8.3. Adoptiekinderen van God
Zie ook
Heidelbergse Catechismus
Vraag 33: Waarom wordt Hij Gods eniggeboren Zoon genoemd, terwijl wij toch ook Gods kinderen zijn?
Antwoord: Omdat alleen Christus van nature de eeuwige Zoon van God is, wij daarentegen om Zijnentwil uit genade tot kinderen van God zijn aangenomen.
Vraag 34: Waarom noemt u Hem onze Heere?
Antwoord: Omdat Hij ons met lichaam en ziel van al onze zonden, niet met goud of zilver, maar met Zijn kostbaar bloed vrijgekocht en van alle heerschappij van de duivel verlost heeft, en ons zo tot Zijn eigendom maakt.
Relatie van het thema tot het hoofdthema
Jezus Christus is de Zoon van God, de Heere. Dat is de kernbelijdenis aangaande Jezus. Hierin worden twee belangrijke dingen gezegd: dat Jezus de Zoon van God is en dat Hij de Heere is. In vraag en antwoord 33 en 34 van Zondag 13 worden deze twee grote onderwerpen heel beknopt besproken. Maar onderschat de beknoptheid niet, want juist daarin worden rijke dingen gezegd. Let bijvoorbeeld op de zekerheid van het kind van God zijn, als een veronderstelling bij vraag 33, en op de hoge inzet bij de macht van Jezus Christus die ons heeft vrijgekocht en van alle heerschappij van de duivel verlost heeft, in de voltooid verleden tijd. Het getal 13 is hier dus zeker geen ongeluksgetal! Wij richten ons in deze schets vooral op vraag 33, op de woorden ‘Gods eniggeboren Zoon’, en daarnaast met de catechismus ook praktisch op ons toegespitst, als ‘aangenomen kinderen’.
De leefwereld van de hoorder
Er is een theologische tendens om de uitdrukking ‘kinderen van God’ vooral te funderen op de schepping. Dan zijn alle mensen kinderen van God, omdat ze door Hem geschapen zijn. In zekere zin is dit waar, maar dat is niet het ‘kind van God zijn’ waar het hier over gaat. Aan het andere uiterste is er juist een grote terughoudendheid om mensen ‘kinderen van God’ te noemen, omdat men meent dat pas na een bijzondere geloofsopenbaring gezegd kan worden dat men een kind van God is. Beide denkwijzen kunnen in één gemeente voorkomen. Daarnaast is er het gesprek met Israël over wat het betekent dat Jezus de Zoon van God is, en ook de dialoog met de islam over wat wij nu werkelijk met deze uitdrukking bedoelen. Het is goed om met deze verschillende gebruiken van de uitdrukking ‘kind van God’ rekening te houden om begripsverwarring te voorkomen. Het gesprek met de islam wordt bij de preekschetsen 4.2 en 8.4 verder uitgewerkt.
Met het oog op de tieners
In de tienerfase wegen jongeren vaak hun geloof. Ze worden zich bewust van de wereld om hen heen en worden om verantwoording gevraagd. Ze gaan ook niet altijd meer ‘vanzelf’ mee naar de kerk. Sommige jongeren houden de benaming ‘kind van God’ wat af, omdat ze intuïtief voelen dat die beslag legt op hun leven. Rondom het basisvertrouwen, dat ze als het goed is als kind meegekregen hebben, komen nu vragen op als: Kun je wel zomaar een kind van God zijn? Wat zijn de consequenties daarvan? Hoe word ik een kind van God? Is niet iedereen een kind van God? Het is van beslissend belang om hen bewust te maken van wat de Zoon van God ervoor overgehad heeft om ook hen bij de Vader te laten horen.
Met het oog op de kinderen
In menig christelijk kinderliedje komt het thema ‘kind van God’ terug. Het past bij het eerste stadium van de geloofsopvoeding, waarin we kinderen vooral het basisvertrouwen mogen leren dat ze bij hun hemelse Vader geborgen zijn. Niet omdat dit vanzelf spreekt – nee, het is een wonder, waarover wij hun mogen vertellen.
Niet alle kinderen zullen dit thuis altijd zo te horen krijgen. Het is goed om dat in gedachten te houden. Ook tijdens deze kerkdienst zullen er kinderen zijn die thuis in een onveilige situatie, zonder basisvertrouwen, opgroeien. Daarom is de intonatie van hoe er over de Vader gesproken wordt erg belangrijk (zie hierna bij ‘Pastorale aanwijzingen’).
Uitleg
Zondag 13 sluit nauw aan bij de thematiek van Zondag 12. Samen leggen ze de titulatuur van Jezus uit. Hoewel de titel van deze preekschets, ‘Adoptiekinderen van God’, anders doet vermoeden, zullen we het Zoonschap van Jezus als uitgangspunt nemen. Wij kunnen ons alleen maar kinderen van God noemen door Hem.
In het Oude Testament wordt over de relatie tussen vaders en kinderen vooral gesproken in het kader van de voortgaande lijn van de generaties. Zonder kinderen wordt de naam van de familie niet verder gedragen en kan de erfenis niet worden doorgeven. Het land en de belofte gingen over van vader op zoon. Het volk Israël is de erfgenaam van Abraham, de Israëlieten zijn de kinderen van de belofte. Niet alleen Israël wordt Gods zoon genoemd (Ex. 4:22; Hos. 11:1), maar ook David (2 Sam. 7:14; Ps. 2:7). Ook wordt de term meer in algemene zin gebruikt, waarbij ‘zoon van’ gewoon kan betekenen dat de betreffende persoon bij iemand hoort (CD, p. 387).
Bij Jezus zien we dat Hij een unieke relatie tot God de Vader heeft. Bijzonder in dit opzicht is dat Hij Zelf spreekt over ‘Mijn Vader’, maar Zijn discipelen tot Hem leert bidden als ‘onze Vader’. In de synoptische Evangeliën heeft deze uitdrukking in de mond van Jezus een messiaanse klank. Bij Jezus’ doop in de Jordaan en bij de verheerlijking op de berg noemt de Vader Hem de Zoon (Mark. 1:11; 9:7). Ook spreekt Jezus Zelf over de intieme band tussen de Vader en de Zoon (Mat. 11:27). Vooral in het Johannesevangelie noemt Jezus Zich meer dan eens de Zoon, waarbij Hij de nadruk legt op de eenheid die er is tussen Hem en de Vader. Hij heeft echter nooit de woorden in de volgorde ‘Zoon van God’ gebruikt. Deze kernachtige belijdenis zien we wel opkomen wanneer anderen gaan belijden wie Hij is (Hand. 8:37; 9:20), als een logische gevolgtrekking uit Jezus’ woorden, ingegeven door de Geest. In Jezus hebben we met God Zelf te maken.
Belangrijk onderscheid tussen Jezus als de Zoon en bijvoorbeeld Israël en David als zonen, is gelegen in Zijn eeuwige afkomst. Hij was altijd al Zoon van God, van eeuwigheid af, wat alleen voor Hem geldt (Joh. 1:1, 15, 18; 8:58; 17:5, 24; Hebr. 1:8). De Heidelbergse Catechismus gebruikt hiervoor de uitdrukking dat Jezus ‘van nature de eeuwige Zoon van God is’.
Mensen zijn dus niet vanzelf kinderen van God. De doop spreekt hier ook duidelijk van (zie schets 15.3). Het bijbelse beeld, vooral in het Nieuwe Testament, is dat wij van nature kinderen van de toorn en van de ongehoorzaamheid zijn (Ef. 2:2, 3; 5:6; Kol. 3:6). Als God niet ingrijpt, leven wij hopeloos verweesd los van Hem. Christenen zijn aangenomen kinderen, door Gods wil, op grond van het offer van Jezus Christus (Ef. 1:5). Hiervoor is een hoge prijs betaald (antwoord 34). We hebben het kindschap niet verdiend maar gekregen. Er vindt een overgang plaats waarbij we tot kinderen van God worden gemaakt door aanneming of adoptie. Zo zijn we ondanks onze ‘andere afkomst’ bij Hem geborgen en mogen we God aanspreken als ‘Abba, Vader’ (Rom. 8:15), net zoals Jezus Zelf (Mark. 14:36), om wat Hij als Gods Zoon voor ons heeft gedaan. Het Aramese ‘Abba’ klinkt in onze taal nog dichterbij: ‘papa’. Om stil van te worden. Jezus heeft ons weer bij de Vader gebracht!
Als geadopteerde kinderen mogen we delen in de erfenis die Jezus als Zoon heeft verworven: vergeving en eeuwig leven. Het kindschap van God is ook bron van zekerheid (Rom. 8:16).
Relevantie van het thema
Dat wij niet zomaar kinderen van God genoemd kunnen worden, zal onder sommige christenen op instemming kunnen rekenen, maar bij anderen juist vervreemding oproepen. Juist in een maatschappij waarin de christelijke God naar de achtergrond wordt gedrongen, klinkt het heel negatief om te zeggen dat iedereen van nature van God vervreemd is, maar het is wel reëel. We kunnen het relevant maken door te zeggen dat de doelloosheid en vervreemding van het leven, waaraan veel mensen lijden, te maken heeft met het feit dat we zonder Vader leven. Het geeft houvast en perspectief om te weten dat je in deze wereld niet alleen staat, maar verbonden bent met de Vader van Jezus Christus. Het geeft hoop op de toekomst, omdat je recht hebt op een geweldige erfenis. Het geeft kracht en richting aan je leven, omdat de Geest je leert leven als een kind van God. Je gebeden krijgen ook een duidelijk adres, doordat je ‘Vader’ mag zeggen.
Met het oog op de tieners
Veel jongeren zijn bezig met de zoektocht naar waar ze bij (willen) horen. Wat aan de buitenkant een stevig standpunt kan zijn, gaat vanbinnen vaak gepaard met onzekerheid. Juist voor jongeren is het van grote betekenis te horen dat ze door het geloof in de Heere Jezus een kind van God zijn. Dit kan hun rust geven, een ankerpunt in een onzekere tijd van zoeken naar hun weg in het leven. Ze mogen bij Hem horen en kunnen in alle eerbied altijd bij hun Vader terecht.
Dit tekstgedeelte biedt ook ruimte om te spreken over adoptie in de alledaagse zin van het woord. Als er geadopteerde kinderen en tieners in de kerk zitten, mag er in deze leerdienst ook aandacht voor hen zijn. Zij weten in hun eigen leven hopelijk wat het is om een veilige plek te hebben met een vader en moeder die van hen houden en voor hen zorgen, terwijl ze geen biologische zoon of dochter zijn. Meestal hebben de ouders een heel intensief traject doorlopen voordat de adoptie rond was. Adoptie is (ook hier) een rechtsgrond van zekerheid: ik hoor bij dit gezin en ik ben een zoon of dochter. Niemand neemt mij dat weer af. Mijn adoptieouders hadden alles voor mij over. Zo kan ook de vergelijking met God gemaakt worden: ‘Hij had er alles – Zijn Zoon – voor over om jou als kind te adopteren.’ Dit is en blijft een groot wonder.
Met het oog op de kinderen
Kinderen zullen bij het woordje ‘Vader’ waarschijnlijk allereerst aan hun biologische vader denken. Dit hoeft niet problematisch te zijn, omdat het aardse beeld een eerste aanknopingspunt kan geven voor een verwijzing naar de hemelse Vader. Ouders kunnen al bij jonge kinderen beginnen met God aan te spreken als ‘onze Vader in de hemel’. Zo krijgt het vaderbeeld een vertrouwde klank en kan het later verder inhoudelijk worden ingevuld en waar nodig gecorrigeerd, zodat ook de andere eigenschappen van God meer naar voren komen.
Relevante bijbelgedeelten
Psalm 2 is een messiaanse psalm waarin de heere spreekt tot Zijn Zoon. In de christelijke traditie is deze tekst ook betrokken op het Zoonschap van Jezus. Als nieuwtestamentische lezing kan dan gekozen worden voor Handelingen 13, in het bijzonder vers 33.
Beide thema’s van vraag en antwoord 33 zijn zichtbaar in Johannes 1:1-18. Dit gedeelte beschrijft op een prachtige manier hoe het Woord, dat altijd al bij God was, onder ons heeft gewoond; en dat Hij allen die het Woord aangenomen hebben, macht heeft gegeven om kinderen van God te worden (vers 12).
Romeinen 8:1-17 geeft helder weer wat onder ‘Uitleg’ is gezegd. Vanuit het onderscheid tussen vlees en Geest wordt gesproken over de ‘Geest van aanneming tot kinderen’. Deze tekst heeft ook een ethische kant, omdat het spreken over het kindschap van God voortkomt uit de vraag hoe het leven van een christen eruitziet. Deze tekst werkt echter wel vanuit de belofte. Laten we dat wel in het oog houden, voordat de zekerheid en de belofte worden overschaduwd door moralisme. Het kindschap van God stelt ons in staat om te strijden tegen de dingen van het vlees. Deze laatste tekst vormt het uitgangspunt voor de preekschets.
Aanwijzingen voor de leerdienst
Doelstelling
De gemeente heeft na deze dienst (hernieuwd) besef van het verschil tussen Jezus’ Zoonschap en ons kindschap, en heeft geleerd wat dat voor rijke betekenis heeft. Ze voelt zich verwonderd en dankt God de Vader.
Homiletische aanwijzingen
De preek kan beginnen met een voorbeeld, zoals het voorbeeld dat hieronder voor de tieners beschreven staat. Daarmee wordt het kindschap van God meteen binnen de belevingswereld gebracht. Van hieruit kan gezegd worden dat we pas echt rust vinden in het kindschap van God, als we beseffen wat het betekent dat Jezus de Zoon van de Vader is. Die twee dingen hebben alles met elkaar te maken; maar er is ook een verschil tussen die twee. En daar gaan we nu eerst op in.
Het verschil tussen Jezus’ Zoonschap en ons kindschap is goed uit te leggen aan de hand van Romeinen 8:17, waar Paulus schrijft: ‘Als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus.’ Nu kan onze natuurlijke afkomst beschreven worden als: wij zijn mensen met een nare erfenis, veroorzaakt door de zondeval. Hoewel door sommigen heel ruim wordt gezegd dat alle mensen kinderen van God zijn, spreekt de Bijbel hier andere, scherpere taal. Wij worden van nature kinderen van de toorn en van de ongehoorzaamheid genoemd. Onze natuurlijke erfenis bestaat uit veroordeling en de dood. Daar is van ons uit niets aan te veranderen.
Hoe komen we hieruit? Hoe bereiken we de zekerheid waar de catechismus zo van uitgaat? Die wordt gegeven in het Evangelie van Jezus Christus. Daarvoor moeten we weten wie Hij is. Hij is ‘van nature’ de Zoon van God. Hij was altijd al bij de Vader en kwam in die hoedanigheid naar ons toe. Hij beschreef meerdere malen Zijn intieme relatie met de Vader. Hij noemde Zichzelf meer dan eens ‘de Zoon’. Anderen leerde Hij ‘onze Vader’ zeggen, maar Zelf sprak Hij in enkelvoud over ‘Mijn Vader’. Zijn eeuwige afkomst is af te lezen aan Zijn leven: Hij was een en al gehoorzaamheid aan wat de Vader wilde. Zelfs toen het door lijden en sterven heen moest, heeft Jezus gehoorzaamd. Juist van Zijn gebed in Gethsemane, vlak voor Zijn lijden, weten we dat Hij het intieme woord ‘Abba’ heeft gebruikt, toen Hij vroeg of de beker aan Hem voorbij mocht gaan (Mark. 14:36). Als Zoon van God heeft Hij in onze plaats volkomen gedaan wat de Vader vroeg, en door het geloof in Hem kunnen ook wij kinderen van God worden. In Zijn menswording heeft Hij onze negatieve erfenis gedragen en weggenomen, en heeft Hij Zijn eigen hemelse erfenis voor ons toegankelijk gemaakt.
Onderschat onze weerstand tegen deze belijdenis trouwens niet. Ook de mensen die rondom Jezus stonden, Zijn woorden hoorden en Zijn wonderen meemaakten, geloofden niet altijd in Hem. Zou het ons anders zijn vergaan? Het is de Heilige Geest die de ogen voor deze waarheid opent. Daar mogen we om bidden, voor onszelf en voor anderen.
Het is de Geest die ons wil leren dat we kinderen van God zijn. Dat doet Hij niet zonder tekenen, maar met de sacramenten als zichtbare en tastbare getuigen, waardoor het kindschap wordt beloofd (doop) en bevestigd (avondmaal). De Geest doet dit met kracht: Hij getuigt het met onze geest (Rom. 8:16). Hierbij zijn onze geest en Gods Geest het van nature niet eens. Daarom kunnen we ook zeggen: Hij getuigt het tot onze geest. Vanuit jezelf begrijp je misschien niet wat het inhoudt of vind je het een te hoge term, omdat je eraan twijfelt of je wel een kind van God bent. Toch wil God je leren om ‘Abba’, Vader tegen Hem te zeggen. Dat mag je, want je bent gekocht en betaald. Anders gezegd: je bent geadopteerd door de Vader.
Als een geadopteerd kind mag je leren om te leven vanuit die nieuwe erfenis, als erfgenaam van God en mede-erfgenaam van Christus. Ons leven is niet troosteloos en zinloos. Zonde vervreemdt ons van God, en daarmee van de wereld en zelfs van onszelf. Dat zien we om ons heen in de maatschappij, maar ook vóór ons in de spiegel. Maar door het geloof hebben we een Vader en heeft ons leven zin (Gez. 454, Lvdk). De weg van een kind van God gaat door het lijden heen, daar is Paulus helder in (Rom. 8:17), maar we zullen ook met Hem verheerlijkt worden. Kind van God zijn houdt dus niet in dat je voortdurend voorspoed kent en geen tegenslag te verduren zult krijgen, maar wél dat in alle situaties de Geest in je woont en dat je door het lijden heen op weg bent om eenmaal de erfenis in ontvangst te nemen, als Gods toekomst zichtbaar wordt en de Zoon van God voor altijd terugkomt. Tegenslag of aanvechting hoeft een kind van God dus niet te bevreemden: het pleit eerder vóór het kindschap dan ertegen. Nu zijn we nog kinderen in den vreemde, maar dan zijn we bij de Vader. Voor altijd. Dankzij Jezus, de Zoon van God.
Met het oog op de tieners
Stel de tieners de vraag: ‘Geloof jij omdat het moet, of omdat het mag?’
Een rabbijnse bron legt het verschil uit tussen leven als een slaaf of als een kind van God (Strack Billerbeck, III, p. 243). Leven als kinderen van God betekent: zonder angst, omdat Hij onze Vader is. Je mag God dienen met vreugde, omdat je een kind van Hem mag zijn. Bij een slaaf is dat anders: die dient iemand omdat het moet, en is bang omdat het misschien wel mis zal gaan en zijn baas hem zal straffen. Aan de jongeren kan gevraagd worden: ‘Hoe dien jij God? Als een slaaf of als een kind? Dien je Hem omdat het moet (van je ouders bijvoorbeeld)? Ben jij ook weleens bang voor God? Dan ben je niet de enige. Maar, echt, de Heilige Geest wil je leren hoe je kunt leven als een kind van de hemelse Vader. Jezus heeft dat ook voor jou mogelijk gemaakt. Dat mag je geloven. En zo mag je leren leven. Zonder angst, en met liefde en vreugde.’
Met het oog op de kinderen
Wat is het eerste woordje van een kind? Heel vaak is dat ‘papa’ of ‘mama’. Soms zitten mama’s en papa’s onder het knuffelen met hun baby te oefenen: ‘Zeg eens papa’, of ‘Zeg eens mama’. Waarom zouden ze dat graag willen? Omdat ze veel van het kindje houden en niets liever willen dan dat het kindje hen leert kennen als zijn vader of moeder die van hem houdt. Zo wil de Heere God ons ook leren dat we ‘Vader, Abba, Papa’ tegen Hem mogen zeggen. Het past inhoudelijk goed bij de Geest die met onze geest getuigt dat wij kinderen van God zijn (Rom. 8:16). Wij mogen samen met de Geest ‘Papa’ tegen onze hemelse Vader zeggen.
Pastorale aanwijzingen
In de gemeente kan onzekerheid leven omtrent de vraag of men een kind van God is. Dit mag open en eerlijk benoemd worden, het liefst al aan het begin van de preek, zodat de rest kan functioneren als een antwoord en bemoediging. Ook is het goed (en noodzakelijk) om ruimte te scheppen voor die gemeenteleden die moeilijke ervaringen met hun ouders hebben opgedaan, waardoor het ‘kind zijn van’ een negatieve bijklank heeft. Zij hebben een moeilijke weg te gaan, waarin ze mogen leren dat de heilige God en Vader anders is dan aardse vaders en moeders. Dit zou ook in de voorbede genoemd kunnen worden.
Met het oog op de tieners
Tieners maken doorgaans een fase door waarin ze leren zich te verhouden tot het leven en het geloof van hun ouders. Soms gaat dat gepaard met negatief gedrag, waarmee ze zich tegen hun ouders afzetten. Bij veel jongeren is dit slechts de buitenkant. Juist in deze fase is het zeer belangrijk om hen voortdurend op een mooie en ware wijze te schetsen wie hun hemelse Vader is, en hun voor te houden dat ook zij Zijn kinderen (mogen) zijn. Dit hoeft niet altijd op dezelfde wijze te zijn als hun ouders het voorleven. Ze mogen leren om zelf te leven als kind van God. Als het hierboven gesuggereerde beeld van de slaaf en het kind gebruikt wordt, waak dan voor moralisme (wat doet hij?) en laat de focus liggen op het verschil in intentie (waarom en hoe doet hij het?). Dan is het een spiegel waarin ze kunnen kijken, en hopelijk willen ze dan overgaan van ‘geloven omdat het (van mijn ouders) moet’ naar vrijwillige liefde, een leven lang.
Met het oog op de kinderen
Hoewel kinderen de woorden van de preek niet altijd begrijpen, pakken ze vaak wel de toon en de ‘kleur’ van de preek op. Deze mogen vooral bemoedigend zijn, in lijn met de catechismus. De intonatie van een preek doet meer dan we denken. Laat de klankkleur spreken van een liefdevolle Vader, die Zijn Zoon voor ons gegeven heeft zodat wij kinderen van God kunnen worden: want dat is de toon van dit deel van de catechismus. Daarnaast is het goed om geregeld in de preek het woord ‘Abba, papa’ te gebruiken. Zeker voor kleine kinderen duidt dit meer op intimiteit en liefde dan het wat afstandelijke woord ‘Vader’.
Liturgische aanwijzingen
-
Psalm 68:3 (OB), 68:2 (NB); 87; 103:7 (OB), 103:5 (NB); 105:4 en 5 (OB), 105:2 en 3 (NB).
-
Avondzang: ‘O Vader, dat Uw liefd’ ons blijk’’.
-
Hervormde bundel (1938) Gezang 136:5, Liedboek voor de kerken Gezang 434, Liedboek (2013) lied 868: ‘Lof zij de Heer’.
-
Liedboek voor de kerken Gezang 257: ‘Halleluja, eeuwig dank en ere’.
-
Liedboek (2013) lied 370: het Onze Vader, berijmd door André Troost.
-
Liedboek (2013) lied 371: het Onze Vader in een versie van Elly en Rikkert.
-
Evangelische liedbundel lied 376: ‘Abba, Vader’.
Helpende vormen
Bij het dankgebed en de voorbede kan het Onze Vader gebeden worden, al dan niet hardop meegebeden door de gemeente. Bij de aankondiging van de gebeden kan het dan even wat extra aandacht krijgen, dat we nu samen de Heere God gaan aanspreken als ‘onze Vader’, als een antwoord op de preek. Levenslang in het hart gegraveerde woorden krijgen zo weer nieuwe kracht. Ook is een (gedeeltelijk) gezongen gebed te overwegen. Zie hiervoor de
Met het oog op de tieners
Als de kerk een website heeft, of als de predikant (of de gemeente) actief is op Facebook of Twitter, kan er voor of na de dienst een link worden geplaatst naar een mooi lied dat gaat over het kind van God zijn; bijvoorbeeld ‘Vader God, ik vraag me af’ (OTH 289/Opw. 399) of ‘U die mij geschapen hebt’ (OTH 242/Opw. 355). Er kan ook aan een groepje tieners gevraagd worden of ze een lied over het thema in de kerk willen zingen. Zo worden jongeren bekend gemaakt met christelijke muziek, en werkt de boodschap van de preek ook langer door.
Met het oog op de kinderen
Het citeren van een kinderlied kan veel bij kinderen oproepen. Bijvoorbeeld de bekende regels van Elly en Rikkert: ‘Weet je dat de Vader je kent, weet je dat je van waarde bent, weet je dat je een parel bent, een parel in Gods hand.’ Het is belangrijk om de nadruk te leggen op de eerste twee zinnen. ‘God is je Vader, maar dan wel een Vader voor wie jij ongelooflijk bijzonder en waardevol bent. Zo waardevol dat Hij er alles (het leven van Zijn Zoon) voor overhad om jou Zijn kind te kunnen noemen.’ De ouders kunnen thuis op dit lied terugkomen. Eventueel kan het lied (of het refrein ervan) ook gezongen of gespeeld worden in de dienst.
Literatuur
-
C. Brown, New International Dictionary of New Testament Theology and Exegesis, Vol. 3. Grand Rapids, 1986, p. 634-648.
-
J.H. van de Bank e.a. (red.), Kennen en vertrouwen. Handreiking bij de prediking van de Heidelbergse Catechismus. Zoetermeer, 1993, p. 105-108.
-
G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012, p. 384-390. (CD)