Menu

Premium

21. De brief aan de Hebreeën

De brief aan de Hebreeën is wel betiteld als de meest raadselachtige van alle geschriften in het Nieuwe Testament. Het geschrift eindigt op de manier van een brief, maar heeft geen briefopschrift. Hoewel een auteursnaam ontbreekt, heeft de ons onbekende schrijver een goede band met zijn lezers; hij hoopt hen persoonlijk te kunnen ontmoeten (Heb. 13-23b). Toch wordt de aangeschreven geloofsgemeenschap, waarschijnlijk bestaande uit joodse christenen, nergens in de tekst precies geïdentificeerd of gelokaliseerd. Dat doet allemaal inderdaad nogal raadselachtig aan.

Tegelijkertijd moet vastgesteld worden, dat de brief aan de Hebreeën een geschrift is van grote theologische betekenis, bijvoorbeeld wanneer gesproken wordt over het nieuwe verbond als vervulling van de vroegere verbondsrelatie tussen de God van Israël en zijn volk en over de daarvoor noodzakelijke verzoening van zonden door Jezus Christus. Zijn komst heeft een nieuw tijdperk ingeluid. Alleen door zijn bemiddeling wordt de geschonden relatie tussen God en mensen hersteld. Ondanks alle raadsels rond de zogeheten inleidingskwesties, is de theologische boodschap van de brief aan de Hebreeën helder.

In dit hoofdstuk wordt eerst een historisch-theologische hoofdlijn geschetst, door de situatie te duiden waarin de auteur zijn lezers aanspreekt. Hier staat de stad Jeruzalem centraal, waar de tempel was gevestigd, het middelpunt van het heilige joodse land. Maar christenen moeten hun heil in de hemel zoeken, bij Jezus de Messias. Vervolgens zal nader ingegaan worden op het bijbels-theologische thema ‘verzoening’, zoals de brief aan de Hebreeën daarmee omgaat. Verzoening van zonden is exclusief verbonden met de hemelse hogepriester.

Historisch-theologische hoofdlijn

Tempelverwoesting als markeringspunt

Het kernpunt bij Hebreeën betreft het al dan niet functioneren van de Jeruzalemse tempel. In de brief wordt de cultus steeds beschreven met behulp van duratieve werkwoordsvormen. Nu zou dit een literaire conventie kunnen zijn, zoals ook het geval is in een cultische passage uit 1Clemens (40-41). Maar Hebreeën gebruikt bestaande cultusgegevens in de argumentatie om de lezers ervan te overtuigen dat zij hun heil bij Jezus Christus in de hemel moeten zoeken. De schrijver betoogt bijvoorbeeld dat offers degenen die offeren, nooit tot volmaaktheid kunnen brengen: ‘Anders zouden die offers allang niet meer gebracht worden’ (Heb. 10:2a). Was de brief geschreven na de val van Jeruzalem en de tempelverwoesting, dan zou dat zo niet geformuleerd zijn. Ook op andere plaatsen lijkt de cultus nog aan de gang (Heb. 7:2728; 8:3-5; 9:25; 10:8; 13:10).

Om deze reden is het goed verdedigbaar, Hebreeën te plaatsen vóór de val van Jeruzalem en de tempelverwoesting in het jaar 70 n.C. Geeft men de voorkeur aan een latere datering, zoals vaak gebeurt, dan nog blijft de tempelverwoesting voor schrijver en lezers een onmisbaar markeringspunt uit het recente verleden van Israël. De geadresseerden, joodse christenen, hetzij afkomstig uit Jeruzalem hetzij uit de diaspora, beschouwden de tempel als hun religieuze centrum. Het wegvallen van de tempelcultus vroeg van hen een principiële heroriëntatie.

Opmerkelijk is wel dat de tempel zelf nergens expliciet genoemd wordt. In plaats daarvan gaat het steeds over de ontmoetingstent en over het volk Israël in de woes-tijntijd. De tempelcultus van Jeruzalem wordt consequent getekend met behulp van oudtestamentische termen. Iets dergelijks gebeurde al in de rede van Stefanus, waarschijnlijk om het belang van de tempel te relativeren en de joden te waarschuwen voor ongepaste trots (Hand. 7). Het Jeruzalemse heiligdom is noch het begin noch het einde van de ontmoeting met God. Als het oude Sinaïverbond de teloorgang nabij is (Heb. 8:13), dan zal de oudtestamentische cultus niet buiten schot blijven. De schrijver van Hebreeën grijpt voor zijn argumentatie terug op de grondstructuur van de eredienst. Door de mobiliteit en de voorlopigheid van de ontmoetingstent te benadrukken, maakt hij zijn lezers duidelijk dat de ware eredienst zich heeft verplaatst naar de hemel om daar, belichaamd in Gods zoon Jezus Christus, tot rust en ook tot haar bestemming te komen.

Een bemoedigend woord

Messiasbelijdende joden, die onder grote druk stonden van hun nationalistische volksgenoten, worden aangesproken met een ‘woord van bemoediging’. Deze zelfty-pering aan het eind van de brief (Heb. 13:22) zou een aanwijzing kunnen bevatten over het karakter ervan. Uit Handelingen 13:15 blijkt, dat het spreken van zo’n stichtelijk woord gebruikelijk was in de synagoge: toen Paulus en Barnabas in Antiochië in Pisidië waren, werden zij na de voorlezing uit de Wet en de Profeten door de leiders van de synagoge uitgenodigd, de gemeente bemoedigend toe te spreken. Paulus houdt dan een uitvoerige toespraak over de geschiedenis van het volk Israël, die uitloopt op de verkondiging van Jezus als de Messias. Het is heel goed denkbaar dat zowel deze preek als de brief aan de Hebreeën voortbouwen op een in de synagoge gangbaar preektype. Hebreeën kan worden gelezen als een uitgeschreven preek, een homilie uit de traditie van de hellenistisch-joodse synagoge. Omdat deze preek op schrift gesteld en als brief verzonden werd, kon zij op afstand gehoord worden en Messiasbelijdende joden elders in de wereld bemoedigen.

De auteur wil de indruk wekken dat hij aanwezig is te midden van de verzamelde gemeente om haar persoonlijk toe te spreken. Elke verwijzing naar schrijven of lezen is dan ook zorgvuldig vermeden. In plaats daarvan ligt het accent op spreken en luisteren (Heb. 2:5; 5:11; 6:9; 8:1; 9:5; vgl. 11:32: ‘De tijd ontbreekt me om te vertellen over…’). Via het gebruik van de wij-vorm identificeert deze prediker op afstand zich met zijn denkbeeldige toehoorders. Er wordt veelvuldig gebruik gemaakt van retorische stijlmiddelen en de dynamiek wordt vergroot door uiteenzetting af te wisselen met vermaning.

Wat de heilige Geest zegt

Aan de hand van diverse citaten laat de auteur de Schrift zelf aan het woord, die ook daadwerkelijk sprekend wordt opgevoerd: ‘de heilige Geest zegt…’ In de introductie met een catena van Schriftgegevens (citaten die als een ketting aaneengeregen zijn) blijkt Mozes te worden overtroffen door Jezus, aan wie naar Psalm 8 alles onderworpen is. Daarna komen achtereenvolgens de drie grote thema’s aan de orde, die voor het orthodoxe jodendom niet alleen kenmerkend, maar ook onopgeefbaar zijn: land, tempel en stad. Telkens wordt duidelijk gemaakt dat men zich niet op het aardse moet richten, maar op het hemelse. Dit vereist een gelovige denkbeweging naar boven en/of naar voren. De schrijver heeft over alle drie de zojuist genoemde grote thema’s iets te zeggen.

Land

Het beloofde land is de eschatologische rust waarin wij zullen binnengaan. Gods belofte van rust – die kan worden afgeleid uit Psalm 95, waarin de ongelovige woestijngeneratie te horen kreeg dat men het beloofde land niet binnen mocht – staat immers nog open.

Tempel

Onze ontmoetingstent is een heiligdom in de hemel, waar Christus optreedt als de volmaakte hogepriester. Hij is priester voor eeuwig, in de lijn van Melchisedek (Ps. 110); hij is de middelaar van het nieuwe verbond die de oude bedeling zal doen vergeten (Jer. 31); hij is de Komende, die niet lang meer wegblijft en die rechtvaardigen zal redden door middel van het geloof (Hab. 2).

Stad

De stad die wij zoeken is de stad van de toekomst, een hemels Jeruzalem. God de Vader voedt zijn kinderen op door hen soms – naar Spreuken 3 – pedagogisch te bestraffen; aardse beproevingen zijn een leerschool voor het geloof en moeten ons niet ontmoedigen.

Door middel van deze denkbeweging wordt men in de brief aan de Hebreeën uitgedaagd, zich niet langer te oriënteren op de traditionele zekerheden. Wees bedacht op het wegvallen van Jeruzalem als heilige tempelstad en laat u daardoor niet uit het veld slaan, lijkt de schrijver te willen zeggen. Hoe moeilijk de situatie ook mag lijken – land, tempel en stad zijn niet onopgeefbaar. Ons houvast is niemand minder dan Gods zoon, Jezus de Messias. Hij gaat Mozes als middelaar te boven. Wie zich in crisistijd op Hem oriënteert, vindt zelfs moed om desnoods het kamp te verlaten, dat wil zeggen de stad Jeruzalem en het gevestigde jodendom los te laten en achter zich te laten. Wij hebben hier geen blijvende stad, maar zoeken de stad van de toekomst: het hemelse Jeruzalem (vgl. Heb. 13:13-14).

Overzicht

De brief aan de Hebreeën is dus een uitgeschreven preek, die stimuleert om stand te houden in de kracht van het geloof, ook wanneer alle zekerheden wankelen of zelfs wegvallen. Het anker van de christelijke hoop moet naar boven toe worden uitgegooid, in de richting van de hemel, zo bemoedigt de schrijver zijn lezers, waar Jezus Christus de belichaming is van onze nieuwtestamentische eredienst. Aldus de historisch-theologische hoofdlijn. Een schematisch overzicht van de brief aan de Hebreeën maakt het voorgaande inzichtelijk, door zowel hoofdstukindeling als Schriftgegevens te koppelen aan de drie grote thema’s: land, tempel en stad.

Thema

Hoofdstuk

Afbeelding van

Schriftgegevens

Jezus gaat Mozes als middelaar te boven (Heb. i-2)

[citatenketting] Ps. 8

Land

Heb. 3-4

Eschatologische rust

Ps. 95

Tempel

Heb. 5-10

Hemels heiligdom

Ps. 110

Jer. 31

Hab. 2

Stad

Heb. 11-13

Stad van de toekomst

Spr. 3

bijbels-theologische invulling

Thema van de preek

Het thema van de Hebreeën-preek is: Jezus Christus, de superieure hogepriester. Hij is de vervulling van wet en profeten. God heeft Hem boven Mozes en Aäron, boven de vroegere profeten en zelfs boven de engelen gesteld. Hij heeft op aarde de reiniging van de zonden volbracht (Heb. 1:3). Nu doet hij in de hemel dienst als de grote hogepriester. Daarom moet iedere christen hem gehoorzaam zijn en volharden in het geloof.

Juist in verband met de verzoening volgens Gods heilsplan, wordt de Zoon in de brief aan de Hebreeën voor het eerst betiteld als hogepriester. De evangeliën en het boek Handelingen spreken over allerlei hogepriester(s) binnen het jodendom, maar Gods zoon is uniek: ‘Daarom moest hij in alles gelijk worden aan zijn broeders en zusters; alleen dan zou hij in aangelegenheden tussen God en zijn volk een barmhartige en betrouwbare hogepriester zijn, die verzoening bewerkt voor hun zonden. Juist omdat hij zelf op de proef werd gesteld en het lijden volbracht heeft, kan hij ieder die beproefd wordt bijstaan’ (Heb. 2:17-18).

De superieure hogepriester

Jezus de Messias functioneert dus als hogepriester in het kader van een nieuw verbond tussen God en zijn volk. Nieuw, in welk opzicht? Daarover lezen we vooral in de hoofdstukken 7-10 van de brief aan de Hebreeën. De schrijver zelf formuleert daar wat hij als de kern ziet van zijn betoog. ‘De kern van mijn betoog is dat wij een hogepriester hebben die in de hemel plaatsgenomen heeft aan de rechterzijde van de troon van Gods majesteit en die de dienst vervult in het ware heiligdom, de tent die door de Heer en niet door mensenhanden is opgericht’ (Heb. 8:1-2). Zeven verschillen worden genoemd tussen de vroegere tijd en de huidige situatie (die door het hogepriesterschap van Jezus Christus gekomen is), tussen het oude en het nieuwe verbond. Op al die punten blijkt de dienst van Gods zoon superieur:

Oude situatie

Nieuwe situatie

1.

Priesterschap door erfopvolging (orde van Aäron)

Christus is tot priester ‘benoemd’ door God (orde van Melchisedek)

2.

Priesters wisselen elkaar af, omdat zij sterven

Christus blijft altijd priester: hij leeft in eeuwigheid

3.

Priesters doen dienst in een aards heiligdom, door mensenhanden gemaakt

Christus is een hemels heiligdom binnengegaan, door God zelf gemaakt

4.

De hogepriester komt één keer per jaar verzoening doen voor het volk

Christus bevindt zich voortdurend in Gods nabijheid

5.

De hogepriester offert dierenbloed voor zijn eigen zonden en voor die van het volk

Christus heeft zijn eigen bloed geofferd, niet voor zichzelf, maar voor de zonden van het volk

6.

De offers worden herhaald, want zij kunnen de zonden nooit tenietdoen

Christus’ offer is eenmalig en doet de zonden teniet

7.

Het binnenste heiligdom op aarde is verboden gebied

Christus’ bloed maakt het heiligdom in de hemel vrij toegankelijk

Verzoening in Hebreeën

Een schets van het bijbels-theologische thema ‘verzoening’ in de brief aan de Hebreeën levert verschillende motieven op. Al deze motieven worden gebundeld in de belijdenis van Jezus Christus als de superieure hogepriester. Het is deze belijdenis, die de schrijver met zijn lezers deelt en die hij hun ter bemoediging wil aanreiken. Vandaar dat Hebreeën grotendeels in een broederlijke wij-vorm geschreven is. Het evangelie van de verzoening werkt samenbindend en kan elke afstand overbruggen. Vijf motieven laten zich onderscheiden: een voldongen feit, een nieuw verbond, een offer aan God, met bloed bezegeld, heiliging als vrucht.

Een voldongen feit

Jezus Christus heeft de verzoening met God tot stand gebracht. Door zijn offer is de zonde tenietgedaan en staat allen die naar Hem uitzien, eeuwig heil te wachten (Heb. 9:26-28). Hij heeft voor ons een eeuwige verlossing verworven en door zijn dood wordt ons de beloofde erfenis ter beschikking gesteld (Heb. 9:12-15). Bij zijn terugkomst in de wereld zal de verlossing gerealiseerd worden. Maar aan de belangrijkste voorwaarde daarvoor, de blijvende verzoening, is voldaan. Omdat God de zonden en wetteloosheid wil vergeven, is geen zondoffer meer nodig (Heb. 10:18). Jeruzalem wordt voor een voldongen feit gesteld: de grote hogepriester bevindt zich reeds in de hemel. Het door Jezus de Messias gebrachte offer vormt het hoogtepunt van de geschiedenis, het begin van het einde. Niet zonder reden is Goede Vrijdag wel ‘de Grote Verzoendag van het nieuwe verbond’ genoemd.

Een nieuw verbond

Jezus Christus heet in Hebreeën de Borg of de Middelaar van een nieuw, c.q. beter verbond (Heb. 7:22; 8:6; 9:15; 12:24; verder binnen het Nieuwe Testament alleen nog in Gal. 3-19; i Tim. 2:5). Hij functioneert als een onmisbare garantie voor en tegelijk als een persoonlijke verbinding in de relatie tussen God en mensen. Een nieuwe fase is ingetreden, omdat Gods eigen zoon in de wereld gekomen is en na zijn volbrachte werk de hemel is binnengegaan. Zijn dienst als hogepriester draagt een uitermate verheven karakter. In vergelijking daarmee is al het andere, ook het Levitische priesterschap, verouderd (Heb. 8:13; dus niet ‘mislukt’). Verouderd wil zeggen dat het Si-naïverbond zijn beste tijd heeft gehad. Het is weinig profijtelijk gebleken, want de Heer moest zijn volk vanwege ongehoorzaamheid berispen (Heb. 8:7-8a). Vandaar dat herordening van Gods omgang met zijn volk noodzakelijk was. Een nieuw verbond is van kracht geworden, precies zoals de profeet Jeremia had aangekondigd (Jer. 31:31-34). Het nieuwe verbond is beter in die zin, dat Gods oude beloften een steviger fundament hebben ontvangen door het verzoenend sterven van Jezus Christus (Heb. 8:6). Zijn dood markeert een nieuwe periode in de relatie tussen God en mensen: een christelijke tijd. Het bloed van Jezus Christus is geen gewoon martelaarsbloed. Immers, het roept niet om wraak, maar om vergeving (Heb. 12:24)!

Een offer aan God

Vrijwillig en eenmalig, zo kan de kruisdood van Jezus Christus volgens Hebreeën gekarakteriseerd worden. Die twee aspecten vullen elkaar aan. Hij heeft zichzelf ten offer gebracht, met het offer van zijn leven, voor eens en altijd (Heb. 7:27). Hij is één keer verschenen om door zijn offer de zonde teniet te doen (Heb. 9:26). Hij was een bijzondere vrijwilliger in dienst van God. Wij worden gereinigd en in dienst van God gesteld door het bloed van Christus, die zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft (Heb. 9:14). Met de woorden ‘aan God’ wordt hier de bijzondere bestemming van dit offer aangeduid. Door te sterven heeft Jezus Christus zichzelf als een offer aan God opgedragen. En bewijst zijn verheerlijking in de hemel niet, dat God dit unieke offer heeft aanvaard? Gehoorzaam heeft Jezus Gods wil volbracht, zoals het in de boekrol over Hem stond geschreven (Heb.(15-7; Ps. 40:5-7). Zijn messiaanse gehoorzaamheid is dus profetisch voorzegd in het Oude Testament. En de vrijwilligheid en eenmaligheid van zijn kruisdood blijft niet zonder gevolg. Het past in de goddelijke heilswil dat wij voor eens en altijd geheiligd zijn, en wel omdat Jezus Christus zijn lichaam heeft geofferd (Heb. 10:10).

Met bloed bezegeld

Met het ‘bloed’ van Jezus Christus wordt in de brief aan de Hebreeën gedoeld op zijn levensovergave, zijn opoffering tot in de dood. Dit offer heeft een reinigend en zuiverend effect, veel meer dan het bloed van bokken en stieren, zoals dat in de tempel van Jeruzalem vloeide. Dankzij Jezus’ bloed kunnen gelovige mensen voortaan met een zuiver geweten het heiligdom van God binnengaan (Heb. 10:19). Het verbonds-bloed heeft hen geheiligd en dat mag niemand verachten of voor onrein houden (Heb. 10:29). Dan roept men het oordeel van de levende God over zich af. Onder verwijzing naar de smaad van de lijdende Christus buiten de poort, kan gezegd worden dat hij het volk heeft geheiligd door zijn eigen bloed (Heb. 13:12). Dat is het bloed van een eeuwig verbond, waardoor hij de machtige Herder van de schapen kan worden genoemd (Heb. 13:20).

Heiliging als vrucht

Het feit dat Jezus Christus de superieure hogepriester is, heeft volgens Hebreeën grote betekenis voor de persoonlijke relatie met God. Hij is immers barmhartig en getrouw. Dit betekent dat hij de schapen van Gods kudde een warm hart toedraagt en dat hij trouw is in de relatie met hen. Zo wordt zijn hulp ervaren, ook in crisistijd (Heb. 2:17-18; 4:15-16). Heiliging van het christelijk leven is een vrucht van de messiaanse verzoening (Heb. 10:10). Aan wie komt die vrucht ten goede? Aan degenen die door God geroepen zijn en die aan Gods zoon gehoorzamen. Hij is immers een bron van eeuwig heil geworden voor allen die hem gehoorzamen (Heb. 5:9). En het zijn alle geroepenen, die door zijn dood het beloofde eeuwige erfdeel zullen ontvangen

(Heb. 9:15).

Jezus Christus blijft altijd dezelfde

Onder de indruk van de verzoening door de superieure hogepriester, houdt de schrijver van Hebreeën zichzelf en zijn lezers in 10:22-23 het volgende voor: ‘…laten we God dan naderen met een oprecht hart en een vast geloof, nu ons hart gereinigd is, wij van een slecht geweten bevrijd zijn en ons lichaam met zuiver water is gewassen. Laten we zonder te wankelen datgene blijven belijden waarop we hopen, want hij die de belofte heeft gedaan, is trouw’. Ondanks de resterende raadsels op het gebied van de zogeheten inleidingskwesties, is dit woord van bemoediging nog steeds van kracht voor allen die de naam van de Heer belijden. Jezus Christus blijft dezelfde, gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid (Heb. 13:8).

Literatuur

  • Richard Bauckham e.a. (eds.), The Epistle to the Hebrews and Christian Theology, Grand Rapids 2009.

  • D. Holwerda, Hebreeën: Vertaling met korte aantekeningen en 18 bredere studies, Kampen 2003.

  • H.R. van de Kamp, Hebreeën: Geloven is volhouden (Commentaar op het Nieuwe Testament, Derde Serie), Kampen 2010.

  • Barnabas Lindars,The Theology of the Letter to the Hebrews, Cambridge 1991.

  • J. de Vuyst,De brief aan de Hebreeën, Kampen 1995.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken