Menu

Premium

3.3. Geloven, van begin tot eind

Zie ook

Heidelbergse Catechismus

Zondag 25

Vraag 65: Aangezien nu alleen het geloof ons aan Christus en al Zijn weldaden deel geeft, vanwaar komt dan dit geloof?

Antwoord: Van de Heilige Geest, die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging van het heilig Evangelie en het versterkt door het gebruik van de sacramenten.

Dordtse Leerregels

Artikel I.3: En opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God in Zijn goedertierenheid verkondigers van deze zeer blijde boodschap tot wie Hij wil en wanneer Hij wil. Door hun dienst worden de mensen geroepen tot bekering en het geloof in Christus, de Gekruisigde. ‘Want hoe zullen zij in Hem geloven, van wie ze niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder prediker? En hoe zullen zij prediken tenzij ze gezonden worden’ (Rom. 10:14-15)?

Relatie van het thema tot het hoofdthema

In Zondag 7 is duidelijk gemaakt dat geloven in Jezus Christus noodzakelijk is om behouden te worden. Alleen door het geloof delen we in Zijn reddingswerk. Het is dan ook een voor de hand liggende vraag op welke manier we aan dit geloof deel krijgen. Hoe gaat dat in zijn werk?

De leefwereld van de hoorder

Veel hoorders zullen niet direct enthousiast op dit thema reageren. Is het wel een thema dat gemeenteleden die al lange tijd geloven, kan aanspreken? Men zal vooral denken aan (verhalen van) mensen die van niet-christen of anders-gelovig nu christen zijn geworden.

Voor anderen kan het juist een verademing zijn dat dit onderwerp aan de orde is. Ook trouwe kerkgangers kunnen het geloof in hun beleving soms kwijt zijn of twijfelen over de vraag of ze wel echt bij God horen. Wanneer in deze dienst ook zoekers aanwezig zijn, zullen zij ongetwijfeld hun oren spitsen bij dit thema.

Met het oog op de tieners

Voor tieners (maar zeker niet alleen voor hen!) kan het echt een vraag zijn of ze bij God horen. Is het verlossingswerk van Christus ook voor hen? En zo ja, hoe krijgen ze daar dan deel aan: op een radicale, plotselinge manier, of meer geleidelijk? Eenmalig, of telkens opnieuw?

Met het oog op de kinderen

Voor kinderen die opgroeien in een christelijk gezin spreekt geloven in God vaak vanzelf. Ook al kunnen ze soms diepe vragen stellen, hun basisvertrouwen in God is groot. Het wordt steeds gevoed door de verhalen die ze uit de Bijbel horen. Dit wordt nog versterkt als gezin, kerk en school een geestelijke eenheid vormen. Helaas is dat niet altijd het geval. Het is goed om te beseffen dat deze verschillen er zijn (soms ook binnen een gemeente).

Uitleg

In Zondag 7 (zie schets 3.2: ‘Ik geloof’) is aan de orde gekomen wat geloven inhoudt. In de Zondagen die daarna volgen (8-22) wordt aan de hand van de Apostolische Geloofsbelijdenis de inhoud van het geloof behandeld. Na Zondag 23 en 24 (‘Wat baat het u dat u dit alles gelooft?’) volgt de vraag die in deze schets centraal staat: waar komt dit geloof vandaan?

Het antwoord benadrukt dat geloof niet uit onszelf voortkomt. Het is een geschenk van de Heilige Geest. De Geest brengt ons naar Christus. Hij zorgt ervoor dat het Woord van God, de belofte van het nieuwe leven, bij de mens aankomt. ‘De Geest zorgt voor de aanraking, voor de existentiële relatie, voor participatie, ontmoeting. De Geest rust niet voordat de menselijke persoon in Gods toewending daadwerkelijk betrokken raakt en antwoordt’ (Christelijke Dogmatiek, 459).

Tegelijk worden mensen door de Heilige Geest ook helemaal bij het heil betrokken. A.A. van Ruler heeft hier mooie dingen over gezegd: ‘Hét kenmerkende van het werk van de Geest is dat het ons aan het werk zet’ (Verzameld werk IVa, 374). Geloven is dus een gave van de Heilige Geest, maar omvat ook onze menselijke keuze. Zoals in een menselijke relatie sprake is van tweerichtingsverkeer, zo geldt dat ook voor de relatie met God. Tegelijk blijft het belangrijk om de grote mate van ongelijkheid in de relatie tussen God en mens te benadrukken. In het gekozen worden ligt ons kiezen. God is de eerste in ons leven en Hij heeft door Zijn aanwezigheid in ons leven ervoor gezorgd dat wij Hem hebben lief gekregen (zie hierover verder W. Markus, Raakpunt, 74-83).

Het belangrijkste instrument waar de Heilige Geest Zich van bedient, is de verkondiging van het Evangelie. Een ‘plaatje’ bij deze uitleg geeft het boek Handelingen. Na de uitstorting van de Heilige Geest verkondigen de apostelen de gekruisigde en opgestane Christus. En die verkondiging leidt tot geloof en bekering van de hoorders.

Naast de verkondiging van het Woord kunnen ook christenen zelf een levende heenwijzing naar de inhoud van het Evangelie zijn. Al zal dit door de opstellers van de HC niet worden ontkend, het wordt ook niet met zoveel woorden gezegd. In de CD wordt het zo gezegd: om mensen tot Christus te brengen ‘kunnen allerlei ervaringen een mediale rol spelen. Ontmoetingen met mensen, een lied, een beeld, een droom, ervaringen van ontroering en afschuw. (…) De Bijbel als Woord van God is wel normatief, maar binnen de middelen van Gods omgang met ons niet exclusief’ (CD, p. 459).

Opvallend is het onderscheid dat de HC aanbrengt tussen de werking van verkondiging en sacrament: de Heilige Geest werkt het geloof door de verkondiging van het Evangelie en sterkt het geloof door het gebruik van de sacramenten. Door te zien, te voelen en te proeven wordt het geloof nog extra op de genade van God gewezen. Dat het geloof ook door het Woord wordt versterkt wordt hier niet met zoveel woorden gezegd, maar is niet in strijd met de intentie van de HC. De formulering in het Kort Begrip uit 1608 (v/a 50) kan als correctie worden beschouwd (‘Hoe versterkt Hij dat geloof? Door datzelfde gepredikte Woord en het gebruik der heilige Sacramenten’).

Door de functie van de sacramenten te beperken tot het versterken van het geloof, kiest de HC positie ten opzichte van de lutherse visie op het sacrament (namelijk dat ook het sacrament het geloof werkt, met name de doop). Het is duidelijk dat de gereformeerde visie met haar nadruk op de betekenis van het geloof voor het gebruik van het sacrament, allerlei magische opvattingen van het sacrament de pas afsnijdt. ‘De vraag is echter of in onze tijd toch ook niet gezegd moet worden dat de Heilige Geest door de bediening van de sacramenten in de gemeente het geloof werkt. Niet als substituut voor het hoorbare Woord, maar in aansluiting aan dat Woord. Is er in een kerkdienst niet de mogelijkheid dat mensen door de zichtbare liturgische handeling van het sacrament aangeraakt worden door de Heilige Geest en tot persoonlijk geloof komen?’ (W. Verboom, De theologie van de Heidelbergse Catechismus, 224).

Het is belangrijk om vast te stellen dat het in antwoord 65 niet alleen gaat over het begin van het geloof. Dat zou al te makkelijk ook tot de gedachte kunnen leiden dat het geloof iets wordt dat wij bezitten en waarover wij beschikken. Geloof is echter niet substantieel, maar relationeel. ‘Het gaat bij het heil van God en het delen daarin niet om substantie, maar om relatie; en relaties worden niet causaal, maar communicatief tot stand gebracht’ (CD, 594). Dat gebeurt op allerlei manieren: door een preek, een boek, een film of een toevallige ontmoeting. Het is vooral belangrijk dat de communicatie gaande blijft. Anders gezegd: de relatie met God moet telkens opnieuw worden gewekt, gevoed en versterkt door Woord en sacrament.

Van den Brink en Van der Kooi zeggen hierover: ‘In 1 Korinthe 2, en ook elders in de Bijbel, wordt het vertrouwen dat door Gods zelfbekendmaking in een mens kan postvatten speciaal toegeschreven aan de Heilige Geest. Zoals een opwekkingslied het zegt: “Het is de Geest die mij doet zeggen: Jezus Christus is de Heer.” De Heilige Geest is geen scepticus, zei Luther ooit. Zij brengt niet voortdurend aan het twijfelen, maar geeft juist warmte, vreugde, zekerheid, vertrouwen. Ook dit geschenk van God wordt reeds in de doop aan ons beloofd. Want als wij in de naam van de Heilige Geest gedoopt worden, verzekert deze ons ons daadwerkelijk te willen verbinden aan het heil in Christus’ (Brandpunten in de verkondiging, 14-15).

Relevantie van het thema

Nadenken over gaan geloven en blijven geloven is belangrijk in een tijd waarin we meer dan ooit beseffen dat geloven in de God van de Bijbel niet vanzelf spreekt. In de christelijke gemeente zien we mensen afhaken en we merken ook in ons eigen leven hoe kwetsbaar, hoe aangevochten, hoe afwezig het geloof kan zijn. Tegelijk is het de vraag of deze dingen voldoende benoemd worden in de gemeente.

W. Dekker getuigt hiervan in een artikel in Kontekstueel:
‘Ik herinner me, dat de predikant bij wie ik als jongere naar de kerk ging in bijna elk gebed voorafgaande aan de verkondiging bad, dat God harde harten wilde stukbreken, koude harten verwarmen, onbekeerlijke harten wilde genezen. In zo’n klimaat schrik je niet van alle ongeloof dat je in jezelf tegenkomt, verwonder je je eerder over geloof. Vandaag is dat anders. Er wordt weinig meer gerekend met de realiteiten van ongeloof en onbekeerlijkheid binnen de kerkmuren. De algehele tendens is: we zijn gelovige mensen, weliswaar met lek en gebrek, maar daar is vergeving voor en aan dat lek en gebrek moet nog verder gewerkt worden’ (themanummer Kontekstueel, ‘Hoe (on)gelovig is de kerkganger?’, 5).

Het antwoord van de HC laat ons stilstaan bij de realiteit dat geloof nooit vanzelf spreekt. Het is geen kwaliteit die we zelf hoeven mee te brengen, geen eigenschap waarmee we wel of niet geboren zijn. Geloof is een geschenk! Een geschenk dat God door Zijn Geest aan ons geeft. Dat is ons beloofd in de doop en wordt ons door het Evangelie verkondigd. Daarom moet Gods Woord opengaan – telkens opnieuw als de gemeente samenkomt op zondag, op andere momenten dat christenen in kleine groepen elkaar opzoeken, en ook in ons persoonlijk leven.

Dat geloof het karakter van een geschenk heeft, is ook bemoedigend bij het nadenken over de missionaire roeping van de gemeente. Een bijbelleeskring of alphacursus leidt niet vanzelfsprekend tot geloof bij de deelnemers, maar missionair werk vindt wel plaats onder de belofte dat Gods Geest werkt waar het Evangelie klinkt.

Verder doordenkend over onze context is het de vraag of we het belang van ‘het gebruik van de sacramenten’ voldoende op waarde schatten. In hoeverre functioneert de doop in het leven van de gemeente als markering van het met Christus zijn gestorven en opgestaan? En is vier keer per jaar het avondmaal vieren niet te weinig, als dit sacrament juist gegeven is om het geloof te versterken? We stippen deze vragen hier slechts aan; in de schetsen over doop en avondmaal (hoofdstuk 15 en hoofdstuk 16) komen deze thema’s terug.

Met het oog op de tieners

Het kan voor tieners verrassend zijn om te merken dat geloven geen automatisme is. Ze merken dat voortdurend om zich heen in contexten buiten de kerk, maar ze kunnen de indruk hebben dat in de kerk iedereen vast en zeker gelooft en geen twijfels kent.

Een ander struikelblok voor tieners kan zijn dat ze zich niet aangesproken voelen in de verkondiging, en dat ze daarom denken dat het geloof niet voor hen is weggelegd. Goed jeugdwerk is geen vervanging voor de eredienst, maar kan jongeren wel in hun eigen taal, toegespitst op hun vragen, in aanraking brengen met het Evangelie.

Met het oog op de kinderen

Kinderen komen in aanraking met God door middel van de verhalen uit de Bijbel die ze thuis en in de kerk (en vaak ook op school) horen. Het geloof wordt bij hen vaak heel direct gewekt door deze bijbelverhalen. Het zal daarom niet moeilijk zijn hun het belang van de Bijbel duidelijk te maken.

Relevante bijbelgedeelten

  • Markus 9:24: een tekst over geloof en aanvechting.

  • Handelingen 2:37-42: velen worden geraakt door de verkondiging van Petrus, ze bekeren zich en laten zich dopen.

  • Efeze 2:1-10: over het nieuwe leven door Christus. Vers 8 vormt een belangrijke achtergrond bij Zondag 25: ‘Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God.’

  • Romeinen 10, met name de verzen 13-15: over de verkondiging van de naam van Jezus Christus.

Aanwijzingen voor de leerdienst

Doelstelling

Na afloop van deze dienst hebben de hoorders opnieuw geleerd dat geloven van begin tot einde een geschenk van God is, waarbij we tegelijk zelf helemaal betrokken zijn. Ze verheugen zich erover dat God dit geschenk door Zijn Geest ook telkens opnieuw geeft in de verkondiging en viering van de sacramenten.

Homiletische aanwijzingen

Als inleiding op de preek zou de voorganger iets van de levensweg van schrijver Willem Jan Otten kunnen vertellen. In zijn boek Waarom komt U ons hinderen? vertelt hij over de zoektocht die hij aflegde voordat hij de stap zette om zich te laten dopen. Het begon allemaal, zo vertelt hij, met het zien van de film Bad lieutenant. Daarin volgen we een rechercheur die de weg is kwijtgeraakt en gok-, seks- en drugsverslaafd is. In zijn diepste wanhoop komt de verlopen rechercheur in een kerk terecht. En daar ziet hij in het middenpad Jezus staan. ‘In lendendoek, druipend uit al zijn wonden, doornenkroon, zwijgend.’ Juist dat fragment maakt grote indruk op Otten: ‘Ik begreep dat ik, simpelweg, naar de druipende gestalte toe moest. Ik had te veel van die verslaafde en hondsgedeprimeerde rechercheur begrepen om niet te geloven dat ook ik eens op de knieën zou gaan – omdat ik het nodig had. De zoekjaren waren ook deinsjaren. Ik stond zes jaar lang op een duikplank, een hoge, en ik wist dat springen noodzakelijk was, wilde ik krijgen wat ik het hardst nodig had. Maar er was telkens iets wat mij weerhield. Een redelijke tegenwerping. Een walm van schaamte. Een besef van belachelijkheid. De wetenschap dat de geschiedenis van de kerk, waar ik in moest springen, een duistere zijde heeft.’ En toch ‘springt’ Otten uiteindelijk (zie ook bij ‘Helpende vormen’).

Na de inleiding kan kort worden uitgelegd wat de achtergrond van Zondag 25 is. Eerder, in Zondag 7, werd duidelijk gemaakt dat geloven in Jezus Christus noodzakelijk is om behouden te worden. Alleen door het geloof delen we in Zijn reddingswerk. Het is dan ook een voor de hand liggende vraag op welke manier we dit geloof ontvangen en vasthouden.

Het is duidelijk dat geloven in de Bijbel nooit vanzelf spreekt. Geloof wordt niet automatisch van generatie op generatie doorgegeven, en ook gelovigen zelf kunnen voor hun idee alles weer kwijt zijn. Laat in de preek duidelijk doorklinken dat mensen met twijfel, aanvechting en ongeloof niet bij voorbaat verdacht zijn, maar welkom zijn in het midden van de gemeente.

Geloof is een geschenk van de Heilige Geest. In Efeze 2 werkt Paulus dat verder uit. Enerzijds benoemt hij dat de gemeenteleden eerst zonder God leefden (Ef. 2:12), daardoor waren ze niet in staat om te leven naar Gods geboden en beloften, ze waren ‘dood’. Dat is een schokkend beeld waardoor wordt uitgedrukt: uit jezelf komt dat geloof niet. Maar door Jezus Christus is een nieuw begin mogelijk, een begin dat God Zelf geeft. Tegelijk vraagt geloof ook een stap, een sprong. In de verkondiging worden we opgeroepen om God op Zijn Woord te vertrouwen en ons leven aan Hem toe te vertrouwen.

Dit zou een moment kunnen zijn om iets terug te geven van de geloofsverhalen van gemeenteleden (zie verder bij ‘Helpende vormen’).

Geloof heeft ook voeding en onderhoud nodig. De HC noemt de verkondiging en de viering van de sacramenten. Beide zijn gegeven om ons geloof telkens opnieuw te werken en te versterken. W. Dekker pleit in Marginaal en missionair (111 vv.) voor de herwaardering van de preek. Het heil wordt hierin bemiddeld. Het gaat in de verkondiging om het present stellen van het heil, het Evangelie van Jezus Christus in het midden van de gemeente. Van de prediker vraagt dat een ontvankelijke basishouding, maar het is van groot belang dat de gemeente op haar beurt ook in die verwachting leeft. De betekenis van de sacramenten kan in de preek worden aangestipt, maar verdere uitwerking kan beter wachten tot de leerdiensten over doop en avondmaal.

Aan het slot van de preek kan de voorganger zich nog een keer nadrukkelijk richten op hoorders voor wie geloven moeilijk is. Een treffend voorbeeld van het begeleiden van de ander op diens zoektocht naar geloof, vertelt de Duitse theologe Elisabeth Häfner (geciteerd in het themanummer van Kontekstueel, ‘Hoe (on)gelovig is de kerkganger?’). Het gaat om een verhaal uit de joodse wijsheid. Een jood kwam bij een rabbi en zei: ‘Ik zou graag bij u komen en uw leerling zijn.’ De rabbi antwoordde: ‘Goed, dat kun je, maar ik stel een voorwaarde. Je moet mij antwoord geven op een vraag: Heb je God lief?’ Toen werd de leerling bedroefd en keek peinzend. Hij zei: ‘Liefhebben, dat kan ik eigenlijk niet beweren.’ De rabbi sprak vriendelijk: ‘Goed, als je God niet liefhebt, verlang je er dan naar Hem lief te hebben?’ De leerling overlegde een ogenblik bij zichzelf en verklaarde toen: ‘Soms bespeur ik het verlangen om Hem lief te hebben tamelijk duidelijk, maar meestal heb ik zo veel te doen, dat het verlangen ondergaat in het leven van alledag.’ De rabbi aarzelde en zei dan: ‘Als je het verlangen God lief te hebben niet zo duidelijk bespeurt, verlang je er dan naar het verlangen te hebben om God lief te hebben?’ Toen klaarde het gezicht van de leerling op. Hij zei: ‘Precies, dat heb ik. Ik verlang ernaar dit verlangen te bezitten om God lief te hebben.’ De rabbi antwoordde: ‘Dat is genoeg. Je bent op weg.’

Met het oog op de tieners

Tieners kunnen heel ‘logisch’ redeneren. Bij een onderwerp als dit lopen ze het risico te verdwalen in logische constructies. ‘Als God ons het geloof geeft, waarom geloof ik dan wel en mijn broer niet? Wil God dan dat hij niet gelooft?’ Het is belangrijk om in de preek aan zulke rationele vragen niet voorbij te gaan (zie hierover ook schets 14.5: ‘Zijn verkiezing en onze keus’). Het voorbeeld van verliefd worden is wellicht helpend. Ook dat is een wonderlijk samengaan van kiezen en gekozen worden. Het overkomt je. Zoals een meisje zei: ‘Het ging in mij geloven.’

Met het oog op de kinderen

Als voorbeeld voor kinderen kan de etalage van een speelgoedwinkel dienen. De prachtigste dingen liggen uitgestald: een trein, computerspel, boek of pop. Maar al die mooie spullen zijn onbereikbaar: er zit glas tussen, en je hebt nooit genoeg geld om alles te kopen wat je zou willen. In het geloof gaat het over prachtige dingen: vergeving (je mag ondanks je fouten opnieuw beginnen), hoop (God belooft dat Hij alles nieuw zal maken) en kracht (God helpt je iedere dag). En het bijzondere is dat alles wat de Heere Jezus heeft gedaan níet onbereikbaar ver is. Hij deelt het zomaar aan ons uit, door de Heilige Geest.

Pastorale aanwijzingen

Er zullen veel gemeenteleden zijn die familieleden of vrienden hebben die niet geloven. Het onderwerp kan daarom ook pijnlijke vragen oproepen: ‘Waarom kwam mijn kind niet tot geloof, terwijl het van jongs af aan met de woorden van God is opgevoed?’ Het is belangrijk om te laten merken dat u als voorganger deze pijn kent. Wanneer in de gemeente veel vragen leven over kinderen die andere wegen gaan, kan eventueel als uitvloeisel van de preek een kringavond over dit thema worden gehouden.

Met het oog op de tieners

Wanneer tieners twijfelen over de vraag of ook zij mogen geloven, kan de voorganger wijzen op de rijkdom van de doopbeloften. God is trouw: beloofd is beloofd. Als Hij heeft toegezegd: ‘Je bent Mijn kind’, dan zal dat beslist kloppen (zie verder schets 15.3).

Met het oog op de kinderen

Er zullen kinderen zijn die opgroeien met een moeder of vader die niet gelooft. Voor deze kinderen is het bemoedigend om te horen dat geloven kan (want God gééft het) en mag (want Gód geeft het).

Liturgische aanwijzingen

  • Psalmen: 56, 92, 95, 119.

  • Liederen: Liedboek voor de Kerken Gezang 1, 326, 328; Evangelische liedbundel lied 241, 261, 262, 263.

Helpende vormen

Het gedicht van Willem Jan Otten, ‘Op de hoge’, beschrijft treffend zijn aarzeling om te (gaan) geloven. Het gedicht eindigt als volgt:

Het heeft me altijd opgewacht –
maar waarom vrees ik dan ineens het bad
alsof het heel snel leeggelopen is?
Dat zo ik sprong – ik wil, ik wil –
ik vallen zou en niets mij ving?

  • Stel voor de dienst aan enkele gemeenteleden de vraag: ‘Hoe heb je God leren kennen? Op welke manier ben je zelf gaan geloven?’ Uit de verhalen zal iets duidelijk worden over de veelkleurige manier van het werk van God. Tegelijk zal in alle verhalen ook de rode draad van het Evangelie van Jezus Christus oplichten. Het is mooi om hiervan in de preek iets terug te geven.

  • Een citaat uit een preek van Eduard Thurneysen (1888-1974): ‘Heer onze God, wij weten wat Gij bij ons zoekt: slechts één ding, ons geloof. Wanneer wij het geloof als van een mosterdzaad zouden hebben, dan zou ons leven uit de verwarring in Uw licht komen. Bij U is immers het antwoord op al onze vragen. Heer, wij hopen dat ook wij U eenmaal beter leeren begrijpen. Wij gelooven, Heer; kom ons ongeloof te hulp. Amen.’ (Geciteerd in themanummer Kontekstueel, ‘Hoe (on)gelovig is de kerkganger?’)

  • In De dingen hebben hun geheim vertelt A. van den Beukel op een ontroerende manier dat hij de kerk niet de rug heeft toegekeerd, vanwege de voorbeelden die hij ontmoette in zijn omgeving. Er waren, zo schrijft hij, ‘in mijn omgeving mensen die herkenbaar waren als kinderen van God’. Hij noemt dan onder andere de bovenmeester van de lagere school, meester Bergsma. ‘Er is één dag in het schooljaar 1943-1944 die ik nooit zal vergeten. Op een ochtend troffen wij hem, toen we het klaslokaal binnenkwamen, achter de lessenaar aan, licht gebogen. De tranen stroomden over zijn gezicht. Schuw, als door de bliksem getroffen, zaten we in onze banken en bezagen wat daar gebeurde, (…) Na enige tijd begon hij te spreken en vertelde, met horten en stoten en onophoudelijk door huilend, wat er gebeurd was. Zijn oudste zoon Folkert had deelgenomen aan het verzet tegen de gehate bezetter; hij was door de Duitsers gepakt en gefusilleerd. Gisteren. De jongen had gedaan wat hij moest doen, een andere weg was er niet. Hij, zijn vader, was er trots op. Toen rechtte hij zijn rug, begaf zich naar het schoolbord en nam een stukje krijt. “Schrijf maar over in je schrift,” zei hij. Met vaste hand, in het fraaie schoonschrift dat we van hem gewend waren, schreef hij:

    Jezus, ga ons voor
    deze wereld door
    en U volgend op Uw schreden
    gaan wij moedig met U mede
    leid ons aan Uw hand
    naar het vaderland.

En nog drie coupletten. Daaronder schreef hij: lievelingslied van Folkert Bergsma, gefusilleerd door de bezetter… “We gaan het nu samen zingen,” zei hij.’

Met het oog op de tieners

Ga van tevoren met de tieners in de gemeente in gesprek over het onderwerp. Op welk vlak liggen hun vragen en twijfels? Wie zijn voor hen belangrijke identificatiefiguren in het geloof? Zeg in de verkondiging ook iets over hun reacties.

Met het oog op de kinderen

Schakel de kinderen in tijdens de dienst, bijvoorbeeld door de vraag van de catechismus voor te lezen en een kind het antwoord te laten voorlezen (of de antwoorden uit De catechismus voor kinderen van W. Verboom).

Een andere mogelijkheid is om een leidinggevende van de crèche of de kindernevendienst iets te laten vertellen over hoe daar de Bijbel opengaat en vervolgens met de kinderen een lied te zingen over het lezen van de Bijbel (denk bijvoorbeeld aan ‘Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad’, Evangelische liedbundel 262).

Literatuur

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken