Menu

Premium

16. Lucas en Handelingen van de Apostelen

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

In deze bijdrage over het Lucaans dubbelwerk wil ik laten zien, dat volgens Lucas Jezus in de voetsporen van de profeten loopt en dat hij op zijn beurt zijn profetenmantel overdraagt op zijn leerlingen.

Voordat ik op deze Lucaanse theologie nader in ga, is het noodzakelijk om eerst de samenhang tussen het evangelie van Lucas en de Handelingen van de Apostelen aan de orde te stellen.

Het Lucaanse dubbelwerk

Het gaat in dit artikel niet om een schets van de theologie van het evangelie van Lucas maar om de Lucaanse theologie. Immers, de theologie van het evangelie hangt samen met die van het bijbelboek Handelingen van de Apostelen. De samenhang tussen die twee boeken is in het verleden niet altijd genoeg voor ogen gehouden. Daar zijn verschillende oorzaken voor. Allereerst is wellicht de gefragmenteerde lezing van de Schrift in kerkelijke vieringen er een oorzaak van geweest dat hoorders en predikers minder focusten op de evangeliën als een doorlopend verhaal, en dan zeker niet op Lucas en Handelingen als een samenhangend werk. Een andere mogelijke oorzaak is, dat de historisch-kritische exegese, de wetenschappelijke methode die de laatste eeuw dominant was, zich vooral richtte op de wordingsgeschiedenis van de verschillende evangeliën. De vraag was hoe de verschillende evangeliën ontstaan zijn. Door die vraagstelling werd vooral gekeken hoe het evangelie van Lucas zich verhoudt tot andere evangeliën, en dan met name naar de verhouding tot Marcus en Matteüs. Samen vormen die drie evangeliën immers de synoptici; je kunt ze in één blik (syn-opsis) met elkaar vergelijken. En zo kwam het, dat het Lucasevangelie minder vaak bestudeerd werd in zijn samenhang met het boek waarmee het, naar men aanneemt, de auteur deelt: Handelingen.

Immers, hoewel enkele geleerden twijfelen of deze boeken wel bij elkaar horen, is het grootste deel van de exegeten er van overtuigd dat Handelingen en het evangelie van Lucas door één auteur zijn geschreven, die we met de traditie Lucas zullen noemen. Een traditioneel argument voor deze overtuiging is het feit, dat beide boeken beginnen met een formele proloog. Zowel Lucas 1:1-4 als Handelingen 1:1-2 bestaan uit één lange formele zin. Commentaren wijzen erop, dat ook klassieke Griekse schrijvers zulke wat deftige openingszinnen hadden. Zo heeft ook de Grieks schrijvende joodse schrijver Flavius Josefus (37 – ongeveer 100 n.C.) zo’n formele opening in zijn boeken De Joodse Oorlog en Joodse Oudheden.

Er zijn ook andere argumenten voor de veronderstelling dat Handelingen en het evangelie van Lucas hoogstwaarschijnlijk door één auteur geschreven zijn. Zo zou het woordgebruik redelijk op elkaar afgestemd zijn. Die ene auteur van het dubbelwerk was een creatieve schrijver. Hij herschikte het materiaal aangaande Jezus dat hij tot zijn beschikking had (hoogstwaarschijnlijk het evangelie van Marcus, een ‘mondelinge’ traditie waarvan grote stukken ook in Matteüs zijn terecht gekomen en die Q, ‘Quelle’, genoemd wordt, en ander materiaal) op een eigen manier. En wel zo, dat het leven van Jezus en dat van zijn volgelingen belangrijke parallellen laten zien. Voor mij is een belangrijk aspect, dat de schrijver van Lucas-Handelingen materiaal dat hij in zijn traditie aantrof (bijvoorbeeld verwijzingen naar het Oude Testament), zo gebruikte dat hij dat verhaal kon uiteenleggen in een tweeluik. Daarmee is het Lucaanse dubbelwerk uniek in het Nieuwe Testament.

In het verleden werd vaak betwijfeld of Lucas wel een serieuze theoloog was. Die twijfel was gedeeltelijk veroorzaakt doordat men alleen op zoek ging naar materiaal in de Lucaanse redactie en niet naar de duidelijke samenhang van het dubbelwerk. Dat is genoeg reden om juist die unieke samenhang als basis te nemen van de hier geboden presentatie van de Lucaanse theologie.

Johannes de Doper: schakel in de rij van profetische successie

Elk evangelie legt aan het begin op eigen manier een verband met dat wat in de christelijke traditie het Oude Testament genoemd wordt. Zo begint Marcus, hoogstwaarschijnlijk de vroegste evangelist, zijn evangelie door onmiddellijk Johannes de Doper voor te stellen als een brug naar het Oude Testament. Hij beschrijft het begin van de blijde boodschap van Jezus Messias zoals het geschreven staat in de profeet Jesaja (Marc.1:1-2). Dat hij dan vervolgens eerst de profeet Maleachi citeert, maakt het geheel niet eenvoudiger, maar wel spannender. Johannes de Doper wordt gemodelleerd naar profetisch getinte bodes uit Maeachi. 3:1 en Jesaja 40:3 en kan zodoende gezien worden als een opvolger van de bijbelse profeten.

Alhoewel Lucas, zoals boven vermeld, begint met een prachtig gestileerde, maar ook voor ons gevoel gekunstelde Griekse opening, is het toch ook bij hem vrijwel vanaf het begin duidelijk, dat hij zijn geschrift bewust wil laten aansluiten bij de geschriften van het Oude Testament.

Het evangelie verhaalt ons vanaf Lucas 3:21 over het optreden van Jezus. Aan diens optreden gaat dat van Johannes de Doper vooraf (3:1-20). Vóór de geschiedenis van deze twee profeten staan echter nog allerlei verhalen over hun geboorte en jeugd. Wanneer we Lucas i-2 beschouwen als de voorhof, van het eigenlijk verhaal over Jezus en zijn voorganger Johannes de Doper, dan valt op dat in deze verhalen heel veel nadruk ligt op trouw aan de joodse wet, de Thora. Na de opening van het evangelie (1:1-4) volgt de introductie van Zacharias en Elisabeth (1:5). Het eerste wat over hen verteld wordt, is dat zij rechtvaardig zijn voor het aangezicht van God en dat ze onberispelijk omgaan met de voorschriften en verordeningen van de Heer (1:6). Vervolgens wordt Zacharias gepresenteerd als een priester die trouw zijn dienst vervuld. Maar niet alleen de ouders van Johannes de Doper worden expliciet als Thora-getrouwe joden gepresenteerd. Er ligt ook veel nadruk op het feit dat Jezus’ ouders, Maria en Jozef, de geboden van de Heer vervullen door ze in praktijk te brengen. Niet minder dan vijf keer (2:22,23,24,27,38) wordt dat verteld in de passage die Jezus’ opdracht in de Tempel beschrijft. Maar ook hun jaarlijkse ‘pascha’-reis naar Jeruzalem tekent hen als Thoragetrouwe joden (2:41). Het begin van het evangelie van Lucas speelt zich dus af in een omgeving waar trouw aan de Thora meer is dan een decor. Die trouw aan de Thora blijkt zo de natuurlijke voedingsbodem van zowel Jezus als van zijn voorganger Johannes de Doper.

Deze verbinding met de Thora is echter niet de enige verbindingslijn met het Oude Testament in Lucas i-2. Zo krijgt Zacharias van de boodschapper Gabriël in het begin van het evangelie een soort vooraankondiging van de betekenis van zijn zoon Johannes de Doper. Het feit dat hij geen sterke drank zal drinken, maakt hem vergelijkbaar met een Nazireeër. In het Oude Testament was dat een op een bijzondere manier aan God toegewijde man of vrouw (zie Num. 6:1-21). Van Johannes de Doper wordt ook vermeld dat hij voor God uit zal gaan in de geest en de kracht van Elia om het hart van de vaders te keren naar de kinderen, en ongehoorzamen tot de houding van de rechtvaardigen (1:17a). Met de verwijzing naar de Geest van Elia modelleert Lucas Johannes de Doper naar het model van deze profeet. Dat doet hij tevens door deze duidelijke verwijzing naar de laatste verzen van het boek van de laatste profeet Maleachi (Mal. 3:23-24). In alle bijbels zijn deze verzen het laatste profetische visioen. In sommige bijbeluitgaven zijn ze zelfs het sluitstuk van het hele Oude Testament. In die toekomstdroom van Maleachi gaat het over de wederkomst van de profeet Elia. De Elia van I Koningen zal in latere joodse tradities uitgroeien tot de profeet van de eindtijd. Van hem staat geschreven dat hij het hart van de vaders tot de kinderen zal doen wenden en de harten van de kinderen tot de vaders. Eensgezindheid tussen de generaties is volgens de profeet een mogelijkheid om de verwoesting, de ban, te ontlopen.

Uit Lucas 3:1-21 blijkt dat Johannes de Doper inderdaad de eenheid van het volk probeert te stimuleren en dus zo zijn profetische opdracht op zich neemt. En ook al vermeldt Lucas, in tegenstelling tot Marcus, niets over de Elialook van Johannes de Doper (zie Marc.1:6), toch blijkt uit het verhaal dat de profetenmantel van de profeten van het Oude Testament deze man goed past. Ook bij Lucas wordt het werk van Johannes de Doper met een citaat uit de profeten geduid. In Lucas 3:4-6 wordt een iets uitgebreidere versie van Jesaja 40:3-5 dan in Marcus1:3 geciteerd als typering van de prediking van Johannes de Doper. Later verwijst Jezus naar Maleachi 3:1 om het werk van deze profeet te karakteriseren (Luc. 7:27). De prediking van Johannes de Doper (3:7-9) is te typeren als boeteprediking. Zowel uit Lucas K76; 7:26-28 als uit 16:16 blijkt dat Johannes de Doper ook expliciet een profeet genoemd wordt door de schrijver van het evangelie van Lucas.

De parallel tussen Johannes de Doper en Jezus

Reeds bij een oppervlakkige lezing van de eerste hoofdstukken van het Lucasevange-lie valt op, dat er van parallelle handelingen gesproken kan worden. Vooral de aankondiging van de geboorte van Johannes de Doper (1:5-17) loopt parallel met de aankondiging van Jezus’ geboorte (K26-38). Ook bij de beschrijving van geboorte en besnijdenis (1:57-59, vooral K57 en 2:6; K59 en 2:7) zijn er opvallende overeenkomsten.

De opbouw van Lucas i-2 na de inleidende eerste zin (1:1-4) kan als volgt samengevat worden:

A

aankondiging door Gabriël van de geboorte van Johannes de Doper aan Zacharias (1:5-25)

A’

aankondiging door Gabriël van de geboorte van Jezus aan Maria (1:26-38) bezoek van Maria aan Elisabeth(K39-56, inclusief het Magnificat)

B

geboorte, besnijdenis en naamgeving van Johannes de Doper + de profetie van Zacharias (1:57-80)

B’

geboorte, besnijdenis en naamgeving van Jezus + het profetisch getuigenis van Hanna en Simeon (2:1-40)

bezoek van Jezus en zijn ouders aan de tempel in Jeruzalem (2:41-52)

Uit deze structuur kunnen we zien hoe Lucas de levens van Johannes de Doper en Jezus met een soort zwaluwstaartverbinding aan elkaar haakt. Hierdoor ontstaat een hecht verband tussen Johannes de Doper en Jezus. De gestalte van Johannes de Doper en die van Jezus sluiten op een bijzondere manier op elkaar aan. Zo wordt in de proloog van het evangelie duidelijk gemaakt dat de levens en de opdrachten van Johannes de Doper en Jezus parallel lopen.

De parallel tussen Johannes de Doper en Jezus wordt onderstreept door de eensluidende mededelingen in 1:80 en 2:40. Beide kinderen groeien voorspoedig op en worden vervuld met bijzondere genadegaven. In die parallellie wordt duidelijk dat Lucas Johannes de Doper en Jezus, althans voor een gedeelte, op één lijn stelt.

Jezus: ook een profeet

We zagen hierboven hoe een parallelle opmerking de groei van de jonge Johannes de Doper op één lijn stelde met de groei van het kind Jezus. Toch is het al bij een oppervlakkige lezing van het evangelie duidelijk, dat die parallellie zijn grenzen heeft. Het evangelie draait immers vooral om het goede nieuws van Jezus en om het evangelie over Jezus en daarmee is Jezus overduidelijk belangrijker dan Johannes de Doper. Dat wordt ook inzichtelijk uit de manier waarop Lucas de parallel tussen Johannes de Doper en Jezus verder uitwerkt. De opmerking over Jezus’ opgroeien in Lucas 2:40 wordt herhaald in 2:52. Lucas 2:40 en 2:52 includeren het verhaal over Jezus’ verblijf als twaalfjarige in de tempel van Jeruzalem. Dit verhaal heeft geen parallel in de geschiedenis van Johannes de Doper. Lucas impliceert met de herhaling van de opmerking van Jezus’ groei en de extra scène over de tempel dat Jezus een grotere betekenis zal hebben dan Johannes de Doper.

De grote betekenis van Jezus blijkt bijvoorbeeld ook uit de verschillende titels die Jezus in het Lucasevangelie krijgt. De bekendste is natuurlijk de titel ‘Christus’. Ook al denken vrij veel mensen in de huidige geseculariseerde wereld dat het woord ‘Christus’ een soort achternaam van Jezus is, een van de eerste dingen die men leert als men iets van het Nieuwe Testament wil weten, is dat Christus de Griekse vertaling is van het Hebreeuwse woordmäsjiach, wat ‘gezalfde’ betekent. Ook al is de betekenis ervan in het Oude Testament misschien niet helemaal eenduidig, deze titel werd gebruikt voor een aantal historische personen die konden worden gezien als dienaren van jhwh, speciaal gezalfd voor de opdracht om Gods volk te leiden. In de joodse traditie werden koningen en profeten gezalfd tot hun opdracht, maar ook de Perzische koning Cyrus wordt in Jesaja gezien als Messias, als gezalfde (Jes. 45a), omdat hij het volk Israël heeft beschermd door het te laten terugkeren naar het beloofde land. Het is in lijn met die traditie dat ook Jezus Messias genoemd werd. Hij was de Gezalfde die Gods opdracht vervulde om Israël en de rest van de wereld Gods heerschappij te verkondigen en te brengen. Lucas gebruikt deze titel ruim tien keer in het evangelie, de eerste keer al in het verhaal over Jezus’ geboorte (2:11), en bijna dertig keer in de Handelingen. Een andere titel die Jezus vaak krijgt is kyrios, ‘Heer’. Jezus wordt ook ‘zoon van God’ (k35) genoemd, met als variatie daarop ‘zoon van de Allerhoogste’ (k32), of enigszins simpeler ‘mijn zoon’ (3:22; 9:35). Een moeilijk precies te duiden andere benaming is ‘Mensenzoon’ (bijv. 6:5,22; 7:34; 22:22). Ook Stefanus spreekt over de Mensenzoon (Hand. 7:56). Jezus heet ook ‘redder’ (Luc. 2:11) en wordt ook aangeduid met zoiets als ‘knecht’ (het Griekse woord pais kan zowel ‘kind’, ‘knaap’ als ‘knecht’ betekenen: zie Luc. 2:32; Hand. 3:13,26; 4:27,30). Een titel die men veelal vergeet is ‘leermeester’ (didaskalos; zie bijv. Luc. 7:40; 8:49; 9:38; 10:25; 11:45). Vaak worden Jezus’ wonderen als het bewijs van zijn bijzondere gaven gezien, maar natuurlijk is zijn bijzondere talent als leraar evenzeer een aanwijzing voor de manier waarop hij Messias is. Overigens wordt alleen in Lucas ook Johannes de Doper aangesproken met leermeester (3:21).

Er is echter nog een titel waardoor Jezus vergeleken kan worden met Johannes de Doper. Die titel is ‘profeet’. Naast de vele titels die Jezus in het Nieuwe Testament en ook in het Lucaanse dubbelwerk krijgt, is ‘profeet’ bepaald niet de minst belangrijke. Op verschillende plaatsen in het evangelie wordt Jezus impliciet of expliciet getypeerd als profeet. Zo wordt Jezus naar aanleiding van het opwekken van de jongeling van Naïn in Lucas 7:16 een groot profeet genoemd. Hij wordt volgens Lucas 9:8,19 vergeleken met Johannes de Doper, met Elia of een andere profeet uit het verleden. In Lucas 24:13-35, een mooi geconstrueerde epiloog van het evangelie, wordt Jezus’ optreden samengevat in de zinsnede: ‘hij was een profeet, machtig in daad en woord, tegenover God en tegenover heel het volk’ (24:19).

Jezus wordt echter niet alleen een profeet genoemd, maar zijn activiteiten zijn ook profetisch van aard. Hij vergelijkt zichzelf bovendien verschillende malen met profeten (Luc. 4:16-30; 13:31-35). Lucas modelleert Jezus naar ‘de profeet als Mozes’ (zie Deut. 18:15-19; vrij expliciet in Hand. 3:22-23; 7:37).

Juist in het profeet zijn is leraar Jezus te vergelijken met leraar Johannes de Doper. Dat wordt vrij expliciet gemaakt in Lucas 7. In 7:18-35 vinden we drie nauw aan elkaar verbonden passages, die gaan over de relatie tussen Jezus en Johannes de Doper. In een eerste onderdeel (7:18-23) gaat het over de vraag van Johannes de Doper over Jezus: ben jij de komende of moeten we (kunnen we) een ander verwachten (7:19,20). In het tweede deel (7:24-30) begint Jezus tegenover de scharen over Johannes. Jezus noemt de Doper een profeet en zelfs meer dan een profeet. In de derde passage (7:31-35) vergelijkt Jezus de manier van werken van de Doper met die van de Mensenzoon en vergelijkt hij de manier waarop ze ontvangen worden. Jezus begint met de retorische vraag: met wie zijn de mensen van zijn tijd (van dit geslacht) te vergelijken? In het vervolg blijkt Jezus een echte wijsheidsleraar te zijn, omdat hij kan aansluiten bij een ervaring die bijna alle mensen gehad hebben met het samenspelen als kinderen en met de frustraties die in kinderspelen uitgespeeld worden. Volgens Jezus zijn de mensen van zijn tijd gelijkend op kinderen die op de markt zitten en tegen elkaar roepen: ‘Wij hebben op de fluit gespeeld voor jullie, en niet hebben jullie gedanst. Wij hebben voor jullie gejammerd, maar niet hebben jullie geweend.’ (Luc. 7:32). Met de boodschap van het kinderversje maakt Jezus zijn toehoorders iets duidelijk over de verkondiging van Johannes de Doper, over zijn eigen verkondiging én over de reacties van hun publiek. Impliciet laat hij ook zien hoe de preekstijlen van de twee profeten weliswaar zeer verschillend zijn, maar ook complementair.

Volgens mij vergelijkt Jezus de reacties op de Doper met de kinderen die niet wenen. Want van Johannes de Doper schetst Jezus de soberheid. Hij eet geen brood en drinkt geen wijn (zie ook Luc. 5:33). Maar de mensen vinden hem demonisch. Jezus zelf is meer van de feestmalen, van de symposia (zie het feestmaal met Levi in Luc. 5:29 en zie voor Jezus’ luxe levensstijl ook de zalving met balsem in 7:36-50), van het samen eten en drinken (zie Luc.14), van het bruiloftsmaal (zie 5:33). Hij zegt dan ook hier dat de Mensenzoon eet en drinkt. Met dat drinken is waarschijnlijk het drinken van wijn bedoeld, terwijl ‘Mensenzoon’ waarschijnlijk een verwijzing naar Jezus zelf is. Maar ook Jezus wordt bepaald niet positief ontvangen. Hij wordt afgeschilderd als een veelvraat, een wijndrinker en een vriend van tollenaars en zondaars. In dit mooie stukje worden twee verschillende vormen van profetisch handelen naast elkaar gezet: de ascetische stijl van Johannes de Doper en de feestelijke stijl van Jezus. Het is duidelijk dat Jezus hier, ondanks de verschillen, zijn eigen verkondiging complementair ziet aan die van zijn voorloper. Weliswaar zegt Jezus volgens Lucas hier expliciet, dat de minste in het koninkrijk groter is dan Johannes (7:28), maar Jezus en Johannes delen ondertussen wel eenzelfde profetische opdracht. Lucas lijkt een duidelijke cesuur te maken tussen het optreden van Johannes de Doper en dat van Jezus. Het optreden van Jezus begint in Lucas 3:21, in het verhaal over zijn doop, waarbij Lucas niet vermeldt dat Johannes de Doper hem gedoopt heeft. Lucas heeft namelijk net gezegd dat Johannes de Doper in de gevangenis gezet is (3:20). Zo wordt Johannes de Doper een echte schakel tussen de profeten van het Oude Testament en Jezus.

Bij Jezus stopt het niet

Het unieke van het Lucaanse dubbelwerk is, dat in het tweede deel ervan verteld wordt hoe de leerlingen Jezus’ opdracht verder doorzetten. De verkondiging van Gods heerschappij stopt niet bij Jezus. Zo zal Filippus, één van de zeven, Gods heerschappij verkondigen; en de allerlaatste mededeling van Handelingen is dat Paulus die verkondiging in alle vrijmoedigheid voortzet (Hand. 28:31). Wanneer we zien, dat een van de hoofdthemata van Handelingen is dat op die manier de opdracht van Jezus door zijn leerlingen wordt voortgezet, dan is het wonderlijke slot van Handelingen niet meer zo verbazingwekkend: het open einde van Handelingen geeft aan, dat het slot van het boek niet het einde van de verkondiging zal zijn.

De parallellie tussen Jezus en zijn leerlingen beperkt zich niet tot het feit dat ze hetzelfde verkondigen. Immers, in Handelingen doen de leerlingen telkens weer wat Jezus ook gedaan heeft. Zo doen Petrus en Paulus dezelfde soort genezingen als Jezus. Net als Jezus genezen zij bijvoorbeeld een lamme. In Lucas 5:7-26 laten vier mannen een lamme man door het dak zakken van het huis waar Jezus verblijft, waarna Jezus de man doet opstaan en wandelen. Petrus geneest in Jeruzalem bij de tempel een man die van zijn geboorte af lam is (Hand. 3:1-10), en op een van zijn tochten in Klein-Azië geneest Paulus ook een man die verlamd is vanaf zijn geboorte (14:8-18). Jezus en Petrus gebruiken dezelfde formule: ‘sta op en wandel’ (Luc. 5:23 en Hand. 3:6). Net als Jezus wekken Petrus en Paulus doden tot leven (zie Petrus die in Hand. 9:36-43 Tabita/Dorkas doet opstaan en Paulus die in Hand. 20:7-12 Euty-chus doet herleven; vgl. Luc. 7:11-17; 8:40-56). In het kader van deze bijdrage lijkt het me goed om maar één voorbeeld nader uit te werken, en wel de parallellie tussen Stefanus en Jezus. Die parallellie is ook een voorbeeld van de manier waarop Lucas materiaal uit de overlevering aangaande Jezus toepast in de beschrijving van de lotgevallen van de leerlingen.

Stefanus: een profeet als Jezus en Mozes

In Marcus14:55-61 en in de parallel daarvan in Matteüs 25:59-63 wordt Jezus voor de hogepriesters en voor ‘heel het sanhedrin’ gebracht. Daar wordt gezocht naar getuigenissen met gronden om hem ter dood te veroordelen, maar ondanks valse getuigenissen worden die niet gevonden. Dan treden er volgens Marcus (14:57) enkele valse getuigen op, die zeggen dat ze Jezus hebben horen zeggen dat hij de tempel, die met handen gemaakt is, zal afbreken en in drie dagen een andere zal bouwen, niet met handen gemaakt. Dit is voor de hogepriester de reden om Jezus de vraag te stellen of hij de Christus is. Wanneer Jezus antwoord gegeven heeft, scheurt de Hogepriester zijn kleren en wordt Jezus aan vernederingen onderworpen (Marc.14:65).

Alhoewel er kleine, maar belangrijke verschillen zijn tussen de versie van Marcus en die van Matteüs, is het verschil tussen Lucas’ versie van Jezus’ verschijnen voor het sanhedrin en die van Marcus (en daarmee ook die van Matteüs) veel opmerkelijker. Het hele fragment over de valse getuigen komt niet voor in zijn versie (Luc. 22:54-71). Nog opmerkelijker is echter dat allerlei elementen uit de beschuldiging van Jezus in de versies van Matteüs en Marcus door Lucas wél gebruikt worden in zijn beschrijving van het proces tegen Stefanus. En dat gegeven laat zien hoe Lucas ook tussen het verhaal van Jezus en dat van zijn leerlingen een zwaluwstaartverbinding maakt. In Handelingen gaan de leerlingen aan de slag met Jezus’ opdracht dat zij, beginnend vanuit Jeruzalem, in zijn Naam vergeving van de zonden moeten preken aan alle volken (Luc. 24:47; Hand. 1:8). Weerstand tegen deze verkondiging komt van de (hoge)priesters, de hoofdman van de tempel en de Sadduceeën. Terwijl in het begin van Handelingen de apostelen ontsnappen met waarschuwingen en geselingen, eindigt Stefanus’ verkondiging in dood en vervolgingen.

Na een introductie van de zeven nieuwe ‘ambtsdragers’ (Hand. 6:1-6) en een samenvatting over de groei van het woord (6:1-7) beschrijft Lucas heel kort Stefanus’ activiteiten: Stefanus, vol van vertrouwen (geloof) en kracht, doet wonderen en grote tekenen onder het volk (6:8). Zelfs deze korte omschrijving is genoeg om te laten zien dat Stefanus helemaal in het voetspoor van Jezus loopt, wiens werkzaamheden in Handelingen 2:22 waren samengevat met de omschrijvingen ‘wonderen en tekenen’. Jezus op zijn beurt lijkt daarmee op Mozes, in de omschrijving die Stefanus zelf geeft in zijn verdedigingsspeech: Mozes heeft het joodse volk uitgeleid en heeft veel ‘wonderen en tekenen’ verricht (7:36). We zien dus dat Lucas Stefanus beschrijft als een soort opvolger van profeet Jezus en daarmee ook van profeet Mozes.

Het feit dat Stefanus beschreven wordt als iemand met genade en kracht, herinnert weer aan de omschrijving van het kind Jezus in Lucas 2:40,52. Omdat die verzen, zoals we boven zagen, weer samenhangen met de eerdere omschrijvingen van Johannes de Doper, is er ook een lijn van Stefanus via Jezus naar die profeet.

Stefanus, de profetische man, zal ook nog eens een lot ondergaan dat zeer verwant is aan dat van Jezus. Hij raakt eerst betrokken in een dispuut met verschillende groeperingen binnen het jodendom (Hand. 6:9-10). Dat debat doorstaat hij echter glansrijk. Net als bij Jezus veranderen zijn tegenstanders van strategie en gaan vals spelen. Hij wordt van blasfemie beschuldigd en voor het sanhedrin gesleept. We zagen hierboven dat Lucas als enige van de drie synoptici geen valse getuigen noemt in het proces tegen Jezus. Opvallend is dat hij dat nu wel doet wanneer Stefanus voor de raad verschijnt. Tegen hem worden valse getuigen opgevoerd. Hoewel Stefanus beschuldigd wordt van ontrouw aan de tempel en aan de Thora, zijn het zijn tegenstanders zelf die de Thora overtreden. Vals getuigen is volgens Exodus 20:16 een overtreding. Het lijkt erop dat Lucas materiaal dat hij uitgespaard had bij het proces van Jezus, bewaard heeft voor het proces tegen Stefanus.

Lucas laat trouwens merken dat hij best weet dat de beschuldigingen tegen Stefanus heel erg lijken op die tegen Jezus. Immers, in Handelingen 6:14 wordt Stefanus in de mond gelegd, dat hij gezegd heeft dat Jezus, de Nazarener, de tempel zal afbreken. En dat was precies het verwijt dat Jezus kreeg in de passie volgens Marcus en die volgens Matteüs.

Er zijn nog meer opvallende samenhangen tussen het verhaal over de passie van Jezus en die van Stefanus. Zo vergeven beiden hun tegenstanders tegen het einde van hun lijden. We kunnen alleen in Lucas’ versie van het lijdensverhaal lezen dat, wanneer Jezus aan het kruis hangt, hij begint met te zeggen: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen’ (24:34), terwijl hij helemaal aan het einde een citaat uit Psalm 31:6 roept: ‘Vader in uw handen plaats ik mijn geest’ (Luc. 23:46). Stefanus zegt eerst iets over zijn geest (‘Heer Jezus, ontvang mijn geest’) en vraagt in zijn laatste woorden vergiffenis voor zijn tegenstanders: ‘Heer, reken deze misdaad hun niet aan’ (Hand. 7:60).

Ik noem hier nog een opvallende overeenkomst. Aan het einde van het verhoor voor het sanhedrin verwijst Jezus in elk van de drie synoptische evangeliën naar de Mensenzoon die gezeten zal zijn aan de rechterhand van de macht (Mat. 26:64; Marc. 14:62; Luc. 22:69). Het lijkt erop dat Stefanus na het einde van zijn verdedigingsrede naar dit gegeven verwijst. Immers, hijzelf zegt dat hij de hemelen geopend ziet en de Mensenzoon aan de rechterhand van God (Hand. 7:56).

We zien dus dat zowel Jezus als Stefanus voor hetzelfde sanhedrin moeten verschijnen, dat ze allebei ter dood worden veroordeeld en dat ze beiden buiten de stad ter dood worden gebracht. Waar Lucas de beschuldigingen van de valse getuigen weg lijkt te laten bij Jezus’ proces, samen met de beschuldiging aangaande Jezus’ houding ten opzichte van de tempel, zijn valse getuigenissen over Stefanus’ houding ten opzichte van de tempel bij diens proces doorslaggevend. Door woordherhalingen en variaties daarop alsmede door herverdeling van materiaal, presenteert Lucas ons Ste-fanus als een profeet in de lijn van Mozes, Johannes de Doper en Jezus.

Conclusie

Een van de manieren waarop Lucas het feit benut dat hij twee boeken schrijft, is dat hij de doorlopende lijn van het Oude Testament naar het Nieuwe Testament op een eigen manier kan neerzetten. In die zin schrijft hij echt wat men zou kunnen noemen de oudste kerkgeschiedenis. Terwijl hij aan de ene kant de bijzondere positie van Jezus in de geschiedenis van de openbaring narratief weet te honoreren, bijvoorbeeld door in de parallellie met Johannes de Doper Jezus er te laten uitspringen, weet hij ook zijn lezers duidelijk te maken dat voor en na Jezus het heil van God in profeten en in allerlei andere mannen en vrouwen zichtbaar is geworden. Lucas maakt duidelijk dat Jezus treedt in het voetspoor van de profeten. In zijn eigen werk benadrukt hij dat er parallellen zijn tussen Jezus en zijn leerlingen. Met die parallellen laat hij zien dat het leven van Jezus niet ophoudt met zijn dood en verrijzenis. De leer van Jezus wordt doorgegeven en in praktijk gebracht door zijn leerlingen. Lucas laat zien dat de openbaring van Gods heil niet begint met Jezus en niet eindigt met het optreden van Jezus.

Zijn leerlingen zetten zijn missie voort. We hebben hier vooral laten zien dat Stefa-nus op een bijzondere manier de profetenmantel van Jezus overneemt. Er zijn aanwijzingen dat de oude kerk tot in de middeleeuwen dat heel goed begrepen heeft. Een voorbeeld hiervan is het feit dat zoveel kathedralen in Frankrijk naar deze heilige genoemd zijn.

Maar ook met de dood van Stefanus eindigt het niet. Na hem gaat het door met Filip-pus en, ook al verdwijnt Petrus na Handelingen 15 van het toneel, de verkondiging gaat zowel in de tijd als in de ruimte verder. Het zal Paulus zijn die de verkondiging van Jezus’ leer actualiseert, door ook de niet-joden uit te nodigen mee te doen met Israëls aanroepen van de naam van de Heer. Maar ook met Paulus stopt het niet. Het boek Handelingen heeft geen echt einde. We zouden het slot kunnen karakteriseren als een open einde. Uiteindelijk is het de lezer zelf die op zijn of haar wijze het verhaal mag afmaken. Volgens mij betekent dit dat die lezer(es) uitgenodigd wordt een stukje van de profetenmantel te gaan dragen, opdat de heerschappij van God in ons mag blijven (Luc.17:21).

Literatuur

  • B.J. Koet, Five Studies on the Interpretation of Scripture in Luke-Acts (Studiorum Novi Testamenti Auxilia 14) Leuven 1989.

  • P. Schmidt (ed.),Eén auteur, twee boeken: Lucas en de Handelingen van de Apostelen, Leuven 1992.

  • B.J. Koet, Dreams and Scripture in Luke-Acts: Collected Essays (Contributions to Biblical Exegesis and Theology 43), Leuven 2006.

  • R.C. Tannehill,The Narrative Unity of Luke-Acts: A Literary Interpretation (Foundations and Facets), 2 Vols., Philadelphia 1986-1990.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken