg daardoor een op kerkelijke dienstverlening gerichte beleving van de kerkdienst kansen. Wat hierboven als de kracht van de Reformatie is aangeduid, herstel van de plaats van het Woord in de gemeente, kan op die manier ook licht omslaan in zwakte: als hoorder kan de kerkganger zich gaan beschouwen als degene voor wie de kerkdienst bestemd is. En een kerkganger die niet ‘krijgt’ waarvoor hij gekomen is, blijft dan ook gemakkelijk weg.
[21]
Het is deze leegloop van de protestantse kerken, waar de homiletiek in het laatste kwart van de twintigste eeuw mede haar hernieuwde probleembewustzijn aan ontleend heeft. Bovendien is de genoemde spanning extra urgent geworden tegen de achtergrond van de postmoderne cultuur die zich zo sterk richt op lichamelijkheid en zintuiglijkheid. In een op begrijpen gerichte preek vindt dat verlangen veel minder vervulling dan in de participatie in een liturgische praktijk.
De achterkant van deze discussie over het adres van eredienst en preek wordt uiteraard gevormd door de discussies over het subject van de prediking.
[22]
Vanuit het voorgaande is de conclusie te trekken dat rond de reformatie van eredienst en prediking een spanningsveld kon ontstaan. Liturgie en preek worden daarbij gemakkelijk de polen waartussen de spanning zich afspeelt. Om een dreigend dilemma te overstijgen is daarom wel gesproken van de dubbele beweging in de liturgie: er is een beweging ‘van Godswege naar de mensen en van de mensen naar God’.
[23]
Door deze typering wordt inderdaad recht gedaan aan het complexe karakter van de eredienst en kan het eigen karakter van de protestantse preekdienst ook als specifieke liturgische vorm tot uitdrukking komen.
Re-integratie van de homiletiek
In het licht van de genoemde ontwikkelingen en discussies wekt het geen verwondering dat de homiletiek zich in de protestantse traditie tot een zelfstandige discipline kon ontwikkelen. De liturgiek is zelfs gedurende lange tijd door de homiletiek overschaduwd. Maar het tij lijkt langzamerhand te keren.
[24]
Er zijn ook redenen genoeg om de homiletiek in te zetten met een liturgische oriëntatie. Opvallend genoeg komen veel van die redenen samen in het culturele argument. De homiletiek is zich over een breed front bewust geworden van de grote culturele invloeden. In de discussies van de laatste decennia van de twintigste eeuw wordt het besef zichtbaar dat de homiletiek in haar eenzijdige ontwikkeling een sterk stempel van de moderniteit kon meekrijgen. Die eenzijdigheid kwam vooral uit in sterke concentratie op tekstinterpretatie en formulering van de boodschap als gedachtegoed van het geloof. Daardoor konden preekvisies een vooral cognitieve of logisch-rationele kleur ontvangen. Ze maakten het ook mogelijk een redelijk geïsoleerde visie op de preek te formuleren als een zelfstandig genre. Zulke rationalistisch beïnvloede benaderingen vonden overigens vaak duidelijke aansluiting bij preekvisies uit de gereformeerde orthodoxie.
Het moderne homiletische paradigma komt in het laatste kwart van de twintigste eeuw onder ingrijpende kritiek. Door een meer empirische benadering van het preekgebeuren zelf worden aspecten van het preek- en hoorproces zichtbaar die nieuwe inzichten opleveren. In de discussie die vervolgens op gang komt wordt een belangrijke overgang ingeluid.
[25]
Wie in een kerkdienst naar de preek luistert is in een complex proces van betekenisgeving betrokken. Het volstaat niet om dat proces eenvoudig aan te duiden als een aanbod van tekstinterpretatie dat individuele toepassing beoogt. Een dergelijke preekvisie leunt nog te veel op een versimpeld model van kennisoverdracht: de tekst moet worden uitgelegd en in de situatie van de hoorders toegepast. Verwerking van communicatiewetenschappelijke benaderingen heeft de homiletiek een verdiept inzicht in het proces opgeleverd. In de ene wereld van de concrete preek komen niet minder dan drie werelden bij elkaar: die van de tekst, van de hoorder en van de prediker.
[26]
Prediking wordt in dit verband benoemd als een performatief gebeuren dat diep in het leven van de gemeente verankerd is. Daarmee wordt de effectieve kracht van het gebeuren aangeduid die metterdaad optreedt.
[27]
In de concrete praktijk van het geleefde geloof van de gemeente is door deze ontwikkelingen de interne consistentie van preek en liturgie veel beslissender geworden. Dat vraagt om consequente aandacht voor de liturgie als ‘natuurlijke’ bedding voor de preek.
[28]
Een herneming van de homiletiek met een liturgische oriëntatie lijkt dus gewenst en zelfs noodzakelijk. Met het oog daarop zie ik mogelijkheden om waardevolle bouwstenen te ontlenen aan Geertsema
[29]
Vanuit het horen als denkmetafoor wordt de mens in zijn bestaan immers gezien als antwoordend wezen. Met andere woorden: horen en antwoorden zijn rechtstreeks op elkaar betrokken. De eredienst is precies de context voor de concrete praxis, waarbinnen die betrokkenheid gestalte krijgt. Antwoord is de bestaansvorm, die in de liturgie als het ware in-geoefend wordt door de gemeente als geheel, waar ze in haar beweging naar God toe zich vastlegt op het leven voor zijn aangezicht. Dat antwoord wordt gevoed, gecorrigeerd en bevestigd in het horen naar het Woord van God. Anders gezegd: in de verbondenheid van preek en eredienst kan het horen naar het Woord metterdaad rijpen tot het betonen van gehoor-zaamheid.
Op deze manier is een uitgangspunt geformuleerd dat het mogelijk maakt recht te doen zowel aan het onderscheid als aan de intrinsieke verbondenheid van eredienst en preek. Voor re-integratie van de homiletiek belooft dat een vruchtbaar perspectief.
Eredienst als levensvorm
Wat inbedding in de eredienst voor de preek aan betekenis oplevert hangt natuurlijk sterk af van de impact van de eredienst zelf. Op dit punt is in enkele recentere ethische studies baanbrekend werk gedaan, dat zich bijzonder goed leent voor nadere doordenking in liturgiek en homiletiek. Het vernieuwende aspect daarbij is de consequente verbinding tussen eredienst en ethisch handelen, waarbij de eredienst niet als stimulans of eventueel bron voor moreel handelen wordt opgevat, maar zij wordt in zichzelf gezien als een praktijk van ethisch handelen.
[30]
Uitgangspunt is daarbij de gedachte dat de christelijke gemeente zichzelf ziet als nieuwe samenleving in deze wereld, in het leven geroepen door Jezus Christus, met een eigen structuur en een eigen identiteit. Die identiteit heeft ze niet in haar bestaan als zodanig maar alleen in Christus. Daarom is de samenkomst van de gemeente in de eredienst zo essentieel. Daar is de verlossende kracht van Christus werkzaam en kan de gemeente zichtbaar worden als een samenleving die laat zien dat deze schepping aan God toebehoort. Zo bezien is de eredienst in feite het script van het christelijke leven.
[31]
In dit licht bezien wordt een functionele opvatting van de liturgie bij de wortel afgesneden. Vaak wordt te instrumenteel gedacht over de liturgie, alsof wat de gemeente daar meekrijgt haar moet motiveren in het morele leven. In de gereformeerde liturgie kon die gedachte alle ruimte ontvangen naarmate minder plaats voor werkelijke aanbidding binnen de eredienst werd ingeruimd en vooral doordat de viering (en zo de impact) van de eucharistie uit de eredienst verdween.
[32]
Verdere functionalisering krijgt in de huidige culturele setting volop kansen, waar veel nadruk gelegd wordt op de communicatie van het evangelie. Daarbij verschuift het accent gemakkelijk van de geloofscommunicatie, die uitgaat van het door de hoorders gedeelde geloof, naar het communicatieve proces, waarin het evangelie aangeboden wordt aan de hoorders.
