Menu

Premium

13. De vijf rollen

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

De Mĕgillôt

Het woord mĕgillôt betekent ‘rollen’. Deze aanduiding wordt specifiek gebruikt voor vijf rollen binnen deChĕtoevîm, de Geschriften, die de derde afdeling van de Hebreeuwse Bijbel vormen: Hooglied, Ruth, Klaagliederen, Prediker (of Qohelet) en Ester. Naast de aanduiding mĕgillôtkomt daarom ook de term chamêsj mĕgillôt(= vijf rollen) voor.

De aanduiding mĕgillôtis van na-bijbelse tijd. In de Talmoed (Baba Batra 14b) staan de vijf rollen nog niet bij elkaar in de afdeling Chĕtoevîm. Het Talmoedtractaat somt de bijbelboeken van de Chĕtoevîmals volgt op: Ruth, Psalmen, Job, Spreuken, Prediker, Hooglied, Klaagliederen, Daniel, Ester, Ezra (inclusief Nehemia) en Kronieken. Naar alle waarschijnlijkheid meent de Talmoed hier een chronologische volgorde aan te houden, met een uitzonderingspositie voor Kronieken, dat als afsluiting van de canon functioneert.

In latere, met name Sefardische, handschriften, alsmede in de Codex Leningradensis (1008 g.j.), waarop de tekstkritische editie Biblia Hebraica sinds de derde druk gebaseerd is, is de volgorde van de bijbelboeken van de Chĕtoevîmevenwel: Kronieken, Psalmen, Job, Spreuken, Ruth, Hooglied, Prediker, Klaagliederen, Ester, Daniël en Ezra-Nehemia. De vijf rollen zijn hier als afzonderlijke groep herkenbaar, waarbij de volgorde binnen de mĕgillôtchronologisch te verstaan is: Ruth speelt zich af in de tijd van de richteren; Hooglied en Prediker worden als geschreven door Salomo beschouwd; Klaagliederen speelt zich af bij de val van Jeruzalem aan het begin van de Babylonische ballingschap; en Ester is gesitueerd in de ballingschap. Deze chronologie past binnen de ordening van de overige bijbelboeken van de Chĕtoevîm: Kronieken gaat over de koningstijd; Psalmen wordt gekoppeld aan David, terwijl Job en Spreuken als wijsheidsliteratuur verbonden zijn aan Salomo; Daniël wordt als de joodse staatsman gezien, die profeteerde tijdens de Babylonische ballingschap; en ten slotte volgen Ezra en Nehemia als de postexilische joodse hervormers.

De eenheid van de mĕgillôtis niet gelegen in één theologie die deze vijf boeken samenbindt, maar in het gebruik van deze vijf boeken in de joodse liturgie. Vijf feest en vastendagen hebben een extra lezing, veelal voorafgaand aan de lezing uit de Thora. Deze vijf lezingen bestaan uit vijf boeken die daarom de naam chamêsj mĕgillôt gekregen hebben, of kortweg de mĕgillôt . De huidige volgorde en koppeling aan de vijf feest- en vastendagen is als volgt:

Ruth

Sjavoe’ôt

Wekenfeest

Hooglied

Pèsach

Pasen

Prediker

Soekôt

Loofhuttenfeest

Klaagliederen

Tisj’â BĕĀv

verwoesting van de Tempel

Ester

Poerîm

Lotenfeest

Elk boek van de mĕgillôtis verbonden aan een feest- of vastendag op grond van de idee dat de inhoud ervan, direct of indirect, verwijst naar de desbetreffende dag. Bijna alle mĕgillôt zijn verbonden aan feestdagen, met uitzondering van Klaagliederen. Het is echter de overtuiging dat in het messiaanse tijdperk Tisja Beav (= de negende van de maand Äb) zal veranderen in een feestdag.

Van de mĕgillôt wordt het boek Ester als De Rol bij uitstek beschouwd. De joodse wetgeving bepaalt dat het boek alleen uit een perkamenten rol voorgelezen mag worden. Voorafgaand aan het lezen van Ester moet een speciale zegening gezegd worden, waarin men erkent dat het lezen van deze rol een opdracht is van G-d. De andere vier boeken mogen vanuit een boek gelezen worden en worden niet voorafgegaan door een speciale zegening. In Jeruzalem echter worden alle boeken uit een perkamenten rol voorgelezen, telkens voorafgegaan door de speciale zegening. De uitzondering hierop is het boek Klaagliederen, waarbij de zegening ook in Jeruzalem ontbreekt, uiteraard wegens het feit dat men G-d niet dankt voor de tragische omstandigheden van die dag.

De koppeling van elk van de vijf mĕgillôt aan een bepaalde joodse liturgische dag vindt zijn oorsprong in verschillende periodes. Het boek Ester werd al tijdens de Tweede Tempel-periode tijdens Poerim gelezen. De lezing van Klaagliederen tijdens Tisja Beav gaat terug op de Talmoedische tijd, getuige de vermelding in Ta’aniet 30a. In het na-talmoedische traktaat Soferim 14:18 wordt het lezen van Ester, Hooglied en Ruth vermeld.

De huidige koppeling tussen de vijf mĕgillôt en de liturgie bestaat voornamelijk in Asjkenazische kringen. Het boek Ester is de enige rol die in alle joodse gemeenschappen wordt gelezen op de feestdag Poerim.

In het vervolg van dit hoofdstuk zullen de verbintenissen tussen rol en joodse feest-of vastendag nader uitgelegd worden. Daarbij zal aandacht besteed worden aan de verschillende opvattingen over ontstaan en auteurschap van de rol vanuit traditioneel joodse opvattingen.

Hooglied

Hooglied verbeeldt de sterke en warme liefde tussen een man en een vrouw en lijkt daarmee op het eerste gezicht niets met religie te maken te hebben. Deze expliciete liefdesverklaringen zorgden er dan ook aanvankelijk voor dat er discussie was over het wel of niet opnemen van het Hooglied in de canon. Omdat echter vanaf de eerste eeuw van de gewone jaartelling deze liefde allegorisch werd verstaan als beeld voor de diepe relatie die G-d met Zijn volk Israël heeft, werd het Hooglied toch geaccepteerd voor de canon.

De oudste sporen van een allegorische duiding in de joodse exegese zijn te vinden in het apocriefe geschrift De Apocalyps van Ezra, ook wel IV Ezra genaamd, in 5:24,26:

5:24

uit alle landen van de wereld [hebt Gij] één gebied uitgezocht, uit alle bloemen van de aarde één lelie

5:26

van alle vogels die Gij geschapen hebt, één duif geroepen

Deze tekst vertoont sporen van een allegorische verwerking van een aantal teksten uit het Hooglied:

2:1

ik ben een narcis van Saron, een lelie der dalen

2:2

als een lelie tussen de distels, zo is mijn liefste onder de jonge meisjes

2:14

mijn duif, (…) laat mij uw gedaante zien

5:2

doe open, mijn zuster, mijn liefste, mijn duif

De joodse exegese maakt hier gebruik van een zogenaamde historische allegorie, waarbij de relatie tussen de man en de vrouw uit het Hooglied wordt uitgelegd aan de hand van de historische relatie tussen G-d en Israël. Zo legt Midrasj Rabba het Hooglied uit tegen de achtergrond van het jodendom in de Europese diaspora:

Hooglied

2:7

k bezweer jullie, dochters van Jerusalem, bij de gazellen of de hinden van het veld: wekt de liefde niet noch wakkert haar aan, voordat zij er behagen in schept.

Midrasj Rabba op

2:7

God bezweert Israël niet te rebelleren tegen andere regeringen: dat wil zeggen niet te proberen het einde te bespoedigen: dat wil zeggen hun mysteries niet te openen aan andere naties en dat het niet probeert met geweld weg te trekken uit de diaspora.

Deze uitlegtraditie van de historische allegorie bestaat tot op de dag van vandaag:

Hooglied

4:5

Jouw borsten zijn als twee hertenjongen, een gazellentweelinggrazende tussen de lelies

Midrasjverzameling van Rabbi Meïr (1977 g.j.)

Rasji zegt: ‘Met de twee borsten worden Mozes en Aäron bedoeld, zij zoogden Israël’. Maar Rasji zegt ook: ‘Er kunnen twee stenen tafelen mee bedoeld zijn’. Als het vers echter vertaald wordt in relatie tot de tempelperiode, dan worden met de borsten de koning en de hogepriester bedoeld, die het volk Israël gezamenlijk bestuurden: de koning draagt zorg voor het lichamelijk welzijn van het volk, de hogepriester voor het geestelijk welzijn van het volk. Bovendien kunnen de borsten nog verwijzen naar de mondelinge en de schriftelijke Tora.

Wegens de historische allegorie stelt de Midrasj zelfs dat het Hooglied het heiligste boek van de Hebreeuwse Bijbel is. Ook de opvatting van het auteurschap van Salomo voor het Hooglied moet tegen deze achtergrond verstaan worden. Zo stelt Rabbi Yossi in de Zohar dat de bouw van de Tempel voor G-d Salomo inspireerde tot het componeren van het Hooglied.

De allegorische duiding staat evenwel niet los van bijbelse teksten zelf. Het gebruik van huwelijksmetaforen voor het verbeelden van de relatie tussen G-d en Zijn volk is een gegeven in de hele Hebreeuwse Bijbel, waarvan men voorbeelden kan vinden in bijv. Hosea 2; Jeremia 2:2; Jesaja 50:4-7.

Het boek wordt tijdens Pesach gelezen, omdat de uittocht uit Egypte het begin van de relatie tussen G-d en het joodse volk verbeeldt, dat uiteindelijk culmineert in het verbond dat tijdens het Wekenfeest wordt gesloten. Hierbij is de uittocht uit Egypte de verloving tussen G-d en Zijn volk, terwijl het geven van de Thora de huwelijkssluiting is. Deze relatie tussen de uittocht uit Egypte en het begin van de ‘ontluikende liefde’ kan men terugvinden in Hooglied 2:1o-13.

Hooglied wordt binnen Asjkenazische kringen traditioneel gelezen tijdens de ochtenddienst van de sabbat in de acht dagen van Pesach, hetzij op de zevende (in Israël), hetzij op de achtste dag (in de diaspora) van Pesach, wanneer deze zelf op sabbat valt. In Sefardische kringen wordt het Hooglied voorafgaand aan de middag-dienst tijdens de zevende dan wel de achtste dag van Pesach gelezen. Overigens wordt het Hooglied in veel Sefardische gemeenschappen tevens elke vrijdagavond voor de aanvang van de sabbat gelezen. Er zijn echter ook gemeenschappen waar Hooglied meteen na de seidermaaltijd gelezen wordt.

Ook in de christelijke kerk bleef de allegorische duiding van het Hooglied algemeen. De historische allegorie was daarbij evenwel niet meer de hoofdstroming, maar de mystieke allegorie, waarbij de liefdesrelaties tussen de man en de vrouw verstaan werd als de liefdesrelatie tussen de menselijke ziel en God of Jezus, zoals met name gangbaar in de middeleeuwse geschriften:

Hooglied

2:6

Zijn linkerhand is onder mijn hoofd en zijn rechterhand streelt mij

Willem van St.-Thierry (12e eeuw g.j.)

Het is wel de mens die omhelsd wordt, maar tevens gaat die omhelzing de mens te boven. Want deze omhelzing is de heilige Geest. Hij die immers de gemeenschap is tussen God de Vader en God de Zoon, Hij die Liefde is, die Vriendschap is, die Omhelzing is.

Vanaf de 12e eeuw g.j. wordt deze mystieke allegorie ook toegepast op de relatie tussen Maria en God.

Ruth

Het boek Ruth, dat volgens de joodse overlevering geschreven is door de profeet Sa-muël, is traditioneel verbonden aan het Wekenfeest. Daarvoor bestaan meerdere redenen.

Tijdens het Wekenfeest wordt herdacht dat het joodse volk de Thora van G-d ontving. Zoals het joodse volk de Thora volledig en zonder voorbehoud accepteerde (Ex. 19:8), zo ook bekeerde Ruth zich tot het jodendom vanuit een oprechte overtuiging (Ruth 1:16).

Het feit dat Ruth de overgrootmoeder van koning David is, speelt eveneens een belangrijke rol. De periode waarin Ruth leefde, wordt in de joodse traditie uitgelegd als een periode van chaos. De openingszin van Ruth, ‘In de tijd dat de rechters het volk leidden, brak er een hongersnood uit in het land’, wordt door de Wijzen uitgelegd als sprekend over een morele hongersnood, waarbij zij tevens verwijzen naar de laatste zin in Rechters 21:25: ‘In die tijd was er geen koning in Israël; iedereen deed wat in zijn ogen goed was’. Er was geen structuur in het land: leiders leidden niet en mensen volgden de leiders niet; iedereen deed wat hij zelf wilde en men nam niet altijd de verantwoordelijkheid die men moest nemen. Zo ook Elimelech, die zijn land verliet en zich in Moab vestigde om zo aan de verantwoordelijkheden die de hongersnood aan hem stelde, te ontkomen. Hij en zijn zoons werden voor deze daad gestraft en stierven in Moab (RuthK3.5). Ruths trouw aan Naomi en haar onvoorwaardelijke overgave aan het joodse geloof resulteerde uiteindelijk in de geboorte van de grootste koning van Israël, koning David. Uit het huis van koning David zal ook de Messias komen. De Messias zal dezelfde eenheid onder het joodse volk brengen, zoals die ook bestond tijdens het ontvangen van de Thora. Daar sluit bij aan dat volgens de traditionele overlevering, zoals ondermeer verwoord in de Tosefta, koning David geboren en gestorven is op het Wekenfeest.

Het boek Ruth wordt echter ook tijdens het Wekenfeest, een oogstfeest, gelezen wegens de verwijzing naar de graanoogst (Ruth1:22).

Ruth wordt vóór de Thoralezing tijdens de ochtenddienst van het Wekenfeest gelezen. In de diaspora gebeurt dit tijdens de tweede dag. In Sefardische en Italiaanse gemeenschappen in de diaspora verdeelt men het lezen van Ruth en wordt de rol over beide ochtenden dan wel beide middagen tijdens de liturgie gelezen.

Klaagliederen

Het boek Klaagliederen is verbonden aan de negende dag van de maand Āb. Op deze dag wordt primair de verwoesting van de Eerste Tempel, die door Salomo gebouwd is, herdacht. Maar ook de verwoesting van de Tweede Tempel door de Romeinen in 70 g.j. vond op de 9eĀbplaats. In de joodse traditie zijn ook andere rampen, de joden aangedaan, aan deze datum verbonden. Daarbij moet met name gedacht worden aan de Kruistochten (het bloedbad onder de joden in Jeruzalem geschiedde rond de 9e Āb van het jaar 1099 g.j.), de pogroms in Europa, zoals in Spanje in 1492, en de Shoah van de Tweede Wereldoorlog.

In onze huidige tijd rouwt men binnen orthodox joodse kringen om het verlies van de Tempel in de overtuiging dat het joodse volk ogenschijnlijk nog steeds niet de verdienste heeft opgebouwd om de Tempel herbouwd te zien; het is dus een rouwen om wat ooit was en een rouwen om wat zou kunnen zijn, maar nog niet is.

Het boek Klaagliederen dicht over de ellende van het verwoeste Jeruzalem. De stad wordt voorgesteld als een weduwe van wie de kinderen, als zuigelingen zonder voedsel, versmachten op straat. Klaagliederen laat evenwel zien dat de verwoesting van Jeruzalem en de Tempel niet zonder reden geschied is, maar dat het joodse volk er zelf debet aan was, omdat het zich niet aan de geboden van G-d hield. Dit geeft echter ook hoop, want boetedoening en terugkeer naar G-d kunnen dan leiden tot vergeving en wederopbouw (Klaagl. 3:40-41. Dit idee van straf voor zonde en boete als een manier van vergeven worden, is ook eigen aan de prediking in Jesaja 40-66. In de joodse traditie wordt Klaagliederen daarom toegeschreven aan de profeet Jere-mia, die optrad voor, tijdens en vlak na de Babylonische belegering en inname van de stad. In Jeremia 7:29; 9:9,19 roept hij op om te klagen over de verwoesting van de stad, die plaats zal vinden. Van deze traditie getuigt de Septuaginta reeds, die het boek Klaagliederen direct na het boek Jeremia plaatst in de canon. In de Talmoedi-sche literatuur is deze connectie te vinden in het traktaat Baba Batra 15a. Het boek Klaagliederen wordt zowel in de avonddienst als in de ochtenddienst van Tisja Beav gelezen.

Prediker

Het boek Prediker, waarvan traditioneel in het jodendom Salomo als auteur wordt aangenomen, staat vooral bekend als het boek met een zeer pessimistische kijk op het leven: ‘ijdel, ijdel, alles is ijdel’ (Pr. 1:2). Alles is nutteloos, volgens de auteur, en ook al legt hij sterke nadruk op het hebben van genot, hij moet toch toegeven dat ook dit uiteindelijk tot niets leidt. Het religieuze scepticisme dat in Prediker naar voren wordt gebracht, zorgde ervoor dat de rabbijnen uit de tijd van de Misjna zich afvroegen, of ze Prediker wel in de canon moesten opnemen. Echter, aan het begin en het einde van het boek getuigt de auteur van ontzag voor G-d, door aan te geven dat men zijn leven in dienst van G-d moet stellen.

Waar bij de andere rollen de verbintenis met de feestdag vanuit de tekst vrijwel direct duidelijk is, is dit bij Prediker moeilijker vast te stellen. Welke verbintenis kan men leggen tussen de vreugde die het Loofhuttenfeest veelal oproept, en de sombere kijk op het leven die Prediker verbeeldt? De commentatoren geven hiervoor diverse redenen. Sommigen interpreteren Prediker 11:2 als een verwijzing naar de opdracht om vreugdevol te zijn tijdens het Loofhuttenfeest (Deut. 16:14-15). Anderen zien in Prediker juist een tegengewicht tegen een al te grote feestvreugde: de opdracht om blij te zijn na de tien Dagen van Ontzag (de periode tussen het joodse Nieuwjaar, Rosj Hasjana, en Grote Verzoendag, Jom Kipoer) mag niet omslaan in ongebreidelde vreugde. Weer anderen vinden dat de sombere en pessimistische kijk op het leven van Prediker simpelweg past bij de sombere dagen van de herfst.

Het boek Prediker wordt binnen de joodse traditie gelezen ofwel tijdens de ochtenddienst op de sabbat die binnen de acht dagen van het Loofhuttenfeest valt, ofwel tijdens de ochtenddienst op de achtste dag van het Loofhuttenfeest, als deze op sabbat valt. Deze achtste dag is eigenlijk een feestdag op zichzelf, die Sjemini Atzeret heet (Lev. 23:33-36; Num. 29:35). In sommige oriëntaalse tradities leest men Prediker in de loofhut in plaats van in de synagoge.

Ester

Het boek Ester is vanzelfsprekend verbonden aan het Lotenfeest. Afgezien van de aansporing van Ester en Mordechai in het boek Ester zelf, om de dag waarop het ge vaar dat het joodse volk bedreigde, afgewend is, te vieren, is er elders in de Hebreeuwse Bijbel geen verwijzing naar het feest. Het wordt daarom beschouwd als ingesteld door de Wijzen. In 2 Makkabeeën 15:36 vinden we echter een verwijzing naar de 14e Ădär, de datum waarop Poerim valt in de joodse kalender, als de dag van Mor-dechai.

De naam van het feest is afgeleid van het woord ‘poer’, het lot. Haman liet de dag waarop het joodse volk vernietigd moest worden, bepalen door het gooien van het lot (Est. 3:7). Omdat deze dag echter zo’n negen maanden na het gooien van het lot viel, konden Mordechai en Ester het lot omkeren en ervoor zorgen dat wat een rampdag voor het joodse volk had moeten zijn, omgezet werd in een feestdag.

De geboden die aan de feestdag verbonden zijn, zijn allen terug te vinden in het boek Ester: het lezen van de rol (Est. 9:28), het geven van geschenken, het doneren aan armen en het vieren van de dag door een feestelijke maaltijd (Est. 9:22). Omdat Ester en Mordechai in het boek Ester brieven sturen naar de joden in alle provincies, waarin zij aandringen op de acceptatie van Poerim als een nieuwe feestdag in de joodse kalender, worden zij volgens de joodse traditie tevens als de auteurs van het boek Ester zelf beschouwd.

Omdat er geen enkele verwijzing in het boek Ester naar G-d is, wilden enkele rabbijnen het boek niet in de canon opnemen. Ook de laatste hoofdstukken van het boek vonden zij problematisch, omdat daarin verhaald wordt dat Mordechai een belangrijke plaats binnen het koninkrijk kreeg, en bovendien hoeveel mensen de joden vermoord hadden als gevolg van de omgekeerde situatie. De rabbijnen waren bang dat het boek jaloezie en haat jegens joden zou veroorzaken. Andere rabbijnen zagen juist in de afwezigheid van G-d de kracht van het boek; volgens hen is G-d verborgen aanwezig in het boek: ook al wordt Zijn naam nergens genoemd, de hand van G-d is voelbaar in de gebeurtenissen. Deze afwezigheid van G-d kenmerkte het gevoel van het joodse volk tijdens de Babylonische ballingschap: G-d had zich van hen afgekeerd.

Het boek Ester wordt tweemaal tijdens Poerim voorgelezen: eenmaal na de avonddienst en eenmaal na de ochtenddienst.

Literatuur

  • Brenner (ed.),A Feminist Companion to the Songs of Songs (The feminist companion to the Bible i), Sheffield 1992.

  • A. Brenner, ‘Hooglied’, Schrift 154 (1994) pag. 110-140.

  • A. Cohen, The Five Megilloth (Soncino Books of the Bible 12), London 1946.

  • K.A.D. Smelik e.a., ‘Ester: een vrouw, een boek’, Schrift 1131987) pag. 166-202.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken