35. Rein en onrein
In dit hoofdstuk wil ik aandacht vragen voor het bijbelse thema ‘rein en onrein’, een thema dat vooral in het Oude Testament een belangrijke plaats inneemt. Ik neem mijn uitgangspunt in een bespreking van het bijbels Hebreeuwse idioom voor ‘rein’ en ‘onrein’, om zicht te krijgen op de betekenis van deze woorden. Vervolgens geef ik een overzicht van zaken, die in de reinheidsvoorschriften in de Pentateuch aan de orde komen. Daarbij wil ik ondermeer ingaan op de vraag, waarom bepaalde zaken als rein of onrein werden gekwalificeerd en beschouwd. Daarna behandel ik het thema ‘rein en onrein’, zoals het buiten de Pentateuch in het Oude en ten slotte in het Nieuwe Testament aandacht krijgt. Ik hoop met deze bijdrage aannemelijk te maken, dat reinheid in de Bijbel te maken heeft met echtheid in de omgang met God.
Terminologie
Het bijbels Hebreeuws kent een breed assortiment aan woorden, die iets van zuiverheid en smetteloosheid of juist onzuiverheid en bevlekking uitdrukken. In dit artikel concentreer ik me op de beide woorden, die voor het thema ‘rein en onrein’, zoals het in de Pentateuch aan de orde komt, het meest representatief zijn, namelijk tahor voor ‘rein’ en tamê voor ‘onrein’.
In deze context slaan tahor en tamê op dat wat past en dat wat niet past bij de dienst aan en de ontmoeting met jhwhin de tabernakel en in de tempel. De vraag is, wat het verschil maakt.
Bij tahor mag je denken aan de glans van een doorschijnende edelsteen, dus aan zuiverheid en daarmee gegeven transparantie. Een woord dat hier veel op lijkt, is het woord tahor dat gebruikt wordt om de helderheid van de hemelkoepel mee aan te duiden, die glans waarin iets van Gods hemelse woonplaats weerspiegelt. Daarom laat tahor zich heel goed met zuiverheid vertalen, zoals ook al in de vroegste vertalingen van het Oude Testament, de Targoemim en de Septuaginta, gebeurt. Het wordt ook gebruikt om de zuivere kwaliteit van edelmetaal mee aan te duiden. Een voorbeeld hiervan is Psalm 07, waar tahor gebruikt wordt voor de woorden van jhwh,waarvan gezegd wordt dat ze gesmolten zijn in de smeltkuil, gelouterd tot zevenmaal toe. Daarentegen staat tamê voor onzuiverheid en bevlekking. Het is het negatieve spiegelbeeld van tahor. Een enkele keer, onder andere in Genesis 7:2,8, worden de zaken waarvoor tamê staat dan ook aangeduid door tahor met een ontkenning. De vertaling van tamê in de Septuaginta met akathartos, een ontkennende vorm van katharos (rein), wijst in dezelfde richting.
God en reinheid
Opvallend is, dat de kwaliteit van het goud en andere benodigdheden voor de tabernakel en de tempel nagenoeg consequent met tahor wordt aangeduid. Het heiligdom op aarde, waarvan God aan Mozes het voorbeeld getoond heeft op de berg Sinaï (Ex. 25:9), moet in de uitvoering een weerspiegeling zijn van de transparantie van God, die licht is, zonder een spoor van duisternis, jhwh,van wie in Habakuk 1:13 gezegd wordt, dat zijn ogen te zuiver (tahor) zijn om het kwaad te kunnen aanzien. Daarom staat tahor niet maar in het algemeen voor zuiverheid en daarmee gegeven hoge kwaliteit, maar speciaal voor transparantie, die vereist is in de ontmoeting met de transparante God van Israël, wiens mond eerlijke woorden spreekt (Ps. 07), wiens ogen eerlijk waarnemen (Hab.1:13) en wiens oren zuiver horen (Jes. 6:5).
Toch wordt tahor nergens gebruikt om een eigenschap van jhwhmee aan te duiden. Daarom alleen al mag ‘reinheid’ niet verward worden met ‘heiligheid’. Reinheid is geen eigenschap van jhwh,het is een eis die aan mensen gesteld wordt voor de ontmoeting met jhwh.
Omgekeerd moet onreinheid niet verward worden met zonde. Allerlei zaken die als onrein werden bestempeld of die beschouwd werden als een bron van verontreiniging, zoals het seksuele verkeer tussen man en vrouw en de geboorte van kinderen, worden in ander verband in het Oude Testament gezien als zegeningen van jhwh (Hoogl. 5:1; Ps. 07:3). Het verschil tussen reinheid en zonde blijkt ook uit het feit, dat iedere zondaar toegang had tot het heiligdom en een plaats kon behouden in de volksgemeenschap; terwijl iemand die onrein was niet in het heiligdom mocht komen en zelfs buiten de volksgemeenschap kon worden gesloten (Num. 5:1-4). Onreinheid frustreert op een eigen manier de omgang met jhwhen de samenleving met elkaar als Gods volk.
Regels voor rein en onrein
Leerschool
In het Oude Testament worden de predicaten rein en onrein verbonden aan allerlei zaken en omstandigheden. Zoals uit het voorafgaande al blijkt, worden deze zaken daarmee op zich niet ge(dis)kwalificeerd. Ze staan symbool voor de zuiverheid/onzuiverheid die wel/niet paste bij de ontmoeting met jhwhin het heiligdom, net als het reine goud dat daar blonk en het reine reukwerk dat er geurde (Ex. 30:35). Waarom juist deze zaken en omstandigheden daarvoor symbool staan, is een vraag waarover de meningen sterk verschillen. Waarschijnlijk kan deze vraag ook niet voor alle symbolen voor rein en onrein op een en dezelfde manier beantwoord worden. Gezien het feit dat in heel het Oude Testament de dienst aan de afgoden een dominante plaats heeft als bron van verontreiniging, ligt het voor de hand om bij symbolen van onreinheid (bepaalde dieren, seksueel verkeer, alles wat met de dood te maken heeft) te denken aan verbanden en associaties met afgoden en afgodendienst. De reinheidsvoorschriften moeten zo gezien meehelpen, een wal op te werpen tegen syncretisme, dat een bedreiging vormt van de onverdeelde toewijding, de echtheid in de dienst van jhwh.
Er is ook op gewezen, dat veel van de symbolen voor rein en onrein in verband zijn te brengen met die zaken, die vallen onder de vloek van Genesis 3:14-19. God de Heer brengt daarin onder woorden, welke pijnlijke en dodelijke gevolgen het verraad aan God voor de slang en de mens zal krijgen. Ook daarin kan een (deel van de) verklaring liggen van het feit, dat deze zaken zich niet verdragen met een eerlijke ontmoeting met en dienst aan jhwh.Wie met deze vloek leeft alsof er niets aan de hand is, wekt de indruk dat hij God niet serieus neemt. Dit staat een eerlijke omgang met God in de weg.
Zo beschouwd is heel de reinheidswetgeving te zien als een leerschool in echtheid en eerlijkheid in de dienst aan jhwh.Daarin zou dan ook de verklaring liggen voor het feit, dat jhwher grote waarde aan hechtte, dat zijn volk zou leren onderscheiden tussen rein en onrein en zich voor onreinheid in acht zou leren nemen. Herhaaldelijk lees je immers, dat de priesters in Israël worden herinnerd aan hun verantwoordelijkheid, om het volk Israël te leren onderscheiden tussen ‘rein’ en ‘onrein’.
Regels
Ik laat hier een beknopt overzicht volgen van het curriculum van deze leerschool, de grote diversiteit aan zaken waar het bij onrein en rein voor de Israëliet om ging. Daaronder zijn zaken waarvan de reinheid of onreinheid een onveranderlijke eigenschap is (bijv. reine en onreine dieren), andere waarvan het een status is (bijv. een reine of onreine plaats) en nog weer andere, waar sprake is van een tijdelijke toestand van onreinheid, soms als gevolg van een natuurlijke (bijv. menstruatie) en soms als gevolg van een niet natuurlijke besmetting (bijv. aanraking met de dood). Bij besmetting is soms sprake van een tweedegraads besmetting (bijv. door aanraking van het bed dat onrein is door een menstruerende vrouw).
De duur van de onreinheid en het reinigingsritueel dat vereist was voor de reiniging, was afhankelijk van de aard en de ernst van de verontreiniging. In sommige gevallen moest het reinigingsritueel door een priester worden voltrokken en kwamen er zelfs offers aan te pas, in andere gevallen moest de verontreinigde zelf daarvoor een ritueel uitvoeren. Soms was de onreinheid na verloop van een dag voorbij, zonder een reinigingsritueel (Lev. 11:31).
Een van de ernstigste vormen van onreinheid kwam de Israëliet tegen in alles wat met de dood te maken had. Wie daarmee in aanraking kwam werd onrein (Lev. 21:1,4,11; Num. 5:2; 6:7,9,09:7,0; 19:11,12,13,14,16;Hag. 2:13). Vandaar dat bijvoorbeeld deelname aan de oorlog onrein maakte (Num. 304). Reiniging van onreinheid door contact met de dood was mogelijk door het speciaal daarvoor bestemde reinigingswater te gebruiken, zowel bij personen als bij voorwerpen (Num. 19:11-13,16-19). Reiniging wordt hier getypeerd als ‘ontzondiging’ (vv. 9,20). Een van de meest vermelde vormen van verontreiniging in het Oude Testament is de verontreiniging door afgoderij. Elke plaats waar afgoderij werd bedreven, was als gevolg hiervan onrein: het land (Ezra 9:11; Jer. 2:7; Ez. 36:17,18), de stad (Jer. 13:27; Ez. 22:3) en de tempel (2 Kron. 36:14; Ezra 9:11; Lev. 20:3; Jer. 7:30; 32:34; Ez. 5:11; 23:38; 43:8). Ook personen die ermee in aanraking kwamen, zelfs als ze niet deelnamen aan de afgoderij (Gen. 35:2). Deze onreinheid kon maar op een manier worden bestreden: de voorwerpen die bij de afgoderij een rol speelden werden vernietigd (o.a. Ex. 23:24), of ze werden prijsgegeven aan de wereld van de onreinheid/ Eenmaal is sprake van het begraven van afgodsbeelden en andere attributen van illegitieme cultus (Gen. 35:4). In Ezra 20:8 en in Jesaja 30:22 is sprake van het wegwerpen van attributen van de afgodendienst. In het laatste geval lijkt het meer de beschrijving van een spontane reactie van afkeer dan van een voorgeschreven reinigingsritueel. Degene die zich aan afgoderij had schuldig gemaakt, kon niet door een bepaald ritueel en het optreden van een priester worden gereinigd. In deze gevallen trad jhwhzelf op, om door vergelding of in de weg van vergeving reiniging tot stand te brengen (Ez. 36:26).
Ook de heidenen (Jes. 35:8; zie ook 52a,waar onbesnedenheid en onreinheid parallel genoemd worden) en hun land (Joz. 22:19; Ezra 9:11; Jes. 52:11; Am. 7:7) waren onrein. Vanwege hun onreinheid hadden de heidenen geen toegang tot Israëls heiligdom. Ze zouden het verontreinigen (Neh.(13:6-9; Ps. 79:1; vgl. hierbij Hand. 21:28,29).
De onderscheiding ‘rein en onrein’ strekte zich ook uit tot de dierenwereld. De onreinheid van dieren bracht met zich mee, dat ze niet mochten worden gegeten en dat hun kadaver niet mocht worden aangeraakt, laat staan dat ze mochten worden geofferd. In verschillende teksten worden expliciet kenmerken vermeld voor het onderscheid tussen reine en onreine dieren (Lev. 11:3-7,9,10,20,21,26,27,42; Deut. 14:6-9,19). Het zijn formele kenmerken, waarvan de achtergrond niet duidelijk is. Er is beweerd, dat het gaat om dieren die een afwijking vertonen ten opzichte van de soort waartoe ze behoren. Voor de verschillende vormen van verontreiniging door dieren bestaan verschillende reinigingsvoorschriften.
Voor onreine dieren worden soms andere woorden gebruikt dan de gebruikelijke predicaten. Het gaat vaak om ongedierte en in de gekozen woorden wordt iets van het weerzinwekkende van deze dieren uitgedrukt (Lev. 11:42).
Behalve de onreine dieren werden ook andere categorieën onrein voedsel onderscheiden. In Leviticus 034 wordt onderscheiden tussen voedsel dat gegeten mag worden en voedsel dat onrein is. In Deuteronomium 14:3 wordt een algemeen verbod gegeven op het eten van iets dat een gruwel is. Daarbij valt niet alleen te denken aan onreine dieren. Bij dit verboden voedsel kan bijvoorbeeld gedacht worden aan vlees waarin nog bloed zat (Lev. 17:14-16; Deut. 15:22; Ez. 4-14; Zach. 9:7; vgl. hierbij Hand. 15:20). Op het eten daarvan stond de doodstraf (Lev. 17:14).
Er zijn een aantal voorbeelden van onreinheid van een lichamelijke gesteldheid of, zoals dat wel genoemd wordt, ‘de onreinheid van een mens’ (Lev. 5:3; 7:21). Daaronder vallen de maandelijkse onreinheid van een vrouw (Lev. 12:2,5; 15:19,31,33; Ez. 22:10; 36:7) en de onreinheid van een kraamvrouw. In het laatste geval vroeg de reiniging om een brand- en een zondoffer, waardoor de priester verzoening over de moeder moest doen (Lev. 11:6.7). Van onreinheid van het kind is hier geen sprake.
Ook elders in het Oude Testament is nergens sprake van de onreinheid van het pasgeboren kind. Wel is in Ez. 16:4,9 sprake van het afwassen van het bloed van een pasgeborene, maar dit dient hier te worden gezien als een daad van liefdevolle verzorging en niet als rituele reiniging. Vgl. hierbij Hoogl. 6:9.
Andere voorbeelden zijn een vloeiing, een zaadlozing of onreinheid als gevolg van de geslachtsdaad (Lev. 15:18).
Afzonderlijke aandacht vraagt melaatsheid. Een melaatse was onrein als gevolg van de onreinheid van zijn aandoening. Vervolgens was hij zelf een bron van verontreiniging. Daarom moest een melaatse buiten de legerplaats verblijf houden en reeds van een afstand andere mensen waarschuwen voor zijn onreinheid (Lev.(13:45,46). Een melaatse kon genezen (Lev. 13:3,8,ii,14,20,22,25,27,30,36,44,45,46; Num. 5:2) en na genezing kon hij door middel van een reinigingsritueel reiniging ontvangen (Lev. 14:2-3). Soms wordt de indruk gewekt, dat de reiniging met de genezing zelf al gegeven is (vgl. 2 Kon. 5:10.14). Er kon ook melaatsheid uitbreken in een kleed (Lev. 13:51,55) of in een huis (Lev.(13:44,56).
Het voorafgaande geeft een wereld van onreinheid en verontreiniging te zien. Daar stond een hele wereld van reinheid tegenover, althans bij het volk Israël en in zijn land. Het volk Israël was rein. God herinnert het daar regelmatig aan. Hij had het uit Egypte verlost, hij had het, zou je kunnen zeggen, door het waterbad van de Rode Zee geleid en daarmee gereinigd van al de onreinheid van dat heidense land en de dienst aan de goden van Egypte. Let in dit verband op de verklaring van Leviticus 11:45 die met Leviticus 18:3 gegeven is. Een heel pretentieuze motivatie, zeker als je bedenkt, dat de godsdienst van Egypte bekend stond om de aandacht die gegeven werd aan reinheid en reiniging (vgl. ook Lev. 20:24,25; Deut. 14:2,3,21).
Onder Gods volk konden sommigen een bijzondere reiniging ontvangen, die het karakter had van een wijdingsritueel. Te denken valt aan de priesters (Lev. 8:16) en de Levieten (Neh. 12:30; 13:22,30; Jes. 52:11; vgl. Mal. 3:3) en aan Gods gezalfde koning (Klaagl. 4:7; Zach. 13:1 en misschien Ps. 89:45). Maar als er zich geen bijzondere omstandigheden voordeden, was elke Israëliet rein (Lev. 7:19; 13:13,17,34,37,39,40,41; 15:8; Num. 5:28; 9:13; 18:11,13; 19:9,18,19; Deut. 12:15,22; 15:22; Ez. 4:14). Deze reinheid kon door allerlei oorzaken verloren gaan; maar door bepaalde reinigingsmaatregelen was herstel van de reinheid mogelijk.
Ook Israëls leefwereld was in principe rein. Terwille van de reinheid die jhwhaan zijn volk verleende door zijn verkiezing uit alle volken, gaf hij het ook een afgezonderde reine leefwereld. Het land waar het kwam te wonen, was in principe rein. Het kon verontreinigd raken, maar ook weer opnieuw gereinigd worden (Lev. 18:28; 2 Kron. 34:3; Ps. 06:38; Jer. 2:7; Ez. 36:17,18; 39:12,14,16; Mi. 2:0). In dit land konden bepaalde plaatsen een bijzondere reinheid ontvangen (Lev. 4:06:4(,ii); 10:14; Num. 19:9), of ze werden juist als onreine plaatsen aangewezen (Lev. 14:40,41,45). Een bijzondere plaats nam Jeruzalem in, de plaats die jhwhuitgekozen had om daar zijn naam te doen wonen (Jes. 52a;Jer.(13:27; 19:13; Klaagl. 1:8,9,17; Ez. 22:3,4,5; 24:13; Zach. 13:1). Een bijzondere reinheid bezaten ook het heiligdom (2 Kron. 29:15,16; 36:14; Ps. 79:1; Jer. 7:30; 32:34; Ez. 5:11; 9:7; 23:38; Hos. 9:4), en misschien het koninklijk paleis (Jer. 19:13) en de koninklijke graftomben (2 Kron. 26:23). Maar in principe was heel het land rein; ook alles wat de Israëliet in zijn eigen land bezat, waar hij steeds mee in aanraking kwam, zijn kleding (Lev. 13:58,59), zijn huis (Lev. 14:48,53) en dergelijke. Wel konden bepaalde zaken een bijzondere reinheid toegekend krijgen, meestal in verband met de cultus en soms in verband met een bijzondere bestemming, met name de koninklijke waardigheid (2 Kron. 9:7). Ze konden verontreinigd raken, maar ook weer gereinigd worden (2 Kron. 29:18).
Er waren ook vormen van reinheid die niet verloren gingen. Een voorbeeld daarvan was de as van de vaars, waarmee het speciale reinigingswater werd bereid waar je over leest in Numeri 19. Dat werd gebruikt wanneer iemand was verontreinigd, wanneer hij met een dode in aanraking was geweest. Deze as werd dan ook op een reine plaats bewaard. Het meest sprekende voorbeeld van zulke onvergankelijke reinheid was de waterbron, waaruit het water werd geput voor het wegnemen van allerlei vormen van onreinheid. Het was een bron van reinheid.
Zie Lev. 11:36. Toch is slechts eenmaal, in Ez. 36:25, sprake van ‘rein water’. De context geeft daar aanleiding te denken aan meer dan gewoon bronwater.
Er waren zaken die van nature en daarom onveranderlijk ónrein waren, maar de waterbron was onveranderlijk rein. Die bleef rein, ook als er van alles onherstelbaar verontreinigd raakte. De waterbron was een stil en hoopgevend monument van Gods bedoeling met zijn volk, dat hij uit Egypte had geroepen. Hij was ermee onderweg naar de totale bevrijding van alle onechtheid en het ruisen van de bron klonk als een voortdurend appel om daarvoor te gaan.
Essentie
De historische boeken van het Oude Testament bevatten allerlei herinneringen aan de reinheidsvoorschriften, waaruit blijkt dat het thema ‘rein en onrein’ een actueel thema was in Israëls volksbestaan. Plaatsen als I Samuël 20:26 en 2 Samuël 11:4 laten zien, dat het thema ‘rein en onrein’ actueel was in het dagelijks leven van de Israëliet. De beschrijving van reformaties onder verschillende koningen (zoals in 2 Kon. 23; 2 Kron. 29; 34) laat zien, dat het een doorslaggevend thema was in de theocratische politiek van de koningen van Juda.
Ook in de wijsheidsliteratuur en in de poëzie komt dit thema aan de orde. David zinspeelt in Psalm 51:9 op het reinigingsvoorschrift in Numeri 19 in verband met de verontreiniging door het contact met een dode. Prediker 9:2 doelt op mensen die al dan niet de reinheidsvoorschriften onderhouden.
Ook de profeten geven er blijk van, dat zij als kinderen van Gods volk de leerschool van Mozes hebben doorlopen. Ze zijn gepokt en gemazeld in de reinheidsvoorschriften en beheersen de bijpassende terminologie. Zo getuigt Ezechiël van zichzelf, dat hij zich nooit verontreinigd heeft, van zijn jeugd af aan (Ez. 4-14). Ook laat zijn prediking zien, dat de reinheidsbepalingen in zijn tijd actueel waren. In Ezechiël 18:6-8 komen reinheidsvoorschriften voorbij, die in zijn ogen kennelijk van kracht waren, met name het verbod op gemeenschap met een vrouw in haar maandelijkse onreinheid.
Tegelijk treedt in de wijsheidsliteratuur en de poëzie en bij de profeten een accentverschuiving op, van het symbool dat reinheid in de zin van echtheid wil aanleren, naar de echtheid zelf. Het gaat om de boodschap die in Psalm 19:10 kort op formule is gebracht: het ontzag voor jhwhis zuiver (tahor). In Psalm 51 is deze accentverschuiving als het ware waarneembaar. In vers 9 zinspeelt David nog op het reinigingsritueel van de priester, waardoor hij formeel toegang tot het heiligdom ontvangt (Num. 19:13), maar in vers 12 bidt hij ten slotte om iets dat door het ritueel alleen maar gesymboliseerd en niet tot stand gebracht kan worden:
Vgl. hierbij de retorische vraag in Spr. 20:9, waarmee de spreukendichter uitdrukking geeft aan de communis opinio dat geen mens in staat is zijn hart te reinigen. Vgl. hierbij Job 144.
de schepping van een rein hart.
In Ezechiël 36:25 lees je dat jhwhdeze weldaad aan zijn volk in het vooruitzicht stelt. Het beeld dat Ezechiël hierbij gebruikt herinnert nog aan de gebruikelijke reinigingsrituelen, maar het unieke reinigingsmiddel waarvan hier sprake is, rein water en het feit dat jhwhzelf hier optreedt als de priester die het ritueel voltrekt, verraden al dat het om een uniek goddelijk ingrijpen gaat, waarin het teken van het ritueel samenvalt met de betekende zaak. jhwhbevrijdt van het door overspelige afgodendienst afgestompte hart van steen en stelt er een eerlijk toegewijd hart voor in de plaats. Het vervolg van het boek Ezechiël laat zien, dat er bij deze reinheid van hart perspectief is op een duurzame omgang met jhwh(Ez. 37:23-28; 43:1-7).
Jezus en de Apostelen
In het Nieuwe Testament lees je, hoe Jezus en zijn apostelen aansluiten bij de boodschap van de profeten met betrekking tot de reinheidsvoorschriften. Zij respecteren de voorschriften van Mozes, ook de reinheidsbepalingen. Jezus erkent bijvoorbeeld de rol van de priester bij de reiniging van melaatsen (Luc. 5:14). De apostelen en de oudsten van Jeruzalem hebben sommige (reinheids)bepalingen van Mozes ook aan de gelovigen uit de heidenen voorgeschreven (Hand.(129). En Paulus respecteert de gevoelens van gelovigen die iets als onrein beschouwen. Maar tegelijk verklaart hij nadrukkelijk, dat niets op zichzelf onrein is (Rom.14:14,20; Tit.1:15). Daarmee rekent hij af met alle ritualistische hantering van de reinheidsregels van Mozes. Dit lees je ook van Jezus. Hij hekelt, met beroep op de profeten (Jes. 29:13), het ritualisme van zijn tijd (Marc. 7:3). Het maakt blind voor de onreinheid van het hart en blokkeert zo de heuse omgang met God. Daarom prijst hij aan de andere kant degenen gelukkig die een rein hart hebben. Zij zullen God zien (Mat. 5:8).
In het verlengde van dit onderwijs van Jezus ligt de aansporing in de Hebreeënbrief: ‘Laten wij God naderen met een oprecht hart en een vast geloof, nu ons hart gereinigd is, wij van een slecht geweten bevrijd zijn en ons lichaam met zuiver water gewassen is’ (Heb. 10:22, waar ‘zuiver water’ een herinnering is aan de belofte van Ez. 36:25).
Samenvatting
De reinheidsvoorschriften in het Oude Testament zijn een leerschool in eerlijkheid en echtheid in de omgang met en de dienst aan jhwh.De profeten hebben, hierbij aansluitend, zonder de reinheidsvoorschriften terzijde te stellen, steeds benadrukt dat het om deze echtheid ging in de ontmoeting met God. Zo is Gods volk de eeuwen door voorbereid op de komst van het Koninkrijk, waar alleen de reinheid van hart telt. Transparantie naar God, die leidt tot een heuse ontmoeting van God en mensen.
Vgl. D. Bonhoeffer, Uit genade alleen, Kampen 2003, pag. 43-49.
Literatuur
-
M. Douglas,Purity and Danger: An Analysis of Concepts of Pollution and Taboo, London 1966.
-
J. Klawans, Impurity and Sin in Ancient Judaism, Oxford 2000.
-
H. Maccoby, Ritual and Morality: The Ritual Purity System and its Place in Judaism, Cambridge 1999.
-
M.H. Oosterhuis, Een rein hart. Rituele reinheidsterminologie in spirituele contexten van het Oude Testament, Heerenveen 2006.
-
M.H. Oosterhuis, Eerlijk duurt het langst: bijbelstudies over echtheid in het Oude en Nieuwe Testament, Bedum 2011.