Aan de overkant…
Bij Jozua 4:19-5:1.10-12 en Johannes 6:1-15 (4-15)
De Grote Vasten, de Veertigdaagse, bereikt een kantelpunt. Halverwege wordt reeds verlangend vooruitgegrepen, vooruitgezien, vooruitgeleefd. De gemeente viert – onder voorbehoud, maar toch – beschroomd maar vol overtuiging reeds een nieuw Pasen, een Pesach in het land van belofte (Jozua). Het is bereid, het is voorbereid, als teken (Johannes).
Midden in de tijd grijpt de liturgie al vooruit. Op grond van gedane beloften en bewezen diensten. Wie hongert en dorst naar gerechtigheid wordt gevoed, niet meer met manna, maar met het levende brood. Beide lezingen bepalen ons bij de hemelse voeding die, aan de overkant, op aarde groeit, ons in handen wordt gelegd en wordt rondgedeeld.
Het teken van de maaltijd
De eerste lezing begint met een betekenisvolle plaatsbepaling: ‘Het volk bereikte de overkant van de Jordaan’ (4,19 – NBV). Er is een doortocht geweest, men heeft de wateren onder de voeten gehad, de zee bleek vaste grond, de aarde toegankelijk, beloofd als ze is en welke vestingmuur zich ook eerdaags opwerpt. Eens door de zee geleid, bij de grote uittocht en bevrijding, altijd uit alle wateren opgevist. Dan volgt een even betekenisvolle tijdsbepaling: ‘op de tiende dag van de eerste maand’. De eerste maand wordt voor het eerst genoemd, geteld, vastgesteld in Exodus 12,1-3. Met die eerste maand begint, als inleiding op het tiende woord, de tiende ‘plaag’, het grote Pascha, het Pesachverhaal. Het is de maand aller maanden. Alle dagen van die maand gedenken de voorgoed begonnen uittocht en bevrijding, die met het teken van de maaltijd beginnen. Want op de veertiende dag van die maand gedenkt Israël de ‘instelling van de eucharistie’, de maaltijd der dankzegging. De ‘avond van de veertiende dag’ brengt de hoorder van Jozua 5,10-12 dus terug, nu aan de andere oever van de Jordaan staande, naar de gedenkdag die hij ‘als een feest voor de HEER in uw geslacht als een altoosdurende inzetting’ zou vieren (Ex. 12,14). Een gaaf stuk kleinvee, ja, met daarbij ongezuurde broden, benevens bittere kruiden. Over het eerste en derde ingrediënt wordt niet gesproken, wel over het tweede. Om aan te geven hoe vruchtbaar dit ‘land aan de overkant’ van de zee/grensrivier is, wordt vermeld dat ze al op de eerste dag van de zeven dat ze ongezuurde broden dienden te eten, die van de opbrengst van het land aten! Het brood uit de hemel, het manna bleef uit: de aarde heeft haar vrucht gegeven.
In Kanaän
De derde keer dat er in de Tora Pesach wordt gevierd, na Exodus 12 en Numeri 9, is in de Profeten! Jozua behoort tot de profetische traditie, maar grijpt uiteraard direct terug op de ontvangst van het Woord (Sinai), als manna voor onderweg. Het is tegenstrijdig maar veelzeggend: driemaal Pesach betekent dat de doorbraak is geschied. Drie keer is scheepsrecht: eindelijk voorgoed Pesach, feest der bevrijding van de tirannie, eindelijk in het land der belofte. Dat nooit als bezit bezeten, bewoond kan worden. God zij geloofd om Kanaän! Behalve in het nieuwe liedboek dan.
Het levende brood
Een teken, dat is het wat Jezus hier in het Johannesevangelie stelt. Geen wonderteken. Dat klinkt te magisch. En waar? Er zijn drie plaatsbepalingen. Ten eerste: tussen twee oevers van de zee, tussen twee overkanten (6,1 en 6,16), Het droge land, de aarde ligt daartussen. Is dit het Beloofde Land? Valt er hier goed samen te leven? In onze levenstijd? En zullen alle woorden die gesproken zijn, de Tien Woorden van de berg Sinai en die andere die ons als manna in de woestijn hebben gevoed, nog gelden en geschieden? In ieder geval is hier iemand die een levensteken geeft vanaf de berg (tweede plaatsbepaling), als mensen uitgeput raken. Derde plaatsbepaling: er was veel gras op die plaats. Een oase. Wie leidt ons naar die grazige weiden (Psalm 23)? De herder, de HEER, die in ons midden is, van wie de woorden levend brood zijn (lees de ‘preek’ als vervolg op dit teken, heel hoofdstuk 6).
En wat is de tijd? Kort voor Pesach, het feest van de joden, zegt Johannes. En hoewel na Pesach, het Pascha en de Passie geschreven, vanuit de opstanding, geeft Johannes daarmee door: dat brood dat hier gedeeld wordt, heeft ook iets gekost. Het is offerbrood. Passiebrood. Voor velen. De deling van dit brood (en van de vissen, maar zij zwemmen wat weg in het verhaal), de vermenigvuldiging met het oog op voeding en verzadiging – het is het teken dat vooruitgrijpt op de Passie, het lijden en sterven van Jezus. Daarom horen álle woorden die hierover gezegd worden in het vervolg, in Jezus’ prediking over dit teken, erbij. Zoals: ‘Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. (…) En het brood dat Ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam’ (6,51).
Liturgie en kerkelijk jaar
Dit gedeelte uit Johannes 6 moet niet alleen gelezen worden in de context van het geheel van het evangelie, maar ook in die van de liturgie, de omgeving van de zondagen in het kerkelijk jaar. Zij spreken mee. De lezingen uit de heilige Schrift zijn niet voor niets zo gekozen in het verre Karolingische verleden (door Alcuinus, hoftheoloog van Karel de Grote). Het is de vierde zondag in de Quadragesima, het diepste punt, maar niet zo diep of het licht van de opgang, de bevrijding uit de doden schijnt er al doorheen. Het broodthema van vandaag hangt samen met de thema’s van de woestijn, de berg en het huis van de afgelopen drie weken. Willem Barnard heeft deze liturgische lees- en leerervaringen al eind jaren zestig beschreven in zijn Binnen de tijd, een standaardwerk voor alle hoorders en predikers werkzaam in de kerk.