[33]
Toegepast op de preek kan dat de suggestie oproepen, dat de hoorders een boodschap moeten meekrijgen voor de nieuwe week. Dat kan begrepen worden als het ontvangen van ‘principes’ die in het verdere leven moeten worden toegepast. De geschonken genade van Christus en de vernieuwende kracht van die genade worden zo sterk uit elkaar getrokken. Zelfs kan de ontvangen genade door de hoorders dan verstaan worden als motief om nu te gaan leven ‘uit dankbaarheid’.
[34]
Bij die insteek is de liturgie zelf onttrokken aan het concrete leven voor God.
Tegenover een dergelijke functionalisering van de eredienst is het juist belangrijk de liturgie als de kern van het christelijke leven te benoemen, omdat de gemeente daar uitdrukkelijk voor God staat en zich daarin ook metterdaad uitspreekt. Het is letterlijk een levensvorm en als zodanig paradigmatisch voor het hele leven. De liturgische praktijken zijn niet minder dan het in-oefenen van het leven als burgers van Gods rijk.
In deze visie krijgt het begrip levensvorm een prominente plaats, een term die is geïntroduceerd door Wittgenstein
Volgens Wittgenstein
Wainwright
Dat betekent dat je geen geloofstaal kunt hanteren zonder je te verbinden tot die levensvorm.
Andrew Moore
In dit licht is het dus een nadere concretisering om de eredienst aan te duiden als levensvorm. Essentieel is daarbij de gedachte dat je dus het liturgische taalspel niet kunt hanteren zonder je te verbinden tot de levensvorm van de eredienst. Het liturgisch gebeuren in het samenkomen van de gemeente geeft op deze manier opgevat een krachtige inbedding voor het taalspel van de preek en biedt een vruchtbaar uitgangspunt voor het doordenken van de intrinsieke samenhang van eredienst en preek. Als het homiletisch taalspel niet meer los gedacht kan worden van de liturgische levensvorm van de gemeente wordt de preek zelf eveneens primair een liturgische praktijk.
Voor de homiletiek betekent dat in ieder geval dat de preek haar plaats krijgt binnen een gekwalificeerd verband. Voordat de homiletiek bijvoorbeeld nadenkt over een eventueel spanningsveld tussen prediker en hoorder (een bekend issue in de homiletiek) zijn zij samen opgenomen in de beweging van de eredienst. Bij alle polariteit die vervolgens ongetwijfeld kan optreden in de communicatie is er dan toch een gezamenlijke participatie in de liturgie. Metterdaad is de communicatie binnen (de werkelijkheid van) het evangelie zo voorafgaand aan en bepalend voor de communicatie van het evangelie. Homiletisch moet hier winst te behalen zijn: Wanneer de preek werkelijk ingebed is in de eredienst zal ze veel minder het risico lopen hetzij een wezensvreemd element in de liturgie te worden dan wel de dominante plaats in die liturgie te ontvangen.
[35]
Opgevat en beleefd als liturgische praktijk zou de preek dan wel eens exponent kunnen blijken van de gemeenschapsvormende kracht van Gods spreken. Naar mijn overtuiging was dat ook de diepste bedoeling van de reformatoren toen zij de preek in ere herstelden. Dat het sola scriptura in de concrete kerkelijke situatie van hun tijd reductie van de liturgische inbedding leidde was geen keuze tegen de aanbidding van God, maar een gerichte keus voor het Woord als bron voor die aanbidding.
Dit laatste element is ook belangrijk als antwoord op de kritiek vanuit de emerging church, die aan het begin van dit hoofdstuk vermeld werd (noot 3). De suggestie die van de klassieke kerkdienst in een traditionele kerk kan uit gaan, zo is de kritiek, is dat het evangelie te vinden is in de preek die daar gehouden wordt. Dat zou inderdaad een versmalling zijn van de wervende kracht van het evangelie. Daar waar een gemeenschap gevonden wordt die in een geïntegreerde praktijk laat zien dat zij gehoor geeft aan haar Heer in de hemel zal die wervende kracht met des te meer effect tastbaar worden. Dat was ook de missionaire kracht van de vroegchristelijke kerk vóór het Constantijnse tijdperk. Waar uit het horen naar het Woord een gemeenschap ontstaat die leeft als discipelschap van Christus en in aanbidding van God is het juist de integrerende levensvorm die winnende kracht heeft.
Daarmee kan ook duidelijk worden hoezeer eredienst als levensvorm tot uitdrukking brengt wat in onze op concrete ervaring en lichamelijke participatie gerichte cultuur nodig is.
Eredienst als aanbidding
Als inhoudelijke typering van de eredienst is daarmee de term aanbidding in beeld gekomen. Dat is hier niet bedoeld als exclusieve of uitputtende betekenisduiding van de eredienst. Het is wel bruikbaar als aanduiding van de beweging die in de eredienst zichtbaar wordt.
[36]
Bijbels gezien is aanbidding het teken dat de mens God heeft leren kennen en Hem is gaan zien als de Enige om wie het gaat in hemel en op aarde. Daarmee is de innerlijke logica van aanbidding aangeduid als de op God gerichte beweging van alles wat in de hemel en op aarde is. Aanbidding betekent primair erkenning en onder woorden brengen van de waarde en de kracht van datgene wat (Hem die) je aanbidt.
[37]
In de huidige discussie is veel aandacht voor het inzicht (van Augustinus
[38]
Dat algemeen menselijke patroon van aanbidding is uiteraard herkenbaar in de kerkelijke liturgie, maar de christelijke eredienst is meer dan een religieuze variant daarop, want haar vormende kracht is in feite ook ‘contra-vormend’. Wat haar aanbidding alles waard maakt is niet uit haar eigen verlangen op gekomen. De formatieve kracht van de eredienst is alleen uit God.
Met de typering aanbidding voor eredienst is dus niet gesuggereerd dat het in de liturgie gaat om een eenzijdige beweging van de mens naar God. Nadrukkelijk is hierboven de dubbele beweging van de eredienst genoemd. Niet voor niets wordt de samenkomst van de gemeente aangeduid als ekklesia. Zij wordt door God geroepen en geeft met haar antwoord te kennen dat ze zich aan die roep gewonnen geeft.
[39]
De vergadering van de gemeente is dus niet zo maar de samenkomst van een religieuze groep, maar de context waarin discipelen van Christus de vaardigheden, overtuigingen en disposities aanleren en in-oefenen om te leven in de wereld als teken van Gods voortgaande werk in de wereld.
Philip Kenneson
In die laatste omschrijving ligt tegelijkertijd opgesloten dat er een nauw verband is tussen wat in de eredienst gebeurt en het christelijk leven in de wereld. In zijn oproep tot ware eredienst (Romeinen 12:1-2) verbreedt Paulus aanbidding van een cultisch ritueel naar het concrete leven van elke dag in deze wereld. Als we ons geven in de lofprijzing van God vloeit daar de dagelijkse gehoorzaamheid aan God in alle levenssferen uit voort.
In deze zin is de eredienst dus metterdaad richtinggevend voor het leven van de gemeente. Daar moet ook de betekenis gezocht worden van het uitdagende citaat van de Amerikaanse homileet Richard Lischer
In feite is de preek dan ook te beschouwen als een doxologische of lofgerichte vorm van spreken. Zeker in de Angelsaksische homiletiek is dat een gebruikelijke benadering dat de preek zelf ook onder de lofprijzing van Gods naam valt. Dat wordt ook met zoveel woorden uitgedrukt doordat de preek zelf wordt afgesloten met een liturgische lofprijzing waarvan de formulering in het Book of Common Worship zijn opgenomen. Die afsluitende lofprijzing laat zien dat de preek op een heel eigen manier een doxologische acte is, een lofoffer voor de Drie-ene God.
Ronald P.Byars
In dat alles blijft de noodzaak om met de preek de concrete hoorders aan te spreken. Voor die communicatie moet alle ruimte zijn. Als die bij voorbaat in het teken van de lofprijzing staat kan de preek niet meer een instrumenteel gebeuren worden waardoor de gemeente wordt geïnformeerd rond de zuivere leer of geïnstrueerd tot een heilig leven. De bedding van de eredienst leert uit te gaan van de formatieve kracht van liturgie. Daaraan moet de preek dienstbaar zijn en daaraan beantwoorden. Ook de preek wordt op deze manier een liturgische praktijk waar de gemeente als geheel in betrokken is.
Aanbidding als typering van de eredienst biedt mogelijkheden omdat de term geschikt is als overkoepelende aanduiding, die zowel het wezen van de kerkdienst als het voor Gods aangezicht geleefde leven aanduidt.
[40]
Metterdaad wordt daarmee werkelijk de levensvorm van het christelijke leven uitgedrukt.
De naam van de Drie-enige
Aanbidding is op zich genomen nog een algemene term. Bijbels gezien is aanbidding altijd gericht op de Drie-enige God. Zijn naam staat centraal in de christelijke liturgie. Dat komt tot uitdrukking in de zegen, de sacramenten, de geloofsbelijdenis en de structuur van veel gebeden en liederen. Als de preek dan het verhaal van God vertelt zal dat het verhaal van de Drie-enige naam moeten zijn. Dat is niet alleen beslissend voor de inhoud van de preek, maar ook voor de reflectie op de preek. Met andere woorden: de homiletiek heeft behoefte aan een trinitarische insteek. Daarin wil het volgende hoofdstuk voorzien.
Levende,
U bent zo groot dat u steeds weer het meest onvoorstelbare verzint.
Wat niet in onze hoofden op zou komen, dat waar ons hart van barsten zou,
dat zoekt u op en maakt u tot
moment en plaats van u.
U bent de God die bergen aankleedt met sneeuw, bomen met blad,
u hangt de wolken aan de hemel en u voedt de continenten met regen,
en u hoort het raafje in zijn nest om eten roepen.
U bent de God die de sterren hun plek wijst, planeten tot de orde roept.
Als het ene sterrenstelsel is versleten zet u het volgende in beweging
en waar woont u?
Op de lofzang van mensen.
Alsof u niet weet wie wij zijn, waar wij wonen.
Alsof u de barst in onze stem niet hoort,
de brok in onze keel,
de steen op ons hart.
U blijft ons roepen. Mens, waar ben je?
Mens, waar?
Dit is het antwoord: al te vaak zijn wij waar wij denken dat u ons niet hoort.
Al te vaak stoppen wij onze oren dicht voor uw roepen.
Al te vaak spelen wij een antwoord, een loflied, huichelen we uw lof,
om elkaar te slim af te zijn.
En u.
En op die lofzangen woont u?
U zegt het, Heer. En ik moet een kind worden. Klein worden bij dat besef.
Levende Heer, ik kan de samenkomst van uw gemeente doodslaan –
met de beste bedoelingen: de ijver voor uw huis, de drang tot overtuigen,
maar ook mijn geldingsdrang, de behoefte om mijn eigen stem te horen,
mijn irritatie soms over de onbeholpenheid waarmee uw kinderen vorm geven
aan het vieren van uw verlossende aanwezigheid.
Heer, maak mij vrij.
Wrijf mij in dat u woont op de lofzang van gebarsten stemmen, gebroken harten, lege handen.
Uw troonzaal is ons gemankeerde samenzijn.
Heer, de verleiding is groot te denken dat de samenkomst van mij afhangt.
Ik bouw de preek, ik bepaal de liturgie, ik heet de mensen welkom
en zend ze heen.
Als ik de kerk in stap ben ik zo vaak vol
van mij. Van mijn plan. Van mijn preek. Van mijn liedkeus, Heer,
maak mij vrij.
Schep in mij de ruimte om te luisteren.
Naar het geruis van een gemeente die zich opstelt voor u, klein, snakkend naar u.
Naar het vermoeide loflied op een vroege ochtend na een lange week werken.
Uw troon.
Naar het spelen van het orgel, naar het delen van de gaven,
schep in mij de ruimte om te luisteren naar uw stilte, die een stilte van vrede is.
Maak mij een onderdeel van wat er gebeurt tussen u en uw volk.
Heer, maak ons vrij.
Geef dat we klein moge zijn. Zegen ons
als raafje in hun hoge nest, door hun moeder verlaten,
verlangend naar eten – en door u
opgemerkt.
Rien van den Berg