Menu

Premium

9.2. Aan de overzijde opgestaan

Zie ook

Heidelbergse Catechismus

In deze preekschets staat niet een specifieke vraag en antwoord van de catechismus centraal. Onder ‘Uitleg’ en ‘Relevantie van het thema’ worden wel begrippen en omschrijvingen uit de catechismus genoemd die met het thema van deze schets te maken hebben.

Relatie van het thema tot het hoofdthema

Jezus leeft. Na Zijn sterven op Golgotha is Hij na drie dagen opgestaan uit de dood. Nu komen wij in de Bijbel wel meer personen tegen die uit de dood zijn opgestaan. We denken dan aan de jongeman van Naïn (Luk. 7:11-17), het dochtertje van Jaïrus (Luk. 8:40-56), Lazarus (Joh. 11:1-46), Dorkas (Hand. 9:36-43) en Eutychus (Hand. 20:7-12). Ook van deze personen kan gezegd worden: hij/zij leeft. Toch is de opstanding van Jezus van een andere orde. De genoemde personen zijn later opnieuw gestorven en vervolgens in de dood gebleven. Zij zijn, bij wijze van spreken, aan deze kant van het graf (tijdelijk) opgestaan. Van Jezus Christus mogen wij zeggen dat Hij aan de overzijde van de dood is opgestaan, in een andere werkelijkheid, en wel voor eeuwig!

Wat kunnen wij van die werkelijkheid zeggen? We merken dat Hij na Zijn opstanding niet direct wordt herkend. Hij verschijnt plotseling, maar is ook net zo abrupt weer verdwenen. Gesloten deuren houden Hem niet tegen, Hij komt gewoon binnen! Hij leeft; Hij is lichamelijk opgestaan. Maar hoe moeten wij deze verschijnselen duiden? Aan de overzijde opgestaan: wat kunnen wij (als mensen van deze zijde) van die overzijde zeggen? En welke zegen ontvangen wij daardoor?

De leefwereld van de hoorder

Aan de ene kant profileren veel mensen zich vandaag de dag als platte realisten. Alleen wat we kunnen bewijzen en verifiëren nemen we aan als betrouwbaar. Begrippen als tijd en ruimte zijn beslissend en bepalend voor ons begrip van de werkelijkheid. Een plotseling (op niet te verklaren wijze) uit de dood opgestane Jezus, die ook net zo plotseling weer verdwijnt, past niet in dat model. Bovendien denken velen: dood is dood. Aan de andere kant is er juist ook vandaag de dag veel belangstelling voor het ‘hogere’ en het ‘spirituele’.

Met het oog op de tieners

Deze belangstelling voor het ‘hogere’ en ‘het spirituele’ komen we ook tegen onder de tieners. Films met een hoog sciencefictiongehalte scoren hoog. Niet het ‘gewone’ is boeiend, maar juist wat bijzonder en sensationeel is maakt indruk.

Christelijke tieners zijn zich er wellicht ook niet zo van bewust dat ze al bij hun doop van hogerhand benoemd zijn tot erfgenaam van het eeuwige leven, en dat dit ook hun lichaam betreft. Maar dit was wel het in het oog springende punt van het christendom in de eerste eeuwen ten opzichte van de heidense, Grieks-Romeinse wereld. Een wereld waar de onze steeds meer op gaat lijken.

Met het oog op de kinderen

Zeker jonge kinderen kunnen zich het leven bij God in de hemel en de opstanding van de doden soms heel concreet voorstellen. Zij hebben daar lang niet zo’n moeite mee als volwassenen. Het denken van kinderen is sowieso nog fantasierijker dan dat van volwassenen en op een bepaalde manier minder ‘realistisch’. Geloven in wonderen en in dingen die zij niet kunnen begrijpen, is voor hen veel vanzelfsprekender dan voor volwassenen.

Daarbij krijgen ook kinderen in hun omgeving te maken met spirituele zaken. Ze worden bijvoorbeeld geconfronteerd met het fenomeen Halloween. Een wereld van hogere machten, geesten en heksen dringt zich op. Verschillende kinderboeken richten zich op het spirituele, maar dan los van de openbaring van God in de Bijbel. Om tegen die achtergrond ook in de kerk te spreken over een hogere werkelijkheid waarin Jezus is opgestaan, vraagt dus om nauwkeurige afgrenzing van de niet-bijbelse opvattingen.

Kortom, een werkelijkheid die plat wordt, vraagt om een tegenreactie. Tegen deze achtergrond denken wij na over de opstanding van Jezus aan de overzijde van het graf.

Uitleg

Zoals gezegd staat in deze preekschets niet een specifieke vraag en antwoord van de catechismus centraal. Toch treffen we in de catechismus op verschillende plekken gedachten aan die met het thema van deze preekschets te maken hebben. Wanneer het in deze preekschets erover gaat dat de lichamelijke opstanding van Christus gevolgen heeft voor ons lichaam, is bijvoorbeeld Zondag 1 van belang. Daar wordt gevraagd naar onze enige troost in leven en in sterven. In het antwoord wordt benadrukt dat ik met lichaam en ziel, zowel in leven als in sterven, niet mijzelf toebehoor, maar mijn getrouwe Zaligmaker Jezus Christus. Ons lichaam wordt daar expliciet genoemd. Ook mijn lichaam deelt in de troost van het Evangelie. En ook in het sterven behoort mijn lichaam Hem toe. In Zondag 22 komt de toekomstige lichamelijke opstanding van de gelovigen ter sprake. Met een verwijzing naar Filemon 3:21 wordt daar gesteld dat het lichaam van de gelovigen gelijk zal zijn aan het verheerlijkte lichaam van Christus. Zo wordt het lichaam van de opgevaren Heiland getypeerd. Die verheerlijking is niet pas begonnen bij Zijn hemelvaart, maar al direct bij Zijn opstanding. Hij is lichamelijk aan de overzijde opgestaan. Maar wat is dat voor een lichaam? Hoe gaat het er aan de overzijde aan toe? Om die vraag te beantwoorden richten we ons op de Bijbel.

In Johannes 20 ontmoet de opgestane Heiland Maria Magdalena. In eerste instantie herkent zij Hem niet (Joh. 20:14). Dat blijkt typerend voor de ontmoetingen na Pasen. Ook de Emmaüsgangers moeten de ogen geopend worden om Jezus te herkennen (Luk. 24:31). De verheerlijkte Jezus wordt niet direct herkend. Er is nog iets wat opvalt. Als Maria Jezus herkent aan Zijn stem en zich vervolgens aan Jezus wil vastklampen, verbiedt Jezus het haar. ‘Houd Mij niet vast,’ zegt Jezus tegen haar (Joh. 20:17a). In het Grieks wordt het werkwoord haptoo gebruikt. Het werkwoord betekent ‘aangrijpen’, ‘aanraken’. Is het verboden Jezus na Zijn opstanding aan te raken? In combinatie met de hier gebruikte ontkenning betekent het zoiets als: laat me los! Het Grieks beklemtoont dat een handeling die al begonnen is moet worden afgebroken. In plaats van zich aan Jezus vast te klampen moet Maria Jezus loslaten. Jezus is immers op doorreis, op weg naar de Vader. En – opvallend – deze weg gaat Hij ook lichamelijk, zowel zichtbaar als tastbaar. Ook Zijn lichaam is bestemd voor de hemelse heerlijkheid.

Dat benadrukken van het lichamelijke blijkt ook uit de ontmoetingen met de discipelen. Als Hij op de dag van Zijn opstanding ’s avonds de discipelen ontmoet, laat Hij hun Zijn handen en Zijn zij zien (Joh. 20:20). Hij is echt de Heiland die aan het kruis is gestorven. Maar nu staat Hij in levende lijve voor hen: lichamelijk opgestaan. Maar ondertussen is Hij wel bij hen binnengekomen door gesloten deuren heen (Joh. 20:19). Plotseling verdwijnt Hij weer uit beeld. Is Jezus sinds Pasen een geest? Nee, Hij is lichamelijk opgestaan. ‘Kom maar dichterbij,’ krijgt Thomas te horen. ‘Kijk goed en overtuig jezelf. Ik ben het echt: helemaal.’ En tegelijkertijd is Zijn lichaam ook van een andere orde. We kwamen de omschrijving van Paulus al tegen in Filemon 3:21: het lichaam van Christus als een verheerlijkt lichaam. De Heilige Geest speelt daarbij een belangrijke rol. Zo begint de verheerlijking van Christus inderdaad niet pas bij de Hemelvaart, wanneer Hij de hemel binnentreedt: nee, de verheerlijking begint al op Pasen. En Zijn lichaam deelt daarin. Dat belooft wat voor de gelovigen! (Zie CD, p. 654 en 655.)

Relevantie van het thema

De opstanding van Christus onderstreept dat Zijn offer op Golgotha door God is aanvaard. Door Christus hebben we vrede met God.

In Zondag 17 wordt gesteld dat Hij door Zijn opstanding de dood heeft overwonnen om ons te doen delen in de gerechtigheid die Hij door Zijn dood voor ons verworven had. Dit geldt nu in de relatie met God. In de dagelijkse levenspraktijk betekent de opstanding van Christus dat we worden opgeroepen om op te staan in een nieuw, aan God toegewijd, leven (Zondag 17: ‘door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven’). Maar dat is nog niet de volledige vrucht van Pasen.

We hebben gezien dat de opstanding van Christus ook gevolgen heeft voor ons lichaam na ons sterven. Een mens is door God geschapen met een ziel en met een lichaam. Onder invloed van de Griekse filosoof Plato heeft de ziel vaak meer aandacht gekregen dan het lichaam. De soms gebezigde typering van het lichaam als stoffelijk omhulsel, spreekt boekdelen. Het bijbelse evenwicht was (is) soms ver te zoeken. Eenzijdige nadruk op de (eeuwige) ziel zorgde voor een onderschatting van het lichaam. Het lichaam, zo wordt soms (onbewust) gedacht, is iets van ons; daar heeft God eigenlijk niets mee te maken.

In onze cultuur heeft de laatste decennia een enorme herwaardering van het lichaam plaatsgevonden. En niet zelden ging deze herwaardering over in overwaardering. Waar onze ziel niet langer door het geloof met God verbonden is, wordt de hernieuwde aandacht voor het lichaam een doel op zich, en slaan we door naar de andere kant. Ons lichaam krijgt een enorme status, maar kan die op den duur niet waarmaken. Ziekte en dood veroorzaken niet alleen veel verdriet, maar werken ook heel ontgoochelend.

Christus zorgt door Zijn offer voor rust voor onze ziel, maar ook voor (blijvende) zegen voor ons lichaam. In het ziek-zijn en in het stervensproces wil Hij ons troosten. Daarom is Hij lichamelijk opgewekt. Ons lichaam deelt in de gebrokenheid van deze gevallen schepping. Zijn verheerlijkt lichaam is daar niet langer aan onderworpen. Door het geloof komt de vrucht van Zijn lichamelijke opstanding ons leven binnen.

Na Zijn opstanding is Christus veertig dagen bij Zijn discipelen. Hij bereidt hen voor op hun taak die ze na Zijn hemelvaart moeten vervullen: Zijn getuige zijn. De Geest van Pinksteren zal hen daarvoor bekwamen. Maar deze veertig dagen onderstrepen ook dat het leven door de Geest niet betekent dat het lichaam er niet meer toe doet.

In Romeinen 8:28 beschrijft Paulus de schepping als een zuchtende schepping. De gebrokenheid grijpt om zich heen. En – heel opvallend – zij die de eerstelingen van de Geest hebben (de gelovigen), zuchten ook in zichzelf. Door het geloof maken zij zich niet van de ellende en gebrokenheid in deze wereld los, nee, zij delen er juist in. De gebrokenheid van de schepping ervaren de gelovigen, letterlijk en figuurlijk, aan den lijve.

Maar dat is niet het enige, Paulus gaat verder. Wij verwachten de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam (zie Rom. 8:23). Paulus bedoelt niet: na dit leven hebben we geen last meer van dit akelige lichaam, daar zijn we dan van verlost. Dan zou ook hij tot het platoonse dualisme vervallen. Ons lichaam valt niet weg, het wordt straks verheerlijkt. Precies het tegenovergestelde dus. Het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. Dat wordt duidelijk in deze veertig dagen tussen Pasen en Hemelvaart.

Ondertussen is het van belang om onderscheid te maken tussen continuïteit en discontinuïteit als het over de toekomst van ons lichaam gaat. Dit lichaam zal worden opgewekt, maar zonder de sporen van de zonde en van de dood.

Met het oog op de tieners

Door onze huidige cultuur zijn veel jongeren intensief met hun lichaam bezig. Helaas zijn er ook genoeg jongeren die juist op lichamelijk gebied beschadigingen hebben opgelopen. Dit raakt hen diep en kan een intens conflict met het eigen lichaam tot gevolg hebben. Door de lichamelijke kant van het bestaan ook met het geloof in God te verbinden, kan de juiste balans tussen ziel en lichaam gevonden worden. Dat is heilzaam voor zowel ziel als lichaam.

Met het oog op de kinderen

Juist wanneer het in de verkondiging gaat over het lichaam, is het van belang naar de verschillende leeftijdsgroepen te kijken. Ouderen krijgen te maken met de aftakeling van hun lichaam. Het lichamelijk functioneren gaat steeds moeizamer. Kinderen daarentegen ervaren het tegenovergestelde: lichamelijk vindt er een enorme groei plaats. Ze ontdekken hun lichaam, en het is belangrijk om hen juist ook op die weg geestelijk te begeleiden.

Relevante bijbelgedeelten

Er zijn al verschillende schriftgedeelten genoemd. In Johannes 20 staan diverse ontmoetingen met de opgestane Heiland beschreven: met Maria Magdalena, met de discipelen en met Thomas. In Lukas 24 staat de ontmoeting met de Emmaüsgangers. In deze gedeelten komen we het aanvankelijk niet herkennen van Jezus tegen. Ook verwijst Jezus hier voortdurend naar de tekenen van Zijn lijden aan het kruis, waarmee Hij Zich identificeert: de Opgestane is degene die eerst gestorven is aan het kruis.

Als schriftlezing is ook 1 Korinthe 15 van belang; vanaf vers 35 schrijft Paulus over het ‘geestelijke lichaam’. In Filippenzen 3:21 komen we de typering van het ‘verheerlijkte lichaam’ van Christus tegen. Als het gaat over het delen (op lichamelijk gebied) in de gebrokenheid van de schepping, is Romeinen 8 veelzeggend; niet alleen qua herkenning, maar ook qua verwachting.

Aanwijzingen voor de leerdienst

Doelstelling

Na deze dienst beseft de gemeente nog meer dat Christus is opgestaan met een verheerlijkt lichaam en dat ons lichaam ook eenmaal in heerlijkheid zal worden opgewekt. Ook is de gemeente zich er na deze dienst (opnieuw) van bewust dat dit enorme consequenties heeft voor ons lichaam.

Homiletische aanwijzingen

U kunt de preek beginnen met een inleiding voor de kinderen: ‘Ben jij je vader en moeder weleens kwijt geweest? Wat was je bang, hè… En toen je ze eindelijk weer vond, klampte je je helemaal aan hen vast. Zo van: ik laat jullie nooit meer los. Zo is het eigenlijk ook gegaan in de ontmoeting tussen Maria Magdalena en Jezus Christus op de dag van Zijn opstanding. Maria Magdalena was Jezus kwijt, en nu heeft ze Hem weer gevonden. Ze wil Jezus vasthouden, Hem nooit meer loslaten. Het moet weer net als vroeger zijn. Maar Jezus zegt: Houd Mij niet vast. Ik ben op doorreis naar mijn Vader.’

Dit element in de preek is heel belangrijk. Na Pasen is iets nieuws begonnen: de verheerlijking van Christus. Onze verheerlijking volgt in Zondag 17 op de rechtvaardiging en de vernieuwing (zie ‘Uitleg’). Jezus heeft aan het kruis onze schuld gedragen, maar Hij wil ook alle gevolgen van de zonden uitwissen. De gelovige mag straks delen in Zijn heerlijkheid. Daarnaast is het belangrijk om in de preek het dualisme van Plato goed neer te zetten (zie Wentsel, God en mens verzoend, p. 278). Omdat dit dualisme (overwaardering van de ziel, onderwaardering van het lichaam) diep doorgedrongen is in de christelijke gemeente, wordt het vaak niet zozeer als een probleem gezien. Juist ten aanzien van dit punt moet ontdekkend gepreekt worden. De bijbelse antropologie wijst zowel op de waarde van de ziel als van het lichaam. De mens is als psychosomatische eenheid geschapen naar het beeld van God (zie Wentsel, p. 279).

Laat in de preek ruim aandacht besteedt worden aan 1 Korinthe 15. Er is een nauw verband tussen de opstanding van Christus en de opstanding van de gelovigen. Dat is het punt dat Paulus in dit hoofdstuk wil maken. Ik raak na mijn sterven mijn lichaam niet kwijt. Ik mag weten dat ik het terugkrijg, en hoe! Paulus typeert het opstandingslichaam met verschillende begrippen. Het is voor de gemeente van belang deze begrippen te leren, ook al zijn ze op zich genomen voor ons onbegrijpelijk. Paulus noemt kwalificaties als ‘onvergankelijk’ (vs. 42), ‘heerlijkheid’ (vs. 43), ‘kracht’ (vs. 43). Paulus duidt dit lichaam als een ‘geestelijk lichaam’. Dat lijkt op het eerste gehoor een contradictio in terminis, want geest en lichaam sluiten elkaar toch uit? Paulus wijst op een lichaam dat volledig beheerst en gestuurd wordt door de Heilige Geest. Geen onzichtbaar lichaam dus, integendeel; en ook niet exact hetzelfde lichaam als in het hier en nu, maar een lichaam vol van de Heilige Geest. Net als het lichaam van Christus na Pasen, een verheerlijkt lichaam (Fil. 3:21). En dat lichaam staat tegenover ons vernederde lichaam, dat getekend wordt door de zonde (1 Kor. 15).

In 1 Korinthe 15 noemt Paulus in dat verband begrippen als vergankelijkheid, oneer, zwakheid. Kortom, een natuurlijk lichaam. Wie in Christus als de Opgestane gelooft mag weten dat dit natuurlijke lichaam wordt gezaaid, maar een geestelijk lichaam wordt opgewekt.

In dit verband mag de voorganger eerlijk aangeven dat hij een grens bereikt van wat wel en niet uitgelegd kan worden. Toch doet hij er niet het zwijgen toe. In vers 36 komt Paulus zelf met de beeldspraak van de graankorrel die ontkiemt. Wat er in het verborgene precies gebeurt, kunnen wij niet analyseren. Door het stervensproces heen ontstaat er nieuw leven. Het is een kwestie van geloven. Jezus gaat niet tegen de wetten van de logica in, maar overstijgt deze wetten. Dat is een belangrijke lijn voor de preek. Geloof staat niet op gespannen voet met de wetenschap; het gaat wel een stap verder. Christus staat op aan de overzijde! Ons verstand blijft nog achter, aan deze kant. Ons denken wordt begrensd door drie dimensies, en de Heilige Geest heeft nog meer dimensies in de aanbieding. Maar die kunnen wij nu, in deze bedeling, nog niet bevatten.

Met het oog op de kinderen en tieners

Zie onder ‘Helpende vormen’. Door de beeldspraak van de graankorrel ‘zichtbaar’ te maken, kunnen zeker ook kinderen en tieners (leren) aanvoelen dat in het geloof niet alles met ons verstand te begrijpen is, maar dat we God mogen vertrouwen op Zijn woord, ook wanneer het lijkt alsof alles afgelopen is en dat er niets gebeurt (vgl. een zaadje in de grond).

Pastorale aanwijzingen

Met name ouderen ervaren de wisselwerking tussen ziel en lichaam. Lichamelijke aftakeling kan de nodige geestelijke vragen oproepen, en lichamelijke pijn kan geestelijke strijd geven. Het is belangrijk om daar in de preek op pastorale wijze op in te gaan. Dat geldt ook voor andere lichamelijke zaken, zoals misbruik van het lichaam of ziekte. Let er al prekend op om niet te snel met de ‘geloofsoplossing’ te komen, maar de ontreddering ook een plek te geven. Daarbij moet ook niet vergeten worden dat ook kinderen – en zeker ook tieners – vanwege lichamelijke pijn of ongemak met vragen kunnen rondlopen. Denk daarbij onder andere aan (ernstige) blessures en vermoeidheidsziekten.

Ondertussen is het bemoedigend om uit de mond van hen van wie het lichaam door ziekte wordt afgebroken, te horen hoe zij leven uit de verwachting van de verheerlijking van hun lichaam.

Met het oog op de tieners

Een heel andere invalshoek (vooral richting tieners en kinderen) is de sportbeoefening. ‘Het is belangrijk om zowel aan onze lichamelijke als aan onze geestelijke conditie te werken. Je lichaam is een tempel van de Heilige Geest en dient goed verzorgd te worden. Verwaarloos jezelf dan ook niet! Ook het lichaam van je medemens is door God geschapen en dient met respect behandeld te worden. Denk daar maar eens aan op het voetbalveld… Hoe ver ga je om het winnende doelpunt te maken?’

Aan de andere kant is het lichaam op zich niet heilig en moeten we er ook geen afgod van maken. In de huidige (jongeren)cultuur lijkt het soms weleens die kant op te gaan. Volwassenen en tieners die zo vaak mogelijk naar de sportschool gaan, een strak dieet volgen en er flink wat geld aan besteden om hun lichaam zo mooi en strak mogelijk te laten worden en blijven… Vanuit eeuwigheidsperspectief zouden christenen hier toch anders tegenover moeten staan.

Met het oog op de kinderen

Zie wat hierboven gezegd is met het oog op de tieners. Goed omgaan met je lichaam en de manier waarop je aan sport doet, is zowel voor kinderen als jongeren van belang. De ‘verafgoding’ van het lichaam speelt op zich meer bij tieners, maar die grenzen lijken wel op te schuiven. Ook bij kinderen van de oudste groepen van de basisschool kan dit al spelen.

Liturgische aanwijzingen

In de Psalmen komen we verschillende noties tegen dat God door de dood heen trouw is en blijft: bijvoorbeeld Psalm 16:3,6 (OB), 17:8 (OB), 68:10 (OB), 73:12 en 13 (OB).

Er zijn ook genoeg hooggestemde liederen: Op Toonhoogte lied 331, Liedboek voor de kerken Gezang 21 en 434.

Helpende vormen

Neem een potje met grond mee en stop daar een zaadje in. Uit dat zaadje komt straks een prachtige bloem. Kun je dat van tevoren zien? Nee. Kunnen wij dat verklaren? Nee. God zorgt daarvoor. Zo is het ook met ons lichaam: gezaaid in oneer… opgewekt in eer!

Met het oog op de tieners

In zijn boek Grond onder je voeten (Zoetermeer, 2012) gaat ds. W. Markus in op het spanningsveld tussen geloof en wetenschap in verband met de materie van dit hoofdstuk. Hij draagt verschillende voorbeelden aan om duidelijk te maken dat zaken die in eerste instantie onlogisch zijn, toch kunnen kloppen. En dat daarom de lichamelijke opstanding, met alle gevolgen van dien, niet ontkend hoeft te worden, maar juist geloofd mag worden.

Hopelijk kennen jongeren uit hun eigen omgeving voorbeelden van mensen die in het geloof gestorven zijn en duidelijk hebben aangegeven wat hun hoop en vooruitzicht was. Met een kort voorbeeld kan heel goed geïllustreerd worden waar het hier nu precies om gaat.

Neem een foto van Lance Armstrong mee. Hij heeft fantastische sportieve prestaties geleverd, maar met behulp van doping, zo bleek achteraf. Op die manier moet je dus niet met je lichaam omgaan.

Met het oog op de kinderen

De hierboven genoemde helpende vorm van een zaadje in een potje zal kinderen zeker aanspreken. Een en ander wordt heel concreet wanneer het zaadje ook ter plekke wordt gezaaid en er met de kinderen een gesprekje wordt gevoerd over het wonder dat zich dan onder de grond afspeelt. De voorganger kan ook de vrucht of bloem die uiteindelijk uit het zaadje groeit, meenemen en die, na stilgestaan te hebben bij het zaaien en niet weten wat er onder de grond precies gebeurt, naast het zaadje in de grond laten zien. Wat een wonder! ‘Hetzelfde (want na het zaaien hebben we niets toegevoegd of veranderd aan het zaadje), maar toch helemaal anders!’ Overwogen kan worden om de kinderen (maar mogelijk ook alle gemeenteleden) na afloop een zaadje mee naar huis te geven. Zo kan men thuis nog regelmatig eens terugdenken aan de dienst en nadenken over de diepere betekenis van de opstanding van Jezus Christus.

Literatuur

  • G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012. (CD)

  • B. Wentsel, God en mens verzoend. Incarnatie, verzoening, koninkrijk van God. Dogmatiek deel 3b, Kampen, 1991.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken