Menu

Premium

14.1. Geloven zonder de kerk?

Zie ook

Heidelbergse Catechismus

Vraag 54: Wat gelooft u over de heilige, algemene, christelijke kerk?

Antwoord: Dat de Zoon van God van het begin van de wereld tot aan het einde Zich uit het gehele menselijke geslacht een gemeente, die tot het eeuwige leven is uitverkoren, door Zijn Geest en Woord in de eenheid van het ware geloof vergadert, beschermt en in stand houdt, en dat ik hiervan een levend lid ben en eeuwig zal blijven.

Relatie van het thema tot het hoofdthema

Geloof belijden doe je met hoofd, hart en handen. In de gereformeerde traditie kennen we het gebruik dat iemand die als kind gedoopt is, op latere leeftijd in een kerkdienst in het openbaar uitspreekt te geloven in de Drie-enige God. Daarmee wordt te kennen gegeven dat geloven een persoonlijke aangelegenheid is die in verbondenheid met de gemeenschap van de kerk wordt beleefd. De kerk kan niet bestaan zonder mensen die geloven. Wie over de kerk wil spreken, zal ook moeten nadenken over de vraag of de kerk wel nodig is om te geloven. Vandaar dit thema.

De leefwereld van de hoorder

Wat hierboven bij ‘Relatie van het thema tot het hoofdthema’ is gezegd, blijkt voor veel mensen niet meer zo vanzelfsprekend te zijn. Een geseculariseerde samenleving is in werkelijkheid minder geseculariseerd dan we denken. Allerlei vormen van religiositeit spelen in het leven van veel mensen een belangrijke rol. De invulling daarvan is strikt persoonlijk. Deze individualistische invulling van geloof(sbeleving) komen we hoe langer hoe meer ook in de kerk tegen. Het ‘instituut’ kerk heeft voor veel mensen zelfs een negatieve klank. De oorzaken daarvan zijn heel verschillend, maar de feiten liggen er. ‘Ik geloof wel, maar daarvoor heb ik de kerk niet nodig’ is een zin die je regelmatig, ook onder kerkmensen, tegenkomt.

Met het oog op de tieners

Wat hierboven geschetst is, geldt in meer of mindere mate ook voor tieners. Tegelijk vinden we bij hen behoefte aan gemeenschap. Bij een groep horen wordt belangrijk geacht. Gelovige jongeren vatten moed als ze merken dat ook anderen hetzelfde geloven − waarbij wel gezegd moet worden dat zij hun geloofsbeleving vaak meer zoeken (en vinden?) binnen allerlei jongerenevents dan in de kerk. Voor hun besef horen die events (bijv. de EO-jongerendag of een concert van Sela) ‘ergens’ bij kerk-zijn. De geloofsbeleving van tieners bij events heeft soms nog iets te maken met de kerk. Maar in de praktijk staat die beleving vaak tegenover de beleving van hun eigen kerk(dienst). En dat roept spanning op, want daardoor lijkt die kerk minder of zelfs niet relevant te zijn, omdat die nauwelijks bijdraagt aan hun eigen geloofsbeleving. Ze hebben vaak geen idee van de nauwe samenhang die er is tussen kerk, de Schrift, de belijdenis en hun persoonlijk geloof. Dat de kerk de plek is waar in de sacramenten de overwinning van Christus op de dood gevierd wordt, waar de Schrift wordt uitgelegd en de ambten de gemeente bij het Woord bewaren, wordt door veel jongeren (en ouderen?) nauwelijks beseft.

Met het oog op de kinderen

Het gezin waarin kinderen opgroeien, speelt voor hen een belangrijke rol. De mate van betrokkenheid van ouders op kerk en gemeente heeft veel invloed op kinderen. Dat geldt ook voor de basisschool waar zij naartoe gaan. Gaan (bijna) alle kinderen naar de kerk, dan zullen zij dat ook vanzelfsprekend vinden.

Uitleg

De verbinding tussen antwoord 53 en 54 in de Heidelbergse Catechismus is opmerkelijk (KV, p. 188) en veelzeggend voor de vraag of geloven ook zonder de kerk kan. In antwoord 53 wordt het geloof onder woorden gebracht dat de Heilige Geest aan mij gegeven is om mij door een echt geloof deel te laten hebben aan Christus en al Zijn weldaden. Hij staat mij bij en blijft eeuwig bij mij.

In antwoord 54 wordt gezegd dat de Zoon van God door diezelfde Geest (en het Woord) Zich in de eenheid van het ware geloof een gemeente vergadert, beschermt en in stand houdt; en dat ik daarvan een levend lid ben en eeuwig zal blijven. De Geest werkt het geloof in een mens. Maar de Geest is ook de adem van Christus die Zijn gemeente schept en vult met mensen die door Hem bezield zijn van het ware geloof. Christelijk geloven en lid zijn van de gemeente of kerk zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ze vormen een eenheid in de Geest.

De kerk vindt haar oorsprong in God, zoals ook het geloof een gave van God is. En die twee − kerk en geloof − staan niet tegenover elkaar, maar zijn op elkaar betrokken en kunnen niet zonder elkaar. Ware gelovigen die al hun heil van Christus verwachten, vormen samen de kerk. God vergadert zijn kerk waardoor gelovigen bijeenkomen, een gemeenschap vormen (NGB art. 27; zie ook Verboom, ‘Het wonder van de kerk’, p. 242-243).

In Institutie IV.1.1 en IV.1.4 wordt door Calvijn de kerk beschouwd als moeder die kinderen voortbrengt en grootbrengt. Ze is het uiterlijke middel waardoor God mensen in de gemeenschap met Christus brengt en houdt. Ze is de werkplaats van de Geest. Christus doet daar Zijn werk door Woord en sacrament.

De positieve nadruk bij Calvijn op de concreet zichtbare kerk heeft als achtergrond de controverse met de dopersen, die de kerk afschreven als alleen maar iets uitwendigs. Zij trokken zich terug in een geestelijk individualisme. Daarvan wil Calvijn niets weten.

Een theologie waarin het verbond een centrale plaats inneemt, zal het belang van de gemeenschap onderstrepen. Het gaat om het volk Gods dat niet op eigen initiatief een volk is geworden, maar door God geroepen en gevormd is. Dat volk mag ook aangesproken worden als de gemeente van de Here. Het is een voorrecht om bij dat volk te mogen horen. De beloften en opdrachten die aan dat volk zijn gegeven gelden ook voor de individuele gelovige, juist omdat hij deel uitmaakt van dat volk, niet los daarvan.

Een belangrijke bijbelse term is het ‘Lichaam van Christus’ (o.a. Rom. 12:4; 1 Kor. 12:12-31). Deze term kan ons ervoor behoeden dat we het lid zijn van de kerk als iets vrijblijvends beschouwen dat los staat van het geloof in Christus. Als we het over de kerk hebben, dan hebben we het tegelijk over Christus, en niet over een groep die bepaald wordt door wat er sociologisch over te zeggen is. Die term accentueert de eenheid met Christus en de onderlinge eenheid. Gelovigen zijn leden van Christus en zo ook leden van elkaar. Onlosmakelijk zijn ze met Hem en elkaar verbonden. Zonder Hem kunnen ze niet bestaan. Maar dan kunnen ze ook door Hem niet los van elkaar bestaan.

Relevantie van het thema

Het mag in onze tijd bijzonder genoemd worden als de catechismus op dit punt geen spanningen oproept. Veelal wordt het tegendeel ervaren. Er zijn mensen die teleurstellingen met de kerk hebben opgedaan, waardoor ze er voorlopig genoeg van hebben. Dat er buiten de kerk geen heil zou zijn, of dat je niet God tot Vader kunt hebben als je de kerk niet als je moeder hebt (Cyprianus), roept hier en daar wrevel en verzet op. In de context van vandaag vraagt de catechismus daarom om goede uitleg. Het is goed om het belang van de kerkgemeenschap te benadrukken en daarvan ook de positieve kanten te laten zien, juist in een context waarin alles draait om het individu en er zo veel negatiefs te zeggen valt over de kerkelijke praktijk.

Het gaat hier niet om bijzaken. Ten diepste gaat het om de gemeenschap met Christus. Maar nu blijkt dat die gemeenschap niet los verkrijgbaar is. De Geest van Christus bindt ons aan Hem, maar brengt ons tegelijk in de gemeenschap van de kerk en leidt ons naar onze broeders en zusters. Zo wordt de eenheid van het ware geloof beleefd.

Met het oog op de tieners

Tieners ervaren soms van heel dichtbij dat geloven in de praktijk niet altijd eenvoudig is. Dat is natuurlijk ook afhankelijk van de streek waar men woont. Maar als ze in de klas of groep bijna de enige zijn die ’s zondags naar de kerk gaan, dan voelen ze zich een eenling. Het kan een gevoel van opluchting geven als ze ontdekken dat er in de klas nog iemand is die naar de kerk gaat.

Juist bij tieners kan het positieve van de gemeenschap worden uitgelegd. Samen geloven maakt sterker en moediger. Samen met anderen het geloof beleven is ook een stimulans om het geloof vol te houden. Ze kunnen elkaar daarbij helpen. En zo helpt de Geest hen ook in hun zwakheid. De gemeenschap, de kerk, kan dan ook door jongeren ervaren worden als de ruimte waarin Christus werkt door Zijn Geest en Woord. En de kerk heeft ook hen nodig.

Het is daarom van groot belang dat (ook) jongeren weer gaan zien wat de kerk de kerk maakt, dat het de bedding is waarbinnen het geloof der eeuwen beleden en geloofd wordt om zo de gemeente te bewaren bij het Woord van God. Het is van belang dat ze weer gaan zien dat prediking ten diepste bediening der verzoening is, omdat de sleutels van het hemelrijk er gehanteerd worden. Jongeren hebben behoefte aan deze kaders. Als hun deze noties uitgelegd worden, kan het gebeuren dat er veel op zijn plek valt.

Met het oog op de kinderen

De inhoud van de catechismus is op dit punt voor kinderen niet direct met woorden uit te leggen. Ze kunnen er wel iets van ervaren, bijvoorbeeld als er samen geluisterd wordt naar bijbelverhalen, samen wordt gebeden en gezongen. Dan kan de relatie met Christus en met elkaar beleefd worden, ook door kinderen. Zij ervaren meer van de ‘gemeenschap der heiligen’ dan zij zelf onder woorden kunnen brengen. Voor kinderen is het van belang dat ze langzaam ingewijd worden in wat de kerk ten diepste is.

Relevante bijbelgedeelten

De teneur in heel het Oude Testament is dat de Heer een volk roept en tot Zijn eigendom maakt. Dit is karakteristiek voor het verbond. De verbondsbeloften en opdrachten voor het volk zijn ook de beloften en opdrachten voor het individuele lid van dat volk. Naast vele andere teksten valt te denken aan Genesis 12:1-3 en Exodus 19:3-9. In Exodus 24:1-8 laat het bloed van het verbond de eenheid zien van God en Zijn volk, en tegelijk de relatie van de leden van het volk met elkaar. Ze zijn allen door hetzelfde bloed getekend.

In het Nieuwe Testament valt te denken aan het beeld van de herder en de kudde (Joh. 10), de wijnstok en de ranken (Joh. 15). Het beeld van de gemeente als lichaam komen we tegen in Romeinen 12:4-8 en 1 Korinthe 10:14-22 en 12:12-31. In de brieven aan de Efeziërs en Kolossenzen wordt dit beeld verder uitgewerkt en wordt Christus het hoofd van de gemeente of kerk genoemd (Ef. 1:22-23, 2:11-22, 4:1-16 en 5:21-33; Kol. 1:15-23).

Aanwijzingen voor de leerdienst

Doelstelling

Na deze leerdienst zijn de gemeenteleden zich er meer bewust van geworden dat het christelijk geloof in de wereld alleen maar in, door en met de gemeenschap van de kerk goed beleefd kan worden.

Homiletische aanwijzingen

Het is niet moeilijk om in te zetten bij de tendensen van individualisme, ook in de kerk en onder kerkmensen. Bij een verhuizing melden velen zich niet meer per definitie aan bij de plaatselijke gemeente van het kerkverband waar men vandaan komt. Steeds meer is het gebruikelijk om zich eerst te oriënteren en dan de kerk te kiezen waar men zich thuis voelt.

Ingrijpender is de keus om (voorlopig) niets meer met een kerk te maken te hebben. Opmerkingen als: ‘Ik geloof wel, maar daarvoor heb ik de kerk niet nodig’, of: ‘God is prima, maar Zijn grondpersoneel niet, dus…’ zullen niet onbekend zijn.

Het is goed om daar niet meteen een negatief oordeel over te vellen, maar eerst te proberen de achtergrond van zulk gedrag en dergelijke opmerkingen te achterhalen en te schetsen. Er zitten soms pijnlijke ervaringen achter. Er schuilt soms ook een oprecht verlangen in naar een kerk waarin de bedoelingen van God tot hun recht komen.

Gedachtig aan de opmerking dat de kerk de werkplaats van de Geest is of de moeder van de gelovigen, kan geschetst worden hoe mensen in aanraking zijn gekomen met Jezus Christus. Al naar gelang de eigen levensgeschiedenis zou de prediker daarbij zichzelf als voorbeeld kunnen nemen. Dat maakt het voor de hoorders meteen directer.

De vooronderstelling is toch dat op een of andere manier het Evangelie is verkondigd en in uw leven een rol is gaan spelen. De bijbelverhalen die verteld zijn door vader of moeder, leiders van de kindernevendienst en onderwijzers op school, het geloofsonderwijs tijdens de catechisaties, het club- en verenigingswerk in de kerk: ze hebben er allemaal toe bijgedragen dat de Bijbel aan het woord kwam in uw leven, dat de persoon en het werk van Jezus Christus naar voren kwamen. Hoe zou u daarmee in aanraking zijn gekomen, als er geen kerk was geweest die dit alles had gefaciliteerd? Het zijn middelen in de handen van de Geest geweest waardoor het geloof in uw eigen leven is ontkiemd.

De prediker kan schetsen dat voor zijn eigen geloof en de verbondenheid met Christus de kerkelijke gemeente van cruciaal belang is geweest. Natuurlijk kan God ook andere middelen gebruiken om mensen tot geloof te laten komen. Maar dat zijn uitzonderingen. De kerkgemeenschap is de bedding waardoor het Evangelie tot klinken komt, in en buiten de kerk (zie ook 3.3, ‘Geloven, van begin tot eind’).

Verder kan gewezen worden op de doop als teken van hoe en door Wie het begon. De doop is niet alleen een teken dat God al Zijn beloften wil waarmaken aan het gedoopte kind. De doop is ook een ritueel dat laat zien dat de dopeling wordt ingewijd in de geloofsgemeenschap. Samen met anderen zijn ze door God getekende mensen en horen ze bij elkaar. Dat is hun van Godswege overkomen. Ook bij het avondmaal gaat het om de gemeenschap met Christus en met elkaar. In 1 Korinthe 10 wordt het avondmaalsbrood dat gebroken wordt betrokken op de gemeenschap met Christus en met elkaar. Benadrukt moet worden dat het hier niet gaat om vondsten en ideeën van mensen, maar om veelzeggende rituelen uit Gods hand die in de bedding van de kerk worden gehanteerd en waarmee de Geest Zijn werk wil doen.

Pas wanneer zo positief gesproken is over de kerk, kan ook kritisch ingegaan worden op individualistische tendensen waarbij gemeend wordt dat christelijk geloof ook wel kan zonder de kerk. Deze mening kan veroorzaakt zijn door teleurstellende ervaringen met de kerk. Het kan ook iets in zich hebben van hoogmoed, waarbij neergekeken wordt op het gepruts van gemeenteleden en/of ambtsdragers. Het is niet nodig om al dat gepruts goed te praten, maar wel om het te relativeren. De notie van het verbond kan dan heel verhelderend zijn. Het volk Gods blijkt van oudsher al een zootje ongeregeld te zijn waarbij goed en kwaad door elkaar heen zitten. Zo heeft God het blijkbaar gewild. Door de Geest mag hier en nu al iets ervaren worden van het mooie en gave dat komen gaat. Maar dat is er nooit in Reinkultur. Het is er ‘reeds’ en het is er ‘nog niet’. De gemeenschap met Christus en met elkaar is er, maar pas in de voleinding zal er sprake zijn van een volledige en vervulde gemeenschap. Dat levert een voortdurende spanning op die pas in het eschaton zal worden opgeheven. Het is tegelijk een aansporing om ons door de Geest mee te laten nemen en in Zijn kracht mee te werken aan de opbouw van de gemeente.

Met het oog op de tieners

Het gezin is een mooie illustratie om te laten zien waar het om gaat. Je wordt geboren en vanaf dat moment hoor je tot een bepaalde gemeenschap: het gezin. Vader en moeder doen er alles aan om de weg naar volwassenheid zo goed mogelijk te laten verlopen. Er gebeuren mooie dingen. Af en toe is er slaande ruzie. Maar toch. Ook al veranderen de omstandigheden bij het zelfstandig worden, de verbondenheid met het gezin (vader, moeder, broers en zussen) blijft. Er is iets wezenlijks mis als die band verbroken wordt. Zo geldt dat ook voor het lid zijn van de kerk.

Wat betreft de noties sacrament, ambt, tucht en bediening der verzoening kan het gezin ook als illustratie dienen. Veel dingen in het gezin verwijzen naar de dingen waar het in de kerk om gaat. De maaltijd bijvoorbeeld is te zien als verwijzing naar het echt levendmakende voedsel in het avondmaal. Ook het gezag van de ambten kan duidelijk gemaakt worden aan de hand van het ouderlijke gezag, dat erop gericht is je op het goede pad te houden, waarbij in uiterste gevallen uit liefde gestraft wordt. Ook in een gezin is in zekere zin sprake van situaties van vergeving en verzoening.

Als predikant zou u iets kunnen vertellen over uw voorbereiding voor de Woordverkondiging, om te laten zien dat u put uit de kerk der eeuwen en om te laten zien dat dat nodig is. We kunnen de Bijbel immers niet naar willekeur uitleggen alsof we de eerste lezers zijn en niet een gemeenschap zijn van gelovigen die voor ons de Schriften heeft gelezen.

Met het oog op de kinderen

Het bovenstaande voorbeeld kan ook voor kinderen gelden. Doop en avondmaal kunnen ook voor kinderogen goede illustraties zijn om te laten zien waar het om gaat.

Pastorale aanwijzingen

Hierboven is al even aangeroerd dat er teleurstellende ervaringen kunnen zijn opgedaan met de kerk(mensen). Ook wanneer men zelf die ervaringen niet heeft, dan kan de berichtgeving over schandalen bedreven door kerkelijke ambtsdragers een bijdrage leveren om gereserveerd te staan tegenover de kerk.

Verlangen naar het volmaakte kan ook een rol spelen. Daar is op zich niets mis mee. Maar we zijn nog steeds Gods volk onderweg. We pelgrimeren in de woestijn met alle verzoekingen en falen van dien. Gewezen mag ook worden op de Goede Herder die Zich niet afgewend heeft van Zijn dwarse en hardleerse schapen. Integendeel. ‘De kerk is de plaats waar Christus met zondaren wil samenwonen. Wie de kerk prijst, verheerlijkt Christus; wie de kerk critiseert, critiseert de zondaren. Dat de zondaren zondaren zijn, verhindert de kerk niet kerk te wezen, omdat immers Christus Christus is’ (J. Koopmans, De Nederlandse Geloofsbelijdenis. Amsterdam, 1940, 3e druk, p. 128).

Met het oog op de tieners en kinderen

Ook tieners kunnen al vroeg teleurstellende ervaringen opgedaan hebben door het gedrag van kerkleden of door een sfeer in de gemeente waarin jongeren zich niet serieus genomen voelen. Dat mag best in de preek genoemd worden. Het kan heilzaam werken naar ouderen en jongeren toe: ouderen die zich bewust worden van hun verantwoordelijkheid voor jongeren, om ze bij de gemeenschap van Christus en de gemeente te behouden; en jongeren die mild leren zijn naar ouderen toe. De zorg voor elkaar kan concreet benoemd worden.

Het is daarbij goed om te benoemen dat mensen in de kerk geen haar beter zijn dan mensen buiten de kerk, en dat er volop fouten gemaakt worden; maar ook dat dat niet is waar het om gaat. De kerk is de moeite waard, omdat God de moeite waard is. Ook is het mooi om jongeren erop te wijzen dat ze niet gemist kunnen worden in de kerk.

Liturgische aanwijzingen

Te zingen liederen zijn onder andere Psalm 33, 100, 105, 122, 133, 147; uit het Liedboek voor de Kerken veel gezangen die vallen onder de rubriek ‘Kerk’ (303-330).

In dankzegging en gebeden kan de gemeenschap met de Heer en met elkaar lofprijzend onder woorden worden gebracht. Bij de voorbede kan duidelijk worden dat de gemeenschap met elkaar (christenen) verder reikt dan de eigen gemeente.

Helpende vormen

Voor zowel volwassenen als jongeren geldt dat de twee sacramenten uitstekende helpende vormen zijn om te laten zien dat geloven in Christus niet gaat zonder de kerk.

Met het oog op de tieners

Het is uitdagend om aan de hand van deze leerdienst jongeren en ouderen met elkaar in gesprek te laten komen over wat het betekent om ‘christen’ te heten. Dat woord veronderstelt gemeenschap met Christus en met anderen die de naam ‘christen’ dragen. Wat houdt dat concreet in voor jongeren en ouderen samen?

Om tieners te helpen ‘iets’ aan de kerkdienst te beleven, kan in de dienst gevraagd worden of ze één punt uit de preek dat hen aanspreekt willen opschrijven. Ook kan hun gevraagd worden om te noteren wat ze het mooiste lied in de dienst vonden.

Met het oog op de kinderen

In de dienst kan zichtbaar gemaakt worden dat een puzzel waaruit een paar stukjes ontbreken, niet compleet is. Een los puzzelstukje krijgt pas betekenis als het zijn plaats heeft in de puzzel.

Literatuur

  • J.H. van de Bank e.a. (red.), Kennen en vertrouwen. Handreiking bij de prediking van de Heidelbergse Catechismus. Zoetermeer, 1993. (KV)

  • A. van de Beek, Lichaam en Geest van Christus. De theologie van de kerk en de Heilige Geest. Zoetermeer, 2012.

  • G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012, p. 517-538.

  • J. Rinzema en L. Schuurman, Nieuw Commentaar Heidelbergse Catechismus. Deel II: Credere Christo. Aalten, z.j., p. 123-137.

  • W. Verboom, ‘Het wonder van de kerk. Enkele aspecten van een gereformeerde ecclesiologie, in: Belijden met hoofd en hart. Gereformeerd leven tussen gisteren en morgen. Kampen, 2003, p. 233-265.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken