9.3. Door Hem op(ge)staan
Zie ook
Heidelbergse Catechismus
Zondag 16
Vraag 43: Welk nut hebben het offer en de dood van Christus aan het kruis nog meer voor ons?
Antwoord: Dat door Zijn kracht onze oude mens met Hem gekruisigd, gedood en begraven wordt, opdat de verdorven begeerten van het vlees niet meer in ons regeren, maar dat wij onszelf in dankbaarheid aan Hem ten offer stellen.
Zondag 17
Vraag 45: Welk nut heeft de opstanding van Christus voor ons?
Antwoord: Ten eerste heeft Hij door Zijn opstanding de dood overwonnen, om ons in de gerechtigheid te doen delen, die Hij door Zijn dood voor ons verworven had. Ten tweede worden ook wij door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven. Ten derde is voor ons de opstanding van Christus een betrouwbaar onderpand van onze eigen opstanding in heerlijkheid.
Zondag 33
Vraag 88: Uit hoeveel stukken bestaat de oprechte bekering van de mens?
Antwoord: Uit twee stukken: de afsterving van de oude en de opstanding van de nieuwe mens.
Vraag 89: Wat is de afsterving van de oude mens?
Antwoord: Het is een innig berouw dat wij God door onze zonden vertoornd hebben, en die hoe langer hoe meer haten en ontvluchten.
Vraag 90: Wat is de opstanding van de nieuwe mens?
Antwoord: Het is een hartelijke vreugde in God door Christus en een ernstig en liefdevol verlangen om naar de wil van God alle goede werken te verrichten.
Vraag 91: Maar wat zijn goede werken?
Antwoord: Alleen die uit een oprecht geloof, volgens de Wet van God, tot Zijn eer geschieden, en niet die op ons eigen goeddunken of menselijke voorschriften gegrond zijn.
Relatie van het thema tot het hoofdthema
Jezus leeft. Zijn graf is leeg en blijft leeg. Hij is opgestaan. Na Zijn opstanding is Hij aan Zijn volgelingen verschenen. In schets 9.2. zagen we het: Hij is opgestaan aan de overzijde, in heerlijkheid. In die heerlijkheid mogen de gelovigen straks delen. Op de dag van Christus’ wederkomst worden hun lichamen in heerlijkheid opgewekt. Maar de zegen van de opstanding van Jezus Christus is niet alleen maar iets voor later. De gelovigen staan ook hier en nu met Hem op, in een nieuw leven. Door de geloofsband met Christus sterven ze – tijdens het leven – met Hem, en staan ze ook – tijdens het leven – met Hem op. Dat is het leven van de bekering!
De leefwereld van de hoorder
Ieder mens heeft idealen en is bezig deze idealen te verwerkelijken. We dromen van een betere… en vul het specifieke ideaal maar in. Bij het ouder worden kom je er als mens achter dat veel idealen niet te verwerkelijken zijn. Integendeel, veel dromen blijken zelfs bedrog te zijn. In plaats van een verbetering constateer je alleen maar een verslechtering. In het groot: de milieuproblematiek wordt niet opgelost en de tegenstelling arm-rijk blijft. Maar ook in het klein: conflicten blijven, relaties gaan stuk. Neerslachtigheid kan hiervan een gevolg zijn. Ons thema spreekt echter van opstanding, nieuw leven en perspectief. Is dit te mooi om waar te zijn? Is het ook een ideaal dat na verloop van tijd onbereikbaar blijkt te zijn? In onze cultuur horen we een onvervuld verlangen naar vernieuwing. Als het woord ‘bekering’ valt, roept dat bij heel wat (oudere) gemeenteleden instemming op: ‘Een mens moet bekeerd worden.’ Een zin die ze in hun leven vaak hebben gehoord, maar hoe gaat dat dan? Veel seculiere Nederlanders hebben door de moderne literatuur (bijvoorbeeld de roman Knielen op een bed violen van Jan Siebelink) een eenzijdig beeld van bekering gekregen. Er zijn genoeg aanknopingspunten dus.
Met het oog op de tieners
Weinig bijbelse begrippen zijn bij tieners met zó veel ruis omgeven als het begrip ‘bekering’. Afhankelijk van de omgeving waarin ze opgroeien, kan het woord heel verschillende beelden oproepen, met als overeenkomst dat die beelden ver van hen af staan. Voor een aantal tieners lijkt het onderwerp overbodig, want zij ‘zijn toch al christelijk’? Voor andere tieners ligt ‘christelijk zijn’ of zelfs ‘geloven’ juist heel ver bij ‘bekering’ vandaan. Natuurlijk zijn ze gelovig, maar bekeerd zijn is heel wat anders… In beide gevallen associëren ze het onderwerp niet met iets wat (ook) voortdurend moet gebeuren en wat kenmerkend is voor het dagelijkse leven van een christen. Het hangt ergens in de lucht. Laat staan dat ze bij bekering denken aan iets wat je leven mooi maakt en tot zijn bestemming doet komen.
Een ander punt is dat ze zich niet kunnen voorstellen dat (en hoe) bekering zou kunnen samenhangen met de opstanding van Jezus. Het corporatieve denken (het met Christus opgestaan zijn in een nieuw leven) is voor hen (en voor volwassenen!) vreemd.
Met het oog op de kinderen
Voor kinderen geldt mutatis mutandis hetzelfde. Grote kans dat ze in eerste instantie denken aan bijvoorbeeld Mattheüs en Zacheüs. Die werden op een bijzondere manier door Jezus geroepen en waren toen ‘bekeerd’. Andere, of misschien ook wel dezelfde, kinderen is geleerd om ‘maar veel te vragen om een nieuw hartje’. Hoe terecht dat ook is, deze uitdrukking kan voor kinderen verwarrend zijn, want wat is dat, een nieuw hartje? En wanneer geeft God dat dan?
Uitleg
In de catechismus wordt ruimschoots aandacht besteed aan het nieuwe leven dat we door het geloof in Jezus Christus hier en nu ontvangen. De geciteerde vragen en antwoorden wijzen daarop. De behandeling van dat nieuwe leven met Christus begint echter op Golgotha, waar Jezus sterft en het offer brengt om voor onze schuld te betalen. Hij doet dat in plaats van ons. Maar in vraag en antwoord 43 wordt benadrukt dat er nog meer over het offer en de dood van Christus gezegd kan worden. Hij stierf niet alleen maar in plaats van ons, wij sterven ook samen met Hem. Door Zijn kracht wordt onze oude mens met Hem gekruisigd, gedood en begraven (zie Rom. 6:3-4). Dat is nodig om de ‘kwade begeerten van het vlees in ons’ doeltreffend aan te pakken.
De drieslag ‘gekruisigd, gestorven, begraven’ geeft het radicale van Zijn offer aan. De uitschakeling van mijn oude mens is niet het (uiteindelijke) resultaat van mijn strijd tegen de zonde. Nee, Hij schakelt mijn oude mens helemaal uit. Mijn oude mens wordt zelfs met Hem begraven. Hij is dus totaal uit beeld! Deze inzet van de catechismus is belangrijk. Niet wij zorgen voor het nieuwe leven, maar Christus doet dat!
Ondergaan we deze behandeling noodgedwongen? Het (schuld)offer van Christus voor onze zonden brengt ons (zie antwoord 43) tot een (dank)offer: wij brengen onszelf in dankbaarheid aan Hem ten offer. Zo ontspringt hier al het nieuwe leven.
In Zondag 17 komt vanuit de opstanding van Christus ook het nieuwe leven ter sprake. Een drietal effecten van Christus’ opstanding worden beschreven. Ten eerste is Zijn opstanding het overtuigende bewijs dat Zijn offer afdoende is. Wij hoeven daar niet aan te twijfelen. Zo doet Hij ons delen in de gerechtigheid. Ten tweede is de opstanding van Christus voor de gelovigen ook een garantie van hun opstanding straks, op de jongste dag. Maar ten derde worden wij door Zijn opstanding ook opgewekt tot een nieuw leven. Dat nieuwe leven hangt niet af van onze inzet en onze goede bedoelingen, maar is gebaseerd op de opstanding van Jezus Christus.
Typerend is de stellige toon van de catechismus. De begrippen ‘gestorven, begraven en opgestaan’ worden gefundeerd in Christus. Ondertussen is en blijft er ten aanzien van deze begrippen ook een eschatologische spanning. Er staat ook nog het een en ander te gebeuren. Wat door Christus tot stand wordt gebracht en in het geloof wordt ontvangen, krijgt in mijn leven stap voor stap een gezicht. Noem dat de pneumatologische doorvertaling.
Dat brengt ons bij Zondag 33: hier komt de bekering ter sprake in het stuk van de dankbaarheid. Die plek is opvallend. De bekering is dus niet het startpunt (ik moet bekeerd worden) of het eindpunt (ik ben bekeerd), maar typeert het christenleven gaandeweg. Het met Christus gestorven, begraven en opgestaan zijn krijgt hier gestalte. Bekering is dus nooit een fase die de christen achter zich kan laten.
Het is frappant dat de catechismus niet komt met een veelvoud van punten waaruit die bekering nu eigenlijk bestaat. Slechts twee punten worden genoemd: de afsterving van de oude mens, en de opstanding van de nieuwe mens. Het leven zonder God en het leven met God. Bijzonder is de diepte en de hoogte van de catechismus. Onder de afsterving van de oude mens wordt verstaan een oprecht berouw over het feit dat wij God door onze zonden vertoornd hebben. Dat gaat inderdaad diep. De oprechtheid van het berouw zal blijken uit de bereidheid om de zonden vervolgens steeds meer te haten en te mijden. En dat is dus heel concreet! Maar lukt ons dat ook? In navolging van Luther (zie Luthers eerste stelling: doe boete!) is bekering de typering van het hele christenleven. Het is niet de aanvang van het geloofsleven, maar de hele route zelf.
Maar – en dat is de keerzijde – er vindt ook een opstanding van de nieuwe mens plaats. Dat gebeuren wordt omschreven als een innige blijdschap in God door Christus. Waar antwoord 89 als ‘diep’ getypeerd kon worden, is op antwoord 90 de kwalificatie ‘hoog’ van toepassing. De opstanding van de nieuwe mens betreft het leven uit de Opgestane Heiland.
In dit kader brengt de catechismus ook de goede werken ter sprake. Niet wij zijn de norm, niet wat ons goeddunkt of wat onze menselijke voorschriften stellen, maar ook hier geldt de autoriteit van de Paasvorst: goede werken zijn alleen die werken ‘die uit een echt geloof, volgens de Wet van God, tot Zijn eer geschieden’. Dat is de norm. Het draait niet om ons, het draait om Hem. En daaruit bestaat uiteindelijk het hele opstandingsleven. (Zie ook CD, hoofdstuk 15 over ‘de vernieuwing van de mens’.)
Relevantie van het thema
In antwoord 43 van de catechismus wordt gesproken over het kruisigen, doden en begraven worden van de oude mens. Hier worden heel radicale uitdrukkingen gebruikt. Er moet rigoureus worden afgerekend met de macht van de zonde in ons leven. Maar dit is niet iets wat wij zelf tot stand kunnen brengen: het vindt plaats in de geloofsverbondenheid met Christus. Zonder die band met Hem komt van dit gebeuren niets terecht.
Dit is een belangrijk element voor jongeren en ouderen die wel veel gehoord hebben over bekering, maar niet weten hoe bekering tot stand komt. Als we bij onszelf te rade gaan, geven wij niet toe dat wij zondaren zijn. Op alle mogelijke manieren proberen wij onszelf te verontschuldigen. We dragen allerlei verzachtende omstandigheden aan om onszelf vrij te pleiten. En als we er dan toch niet meer onderuit kunnen komen, klinkt een voorzichtig ‘sorry’.
In navolging van het Evangelie van Jezus Christus is de catechismus confronterend, maar tegelijkertijd ook vertroostend. Je moet de oude mens (de mens in zijn gerichtheid op zichzelf en in zijn van God afgewend zijn) niet de ruimte blijven geven. Dat zet geen zoden aan de dijk. Door je zonden te bagatelliseren raak je ze niet kwijt, wel door ze te belijden aan Jezus Christus. Vandaar dat de catechismus het afsterven van de oude mens typeert als ‘het hebben van een oprecht berouw dat wij God door onze zonden vertoornd hebben’. Heftige taal, jazeker. In plaats van je zonden te ontkennen, ontdek je hoe erg ze zijn in Gods oog.
Tegelijkertijd is dit niet het hele verhaal. Naast de afsterving van de oude mens vindt er ook een opstanding van de nieuwe mens plaats: de mens die mag leven uit de vergeving van de zonden en Jezus Christus mag navolgen. In ons (ook niet in ons als gelovigen) zit geen kracht om met de zonden te breken. Verrassend is dat Christus niet alleen maar de Heiland is die voor onze zonden (verzoenend) is gestorven, maar ook de Heiland die ons binnenleidt in een nieuw leven met God. Zondag 17 geeft aan dat Christus Zijn opstandingskracht aanwendt om mij op te wekken.
Wij leven in een cultuur waarin we zelf ons leven een wending moeten geven. Onze idolen zijn vaak de mensen die dit voor elkaar hebben gekregen. We moeten de energie daarvoor uit onszelf halen. We moeten zelf voor de verandering zorgen. De praktijk bewijst echter dat dit niet lukt. Veel idealen blijken in ons leven onbereikbaar te zijn. Ten diepste brengt alleen de opstanding van Christus de echte verandering tot stand. Wat in de Bijbel staat over bekering frustreert niet, maar stimuleert juist!
Velen, binnen en buiten de kerk, hebben een onduidelijk beeld over de bekering. Bekering wordt gezien als iets schimmigs en ongrijpbaars, en niet als iets aantrekkelijks. Vandaar dat Augustinus voor zijn bekering bad: ‘Heere, bekeer mij, maar vandaag nog niet.’
De catechismus laat aan duidelijkheid echter niets te wensen over. Ook al behoren de begrippen ‘oude mens’ en ‘nieuwe mens’ niet tot ons hedendaagse jargon, de bedoeling van de catechismus is helder: je moet breken met alles wat fout is in je leven, en vervolgens leven zoals God het leven heeft bedoeld. En dan is bekering in de catechismus niet de opmaat om christen te worden, maar geeft het aan wat het christenleven is en blijft: met Christus sterven en met Christus opstaan. Dit zijn geen fasen die zich na elkaar afspelen, maar ze vinden naast elkaar plaats. Kortom, dit afsterven en dit opstaan vindt voortdurend plaats. Je hele (geloofs)leven lang.
Terzijde nog even dit. Het valt op dat de catechismus zowel spreekt over een ‘oprecht berouw’ als over ‘innige blijdschap’. Droefheid over de zonde en blijdschap over de vergeving. We hoeven die twee niet tegen elkaar uit te spelen. Blijdschap zonder droefheid verzandt. Droefheid zonder blijdschap maakt somber.
Met het oog op de tieners
Tieners zijn volop in ontwikkeling en zoeken hun eigen identiteit: wie ben ik en wie mag ik zijn? Idolen kunnen daarbij hun oriëntatiepunt zijn. Maar zoals idolen tegenvallen, vallen ze ook zichzelf tegen. Het is typisch iets voor tieners om bijvoorbeeld te zeggen: ‘Ik wíl helemaal geen ruzie maken, maar toch doe ik het telkens weer, het gebeurt voordat ik het in de gaten heb.’ Dat is vooral een psychologische kwestie, maar het heeft ook een geestelijke kant. Tieners kunnen worstelen met de gedachte dat God hen ‘nooit goed genoeg’ kan vinden. Het is voor hen dan bemoedigend en bevrijdend om te weten dat ze met Christus zijn gestorven en opgestaan in een nieuw leven. Voor wie gelooft, geldt: God vindt jou even goed als Jezus. Die genade verandert ook je huidige leven. En dan niet door eindeloos geploeter, maar als een vrucht die ‘vanzelf’ groeit.
Met het oog op de kinderen
Het hoort bij de opvoeding om kinderen te wijzen op wat goed is en wat fout. Afhankelijk van hoe ouders daarmee omgaan, kunnen kinderen sterk in tegenstellingen denken: je bent óf ‘lief’ óf ‘stout’. Het is mooi hun dan te leren dat God niet in de eerste plaats zó naar hen kijkt. Voor Hem gaat het erom dat ze van de Here Jezus houden (een nieuw hartje hebben). Als dat zo is, horen ze bij Hem en hebben ze een nieuw leven. Dit zou nog verder uitgelegd moeten worden (zie ‘Met het oog op de kinderen’ onder ‘Homiletische aanwijzingen’). God ziet hen dan niet als ‘stout’, maar als ‘lief’ – ook als ze weleens stout zijn. Dat betekent natuurlijk niet dat ze gewoon stout mogen zijn. Want als je bij Jezus hoort en een nieuw hartje hebt, dan wil je niet eens stout zijn.
Relevante bijbelgedeelten
Heel wat bijbelgedeelten zijn te noemen als het gaat over bekering en de doorwerking van Christus’ opstanding in ons leven. Bijvoorbeeld:
-
In Romeinen 6:1-14 komen het met Christus gestorven zijn en het met Christus opstaan uitvoerig aan de orde. Juist in deze verzen trekt Paulus de lijn vanuit de opstanding van Christus door naar het dagelijkse leven van de christen.
-
Efeze 4:17-32 en Efeze 5:1-21 gaan over de oude en de nieuwe mens. Het appèl om op te staan uit de doden (de geestelijke dood) komt hier duidelijk naar voren.
-
In 1 Korinthe 6:12-20 wordt de opstanding van Christus in een heel concrete setting besproken. Zijn lichamelijke opstanding is ook beslissend als het gaat over het seksuele aspect van het mensenleven.
-
In het Oude Testament staat in 2 Kronieken 33:1-20 de concrete bekering van Manasse beschreven. In de profetische boeken komt het element van bekering zeer vaak ter sprake, bijvoorbeeld die van de profeet Jeremia in Jeremia 3:12-13.
Aanwijzingen voor de leerdienst
Doelstelling
Na deze dienst realiseren wij ons dat de opstanding van Christus de garantie is van onze opstanding en, als gevolg hiervan, dat christen-zijn ten diepste niet afhangt van onze inzet, maar van Christus’ opstandingskracht in ons leven. Dat betekent dat we de oproep tot (dagelijkse) bekering niet (langer) naast ons neer kunnen leggen en voortdurend ook moeten (en mogen!) honoreren.
Homiletische aanwijzingen
Wij horen in onze wereld voortdurend de roep om verandering. Dingen moeten anders en beter! Zinloos geweld moeten we de kop indrukken, welvaart beter verdelen en uitbuiting tegengaan. Maar of het, ondanks al deze idealen, erop vooruitgaat in deze wereld?
In deze preekschets gaat het over het sterven van de oude mens en het opstaan van de nieuwe mens. Het is goed om aan het begin van de preek de begrippen oude en nieuwe mens uit te leggen. Ze stuiten snel op onbegrip. Wat wordt met deze begrippen dan bedoeld? We komen ze tegen in Efeze 4:22 en 24. Paulus verbindt ze met het beeld van een oude jas en een nieuwe jas. Zo’n oude jas zit weliswaar als gegoten, maar hij ziet er niet uit. Zo is een leven zonder God: je voelt je in je element, maar je leven ‘veroudert’ en ‘verschrompelt’. Leven zonder God is uiteindelijk slopend. Die nieuwe jas wordt ons aangereikt door Christus. Die jas is het nieuwe leven onder leiding van de Heilige Geest. Het straalt iets uit. Deze weergave is opvallend.
Het element van sterven en opstaan komen we heel expliciet tegen in Romeinen 6. Er is veel voor te zeggen om dit hoofdstuk in de preek een centrale plek te geven. De stellige toon van de catechismus vindt hier zijn oorsprong. Een christen is niet iemand die erg z’n best doet om een keurig leven te leiden en zo de zonde te overwinnen. De Heilige Geest gooit het over een andere boeg en zegt: ‘Je bent met Christus gestorven. Daardoor heeft de zonde de zeggenschap over jou moeten inleveren. Je struikelt nog vaak genoeg, maar je voelt je in de zonde niet meer thuis.’
Leven we dan in een vacuüm? Nee, we zijn niet alleen met Christus gestorven, maar ook met Christus opgestaan, in een nieuw leven. Het is belangrijk om dit in de preek goed uit te werken.
Bekering wordt vaak eenzijdig benaderd: je mag heel veel dingen niet meer. En, zeker, het element van breken met de zonde is een essentieel onderdeel van de bekering. Maar het blijft niet in het negatieve steken. Er is ook de positieve wending richting God en het leven met Hem.
Onder bekering kunnen we zowel ‘omkeren’ verstaan, als ook een nieuwe manier van denken. Er gaat een wereld voor je open. Je komt thuis, bij God. Wellicht is dit element van bekering in het verleden te weinig naar voren gebracht. Dr. J.P. Versteeg (in zijn hoofdstuk over de doop volgens het Nieuwe Testament in Rondom de doopvont, p. 9-133) onderscheidt verschillende lijnen in Romeinen 6. Allereerst ziet hij een heilshistorische lijn: Christus is gestorven en Christus is opgestaan. Dit is ruim 2000 jaar geleden gebeurd; het is een feit! De tweede lijn in Romeinen 6 is dat het effect van Christus’ sterven en opstanding daarin op sacramentele wijze naar mij toe komt. De doop laat mij zien dat ik met Hem begraven ben en met Hem ben opgestaan. Werkt dat automatisch? De derde lijn treffen we aan in vers 11: ‘Zo dient ook u uzelf te rekenen als dood voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus, onze Heere.’ De Statenvertaling luidt: ‘Alzo ook gij, houdt het daarvoor…’ In mijn eigen woorden: ‘Zeg hier in het geloof persoonlijk “amen” op.’ Zo komt die heilshistorische werkelijkheid via de doop naar mij toe, en door het geloof krijg ik er deel aan. En ten slotte de vierde lijn die Versteeg onderscheidt: als je dit gelooft, leef er dan ook naar. Wat heel praktisch gesteld is. En dan brengt Paulus het nieuwe leven ter sprake (zie vers 12 en 13).
Mijns inziens kunnen deze vier lijnen in de preek verhelderend werken. Zo wordt hopelijk ook een mogelijk afwachtende houding als het gaat over bekering weggenomen. Bekering vindt plaats in de geloofsverbondenheid met Christus.
Met het oog op de tieners
Het is goed om (ook) aan tieners een aantal confronterende vragen te stellen, zoals: ‘Wie van jullie gelooft er in Jezus? En als ik vraag: “Wie is er bekeerd?”, wie durft er dan zijn vinger op te steken?’ Of: ‘Kun je weten dat je bekeerd bent?’ ‘Is het fijn om bekeerd te zijn?’ Bij de laatste vraag kan blijken dat tieners bij ‘bekeerde mensen’ een ‘stoffig’ beeld hebben. Aan het einde van de preek moet duidelijk zijn geworden dat het leven met Christus (het leven van de bekering) echt blijdschap geeft.
Het is verder van belang om het corporatieve van het Nieuwe Testament uit te leggen. Daarbij kan het volgende beeld gebruikt worden. ‘Hoe bereik je het nieuwe leven waar de HC het over heeft? Stel het je eens voor als een reis. Sommige mensen proberen er lopend te komen, of op de fiets. Anderen zijn nog wat beter toegerust en nemen de auto. Maar geen van allen komen ze er op deze manier, want het is veel te ver en de weg is onbegaanbaar. Nu heeft Christus iets heel bijzonders gedaan. Hij zorgt ervoor dat er een trein rijdt – een trein die Hij Zelf heeft gebouwd en waarvan Hij Zelf de machinist is. Het enige waar het op aankomt, is dat je in die trein zit (het treinkaartje heb je trouwens al: je doop). Via de Heilige Geest kom je in de trein, dat is je beloofd; en dat gebeurt op een manier waarbij ook jouw keuze er echt toe doet. Je hoeft dus niet op eigen kracht bij het einddoel te komen. Als Jezus er komt – en dat doet Hij – kom jij er óók! Want je mag vanuit Zijn kracht leven!’
Met het oog op de kinderen
Aan kinderen kan de vraag gesteld worden of ze van de Here Jezus houden. Als dat zo is, dan zijn ze net als Paulus of Zacheüs of Timotheüs – die hielden ook heel erg van Jezus. ‘Dat is ontzettend mooi, want dat betekent dat je een nieuw hartje hebt gekregen. Natuurlijk niet letterlijk, maar wel echt. Er is iets gebeurd in jouw hart: er zit liefde in voor de Here Jezus, je houdt van Hem. Dat is heel bijzonder. Want als Jezus in jouw hart zit dan hoor je helemaal bij Hem. Zó zelfs dat God tegen jou zegt: omdat Jezus is opgestaan in een nieuw leven, ben jij dat ook!’
Pastorale aanwijzingen
Het woord ‘bekering’ komt hier ter sprake. Voor veel ouderen een bekend en soms onzeker makend begrip. Het is belangrijk om op een pastorale wijze met deze gevoeligheden om te gaan, en om heel ‘basaal’ op het woord bekering in te gaan. Drs. K. Exalto heeft daar in een klein maar diepgaand boek (De bekering) veel waardevolle opmerkingen over gemaakt. Kern van zijn betoog is dat het woord ‘bekering’ een verbondswoord is. Onwillekeurig leeft de gedachte dat bekering vooral bedoeld is voor heidenen, en in de kerk zijn wij geen heidenen meer. Exalto geeft aan dat in het Oude Testament juist het volk Israël, het volk van het verbond, tot bekering wordt opgeroepen. Op zich is dat begrijpelijk: van terugkeren (dat is de grondbetekenis van het Hebreeuwse woord sjoeb) kan immers pas sprake zijn, wanneer je eerst bij iemand was. God heeft een verbond met Israël gesloten; er is sprake van een relatie. Maar het volk van God gaat zijn eigen gang en verlaat God. En dan is bekering, of omkering, nodig. Voor de nieuwtestamentische gemeente geldt dat niet anders. God staat met ons in een relatie; de doop maakt dat verbond zichtbaar. Dit haalt alle vrijblijvendheid weg. We kunnen niet afwachten of we ooit nog eens tot bekering komen. Nee, we worden opgeroepen om ons te bekeren. Dit haalt ook alle lijdelijkheid uit ons leven weg.
Het is ook belangrijk om in de preek in te gaan op de gevaren van ‘moralisme’ en ‘wetticisme’. In beide gevallen word je op jezelf teruggeworpen en moet je zelf iets laten zien. Ondertussen blijf je zo je leven lang onzeker. Het centraal stellen van de opstandingskracht van Christus in het leven van de gelovige bevrijdt van een heiligingskramp. Je hoeft jezelf niet te bewijzen, niet naar God toe en niet naar de mensen toe. Goede werken fungeren niet als entreebiljet voor de hemel, maar zijn vruchten van het geloof. Niet de mensen stellen ze vast; dat doet God!
Met het oog op de tieners
Voor tieners kan het woord ‘bekering’ omgeven zijn met allerlei negatieve associaties. Bijvoorbeeld die van saaiheid: ‘Here, bekeer mij, maar nu nog niet!’ Of die van mensen die doorgaan voor ‘bekeerd’, terwijl ze hun omgeving (bijvoorbeeld hun gezin) tiranniseren. Voor tieners die als kind geleerd hebben om ‘veel te bidden om een nieuw hartje’ kan het woord een verlamd gevoel oproepen. Want verhoring van dat gebed leek erg onwaarschijnlijk; je moest blijven bidden, totdat… wat?
Iets heel anders is dat in sommige kringen het woordgebruik van de HC ook toegepast wordt op het ‘overwinnen’ of ‘achter je laten’ van de homoseksuele geaardheid. Jongeren worden dan opgeroepen om hun homoseksuele gevoelens te beschouwen als iets wat hoort bij de oude, zondige, mens die met Christus is gekruisigd. Naarmate de opstanding van Christus in hun leven uitwerkt, zouden die gevoelens als vanzelf verdwijnen. Mutatis mutandis wordt soms op dezelfde manier gesproken over bijvoorbeeld depressieve gevoelens. De fout die in deze denkwijze wordt gemaakt, is dat de kwestie vooral wordt gezien als een zondeprobleem dat door geloof overwonnen kan worden, in plaats van als gebrokenheid.
Met het oog op de kinderen
De eerste alinea van de aanwijzingen voor tieners hierboven kan ook toegepast worden op kinderen.
Liturgische aanwijzingen
-
Psalm 1, 19, 32, 51, 119.
-
Liedboek voor de kerken (LB), Gezang 462: ‘Ontwaakt gij die slaapt’.
-
In ‘Doop’, een lied van Sela, staat Romeinen 6 centraal.
Helpende vormen
De roman Knielen op een bed violen van Jan Siebelink heeft enorm veel losgemaakt, niet alleen in kerkelijk Nederland, maar ook in seculier Nederland. In 2005 kreeg de schrijver voor zijn roman de ako-literatuurprijs. Dijkstal, de voorzitter van de jury, typeerde het boek als volgt: ‘Het grijpt je bij de keel en laat je onthutst achter.’ Siebelinks beschrijving is het beeld dat veel Nederlanders van bekering hebben. Maar is dat het beeld dat de Bijbel ervan geeft?
Een treffend gedicht over bekering is ‘Bekering’ van Gerrit Achterberg (in Het weerlicht op de kimmen; o.a. te vinden in KV, p. 287).
Met het oog op de tieners
Via Facebook kan de volgende vraag aan tieners meegegeven worden (een of twee weken voor de betreffende dienst):
‘Wat is bekering volgens jou? Kruis hieronder één of meer antwoorden aan en geef je gekozen antwoorden aan mij door. In de preek zal ik er dan op terugkomen. Bespreek daarna jullie antwoorden met elkaar.
Bekering is: iets moeilijks / echt mooi / voor later / voor nu / dat je heel iemand anders wordt / dat je een ander karakter krijgt / dat je Jezus wilt volgen / hetzelfde als gaan geloven / dat je bijna niets meer mag.’
In een interview in het toenmalige hgjb-jongerenblad TijdSchrift zei ds. H. Harkema ooit het volgende over bekering:
‘Je kunt een mens die tot bekering komt, vergelijken met een kompasnaald. Een kompasnaald richt zich altijd, welke schok hij ook heeft gehad, op het noorden. Zoiets geldt voor een kind van God ook. Die is wel eens uit zijn koers, maar omdat er magnetische kracht is van de Heilige Geest, wordt hij dan toch weer in de goede richting gezet.
Nu kun je een kompasnaald op twee manieren magnetisch maken. Je kunt er een elektrische stroom doorsturen, met zoveel kracht dat hij in één keer “gericht” is. Maar je kunt ook een magneet nemen en daarmee alsmaar langs de naald wrijven: dan wordt die óók magnetisch. Hoe zit het nu met bekering? Dat kán plotseling gebeuren, zoals bij Paulus – denk maar aan die elektrische stroom. Maar meestal gebeurt het doordat mensen met andere ‘magneten’ in aanraking komen en zo steeds meer op de Heere gericht worden.
Kijk, ik denk dat we zó met bekering moeten omgaan. We moeten vertrouwen dat het iets is wat God door de Heilige Geest in je leven doet en zal doen. Wat we ons dan moeten afvragen is niet zozeer “Ben ik bekeerd?” (Is er bij mij iets bijzonders gebeurd?), maar: “Heeft God in mijn leven de plaats die Hem toekomt? Ben ik door geloof op Hem gericht? Leef ik in de richting van het Koninkrijk of in de richting van ‘Ik bepaal zelf wat goed en kwaad is’?”’
Met het oog op de kinderen
Voor de kinderen kan het beeld van de TomTom gebruikt worden. ‘Ga je de verkeerde kant op, dan klinkt de stem: “Keer om!” Zo blijft God ons als Vader roepen wanneer we de verkeerde kant op gaan. Jij zit in de auto, het enige wat je hoeft te doen is de goede bestemming in te toetsen: bij Jezus horen. Dan komt het zeker weten goed!’
Literatuur
-
G. Achterberg, Het weerlicht op de kimmen. Amsterdam, 1988.
-
G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012, hoofdstuk 15. (CD)
-
J.H. van de Bank e.a. (red.), Kennen en vertrouwen. Handreiking bij de prediking van de Heidelbergse Catechismus. Zoetermeer, 1993. (KV)
-
K. Exalto, De bekering. Een pastorale benadering. Kampen, 1992.
-
J. Siebelink, Knielen op een bed violen, Amsterdam, 2005.
-
W. van ’t Spijker e.a. (red.), Rondom de doopvont. Leer en gebruik van de heilige doop in het Nieuwe Testament en in de geschiedenis van de westerse kerk. Kampen, 1983.