< Terug

5. Deuteronomium

Soorten teksten

Mensen kunnen grondig van mening verschillen over de vraag wat godsdienst volgens de Bijbel nu ten diepste is. Het boek Deuteronomium als theologische compositie is dan wel een goede uitdager. Gaat godsdienst over gehoorzamen? Instructie en moraal vinden we vanaf Deuteronomium 12. Over identiteit en herinnering? Het verhaal over het verleden dat jouw identiteit als lezer van het boek bepaalde, wordt herverteld in de hoofdstukken 1-4; 9-10 en aan het eind in 31. Gaat het om ritueel en om deelnemen aan het religieuze leven van een bijzondere groep mensen? Dat komt aan de orde in verbondssluiting en confessie, de hoofdstukken 5-6; 26; 29. Over pijn, schuld, verandering en hoop? Dat klinkt in de teksten over zegen, vloek en omkering in 27-30. Bij zoveel variatie ontstaat vanzelf de vraag: hoe kunnen we eenduidig spreken over God en godsdienst? Voor alles in het leven bestaat er wel tekst, zo laat Deutero-nomium zien. Maar, voegt het boek er aan toe, dat is juist zo omdat er niet voor alle menselijke behoeften of ervaringen verschillende goden, helden en idolen bestaan. Alleen jhwh is God, luidt de fundamentele uitspraak van het boek Deuteronomium (4:39; 32:39), en zo is hij helder aan de orde in alle soorten teksten over mens en godsdienst die we in het boek lezen.

Instructie, verhaal, ritueel, kritiek en liefde, het boek Deuteronomium heeft het allemaal. Dat betekent dat je als lezer, op zoek naar wat Deuteronomium wil zeggen, niet heel snel een theologische samenvatting kunt maken. Maar het betekent ook weer niet dat alles door elkaar heen staat, zodat de lezer met een beroep op pluraliteit wel iets actueels kan uitzoeken. De onderlinge verhouding van de soorten teksten doet er toe, want het boek is daar wel precies in. Je kunt kennelijk in de godsdienst ongeveer alles aan de orde stellen, maar niet alles tegelijk en niet alles op hetzelfde moment. Dat is de eerste theologische kennis die een lezer van het boek Deuteronomium aangereikt krijgt: zoek niet naar een diepe gedachte bij bijzondere momenten in het leven, naar een korte samenvatting van ‘de boodschap’ of naar een paar gedragsregels. Probeer de route van het hele boek mee te maken. De theologie van Deuteronomium wordt zichtbaar, wanneer de lezer zich concentreert op de compositie van het boek, op de onderlinge verhouding van de soorten teksten en van de ‘spelers’ die in de compositie op het toneel staan en die samen bijdragen aan het gehele boek als betoog.

Bij de eerste kennismaking presenteert het boek Deuteronomium zich vooral als een theologisch archief, een verzameling van Mozes’ belangrijkste teksten waarmee de samenstellers van het boek ons als lezers laten kennismaken. De archivaris, de verteller van het boek Deuteronomium, neemt ons mee op zijn rondleiding door het archief en laat het ons steeds duidelijk weten, wanneer hij een nieuwe archiefkast opent, met weer een ander soort teksten. Dat gebeurt vier keer:

I

Herinneringen

in 1:1

Deze zijn de woorden die Mozes gesproken heeft…

II

Instructies

in 4:44

En dit is de Thora (instructie) die Mozes heeft gegeven. Dit zijn de bepalingen.

III

Verbondssluiting

in 28:69

Deze zijn de woorden van het verbond.

IV

Zegen en afscheid

in 33:1

En dit is de zegen, waarmee Mozes voor zijn sterven de Israëlieten gezegend heeft

Het woord ‘archief’ onderstreept twee belangrijke zaken. Het roept historische interesse op: waar komen die verschillende tekstverzamelingen vandaan? Maar wie een archief binnen gaat, weet dat er ook iets wordt wakker geroepen in de lezer: waar kom ik zelf vandaan? Helpt dit archief mij om mijn eigen levensverhaal beter te begrijpen?

In de traditie van de oudtestamentische wetenschap heeft men generaties lang teksten vooral gelezen met de ogen van de historicus: welk bronnenmateriaal is er voor dit boek gebruikt? In welke tijd en in welk theologisch klimaat is het ontstaan? Welke rituelen en welke vormen van religieuze overlevering hebben de opbouw van het boek gestempeld? Welke maatschappij wordt vertegenwoordigd door de wetgeving in dit boek? Dat zijn vragen die door de teksten zelf worden opgeroepen. Het is daarom voor een goed begrip van het ontstaan van de Bijbel van belang om de historicus aan het woord te laten komen. Die zal ook de vraag kunnen bespreken in welk religieus klimaat dit boek antwoorden poneert. Historisch onderzoek maakt het aannemelijk dat het boek Deuteronomium als archief tekstmateriaal uit een aantal eeuwen bewaart, vanaf de koningentijd tot en met het ontstaan van de joodse gemeenschap na de ballingschap. Maar voor de analyse van de theologie van het boek Deuteronomium is het nodig om eerst de andere uitdaging aan te gaan. Namelijk de vraag: met welke opgaven en keuzes wordt de lezer geconfronteerd die het boek nu in zijn geheel leest? De lezer maakt immers op de eerste plaats kennis met de tekst, niet direct met schrijvers en hun historische situatie. Theologische analyse stelt de vraag: wat voor samenspel ontstaat er tussen al die verschillende soorten teksten? Zegt dat iets over God en over godsdienst?

Van elk van de vier archiefkasten krijgen we de daarin verzamelde teksten te lezen. Als we dat met aandacht doen, blijkt dat de vier archieven met redevoeringen van Mozes ook veel onderlinge verbanden hebben. Dus moet je het boek minstens twee keer lezen. Eerst een keer in de volgorde van het archief, en dan nog een keer om de onderlinge verbanden en de veranderingen te zien. Beide leesrichtingen wil ik hier volgen.

Archief

Deuteronomium als het archief van Mozes. De verteller in het boek Deuteronomium heeft zelf heel weinig tekst. De archieven spreken zelf. Hij geeft de opschriften en schrijft aan het eind van het boek een paar verhalende gedeelten, vanaf hoofdstuk 27.

Herinneringen vanaf 1:1

‘Deze zijn de woorden die Mozes gesproken heeft. ‘ in het Moabitische land, oostelijk van de Jordaan, dus op de grens van het beloofde land. Het begint in 1-3 met herinneringen, korte verhalen over de tocht door de woestijn. Die wordt niet beschreven vanaf het moment van de bevrijding uit Egypte, maar vanaf Horeb, de plek van de wetgeving, tot aan de plaats en het moment waarop Mozes nu spreekt, in de vlakten van Moab. Daarmee zijn de mijlpalen geplaatst: vertrekpunt is de wetgeving en de verbondssluiting bij Horeb, plaats van handeling is de huidige plek waar Mozes de woorden spreekt die uitlopen op de hernieuwde verbondsluiting in 29. De herinneringen aan de woestijntocht zijn regelmatig ook pijnlijke herinneringen, die aangeven hoe het volk hier nu voor Mozes staat, bevrijd maar kwetsbaar. Vanaf hoofdstuk 1 wordt duidelijk dat de rolverdeling gaat veranderen. Mozes begint terug te treden. Hij heeft opzieners en rechters aangesteld, die veel van zijn taken overnemen (1:918). Mozes vertelt over het gebrekkige vertrouwen van Israël in de belofte van het land en over de reactie van God: deze generatie zal het land niet zien (1:21-36). Mozes kondigt nu ook zijn eigen dood aan, dat wil zeggen dat ook Mozes hoort bij de generatie die het land niet zal binnengaan: God was toornig op mij ‘omwille van jullie’ (1:37; 3:26). Was het alleen omdat Mozes zich ooit tot eigenmachtig optreden had laten verleiden (Num. 20)? Of ook omdat Israël nu zelf, niet meer met Mozes, maar met verbond en Thora, het land in kan trekken (Deut. 4:21-23) ? Het is immers jhwh die de verkaveling van landen en volken tot stand brengt (32:8,9; vgl. Am. 9:7). Dat betekent een plek voor Edom (Deut. 2:5), voor Moab (2:9), voor Ammon (2:19) en ook de verdrijving van de volkeren in het land, op grond van hun goddeloosheid(9:4,5).

Daarop volgt in hoofdstuk 4 de conclusie die uit deze herinneringen moet worden getrokken. Wat is nu de weg die Israël moet gaan? ‘Welnu Israël, luister naar de instructies en woon in het land dat jhwh jullie geeft’ (4:1). Maar, belangrijker nog, Mozes’ woorden zijn wel de utopie voorbij: ‘Zorg er voor dat je het verbond niet vergeet’ (4:23), want ‘als dat gebeurt, zullen jullie het land weer verliezen en verstrooid raken’ (4:26) en, nog een stap verder: ‘als dit in de latere tijd allemaal plaatsvindt en jullie je bekeren, dan zal jhwh het verbond niet vergeten en jullie terugbrengen’ (4:30). De eigenlijke conclusie van hoofdstuk 4 gaat daarom niet meer alleen over Thora en gehoorzaamheid, maar over het spreken over God. ‘Vraag maar na: heeft ooit een God zo bevrijd en zo liefgehad?’ (4:32-37). Er is er maar Eén zo. Een goede reden om volgens zijn aanwijzingen en instructies te leven (4:39-40). Hoofdstuk 4 geeft heel compact aan hoezeer theologie een samenspel van krachten is. Israël staat voor de opdracht de geboden te doen, te onthouden wie God is en wie niet, de confrontatie met de eigen geschiedenis van ongehoorzaamheid en omkering onder ogen te zien en weer opnieuw te kiezen voor het doen van de geboden. Via herinnering en vooruitblik wordt daarom in Deuteronomium 1-4 in feite al het hele traject geschilderd, vanaf de Horeb, via ‘vandaag’, tot en met de toekomst van ballingschap en terugkeer. Het bepaalt voor de lezer de rolverdeling: wie wij zijn, wie jhwh is en wat de status is van de geboden. Luisteren gaat niet over ondergeschiktheid, maar over leven (4:40; 30:19,20). Bij het lezen van het volgende archief, dat van de instructies, kun je maar beter deze geschiedenis in het achterhoofd hebben.

‘En dit is de instructie…’

Het volgende opschrift geeft aan dat we nu de geboden gaan lezen: de instructies, maar eerst nog de uitleg over het doel ervan. De verteller gebruikt in Deuteronomium 4:44,45 een heel aantal termen in zijn opschrift en geeft nog eens opnieuw de plaats aan waar deze woorden klinken: ‘En dit is de instructie (de Thora) die Mozes heeft gegeven. Dit zijn de bepalingen, wetten en regels., gegeven aan de overkant van de Jordaan.’

In hoofdstuk 5 vertelt Mozes dat jhwh op de Horeb vanuit het vuur, persoonlijk, tot Israël de Tien Woorden heeft uitgesproken (5:4). Hun reactie op het gebeuren is vrees, de angst om te sterven (5:5,24). Zo ontstaat de rolverdeling. Mozes staat tussen jhwh en het volk in. Hij hoort van God alle instructies die hij aan het volk moet geven (5:31). Dat gebeurt in de hoofdstukken 6-26. De instructieteksten die Mozes uitspreekt bestaan uit twee gedeelten, die ook zelf weer speciale opschriften hebben, nu niet afkomstig van de verteller maar van de spreker. Eerst een rede van Mozes over de bedoeling van de geboden (Deut. 6-11), daarna komen de aanwijzingen zelf (Deut. 12-26).

Opschrift ‘Dit is het gebod., om aan jullie te leren’ (6:1).

De geboden komen voort uit de fundamentele woorden in de verzen 4 en 5: ‘Hoor Israël, jhwh is één. Hem moet je liefhebben.’ Dat betekent: de basis van de geboden is herinnering aan de uittocht, de moeizame woestijntijd met beproevingen, afgoden en voorbeden van Mozes. Dat betekent ook: de geboden repeteren, reciteren en uitleggen aan de volgende generatie; het gaat om exclusieve trouw aan jhwh. In hoofdstuk 11 loopt dat uit op de opdracht tot de ceremonie van zegen en vloek, te houden op de bergen Gerizim en Ebal.

Opschrift ‘Deze zijn de aanwijzingen en de rechtsregels die jullie moeten naleven. ‘ Met deze aanwijzingen moet Israël in het beloofde land leven als religieuze gemeenschap, met toewijding aan de Ene God. Een gemeenschap die anders is, omdat jhwh anders is dan het menselijke gevoel voor het religieuze, het sacrale of het natuurlijke wel zou willen. De geboden zijn een uitwerking van de Decaloog van hoofdstuk 5. In die houding van toewijding aan de Ene komen de eigen herinneringen en de ouderliefde van jhwh samen (14:1,2). Het archief van de instructies legt veel nadruk op die houding: wie zegen heeft ontvangen kan die ook delen. Dat geldt voor de instructie om de tienden van de opbrengsten aan God te geven. In Numeri 18:21 is dat een heffing voor de eredienst, gereserveerd voor het levensonderhoud van de Levieten. Zij doen immers de dienst in het heiligdom, die voor gewone mensen onmogelijk is. In Deuteronomium 14:22-29 is het een gezamenlijk offerfeest in het heiligdom, met de familie. Ieder derde jaar worden de tienden in de eigen woonplaats verdeeld onder allen die ondersteuning nodig hebben: de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe. Steeds is de opdracht: verheug je over alles wat je hebt ontvangen (14:26; 16:11,13). Hoofdstuk 26 is daarin het duidelijkst: liturgie is herinnering die vrolijk maakt. Wie slaaf is geweest (26:16) begrijpt de behoeften van anderen (15:15; 16:12; 24:18).

Deuteronomium 12 legt het verband tussen de dienst aan de éne God, op de éne cultusplaats die hij zelf kiest, en de effecten die dat heeft op menselijke religiositeit. Op die éne plaats worden de offers gebracht (12:6-7,11-12), daar worden de tienden gebracht en met vreugde genoten (12:17-19), maar alles wat men zelf slacht, in eigen kring, is gewoon vlees om te eten, het is een gave van God. Het gewone leven is een geschenk, maar is niet sacraal en dat karakter moet het ook houden. Daarom is het verkeerd als bomen heilig worden verklaard, stenen worden gewijd, bijzondere plaatsen als goddelijk worden gezien (12:2-4). Deuteronomium hanteert om die reden, naast de prachtige woorden voor de zegen en de solidariteit binnen Israël, zeer harde woorden voor de menselijke behoefte aan religiositeit: geen godenbeelden (12:3), geen dromen (13), geen waarzeggerij en bezweringen (18). Er is alleen jhwh, zijn zegen en zijn Thora. Die moet je niet weer opofferen aan oude of nieuwe idolen.

Het slot van de geboden, hoofdstuk 26, vat dat nog eens samen. Liturgie is belijdenis: herinnering aan de bevrijding, vreugde over de zegen, het delen van de tienden. De geboden eindigen met een protocol van de onderlinge verhouding van God en Israël: ik jullie God, jullie mijn volk.

In Deuteronomium 27:1 neemt de archivaris-verteller weer even zelf het woord en vertelt (Deut. 27-28) dat Mozes en de oudsten aan het volk opdrachten geven voor het ritueel van zegen en vloek. Die instructie koppelt terug naar hoofdstuk 11: het ritueel van zegen en vloek moet door de verschillende stammen van het volk zelf worden uitgevoerd. Zegen wordt uitgesproken op de berg Gerizim, vloek op de Ebal. Hoofdstuk 28 is een lange toespraak van Mozes waarin voorbeelden van zegen en vloek worden opgesomd. De instructies zijn niet vrijblijvend, ze gaan over zegen en vloek, leven of geen leven. Dat was ook al zichtbaar aan het contrast tussen de uitnodigende bepalingen over ‘zich verheugen’ en de harde woorden over ‘geen goden’.

‘Deze zijn de woorden van het verhond..’

Alles wat de hoorders van toen en de lezers van nu zouden moeten weten, is nu wel gezegd. Nu komt het aan op leven als gemeenschap, met alle voorafgaande dingen in je hoofd. In Deuteronomium 28:69 zet de verteller zijn derde opschrift. Met nog weer opnieuw een verwijzing naar de locatie: het land Moab. In de Hebreeuwse tekst staat zowel voor als na dit vers een paragraafteken. Dat geeft al aan dat dit vers niet alleen een nieuw begin, maar ook een afsluiting van het voorafgaande is. Alles wat Mozes aan instructies heeft gegeven vanaf hoofdstuk 5, gaat nu als tekst van het verbond mee met de volgende generaties. Het gegeven van de generaties wordt nog sterker aangezet dan al in hoofdstuk 5 het geval was. Deuteronomium 5:3 onderstreepte dat het verbond niet alleen met de vorige generatie werd gesloten, maar ook met ‘ons’, de huidige generatie die nu naar Mozes’ woorden luistert. Het verbond was niet een regeling om het beloofde land te mogen bereiken. Het blijft de basis van de omgang tussen God en zijn volk. Hoofdstuk 29 vertelt van de ceremonie waarmee het verbond met de nieuwe generaties wordt gesloten, niet alleen met de generatie die Mozes nu de instructies heeft horen uitspreken, maar ook met de volgende generaties, zij die er nu niet bij zijn (29:14,15). Daarmee gaan de teksten van de hoofdstukken 29-32 verder dan de herinnering en de ceremonie. De toekomst van Israël wordt besproken in het licht van deze verbondssluiting. Dat gebeurt in feite twee keer. Eerst in 29-30: het verbond en desondanks de keuze voor de niet-goden, het einde aan de vergeving (29:20, vgl. 2 Kon. 24:4), de verstrooiing over de volkeren, de verbijstering bij de omstanders en na dat alles de omkering (Deut. 30). De rede van Mozes geeft al iets aan van de dieper liggende vraag: is Israël in staat om te begrijpen wat God voor hen heeft gedaan (29:4)? Die vraag komt daarna in 31-32 nog veel scherper aan de orde. Opnieuw wordt de feitelijke route van het verbond door de geschiedenis getekend. Vanaf 31:1 beschrijft de verteller de voorbereidingen op het leven in het land, de fase na de dood van Mozes. De rol van het leiderschap verandert. De taken van Mozes worden verdeeld tussen Jozua (aanvoerder), priesters en Levieten (lezing van de Thora), het volk (zingen van het profetische Lied van Mozes). De volgende generaties zullen in het land kunnen leven met de herinnering, het verbond en het boek, maar zij zullen het niet doen, zegt jhwh. Mozes moet het Lied opschrijven (31:19,22) en voltooit ook het opschrijven van de Thora (31:9,24). Beide documenten zullen getuigen tegen Israël, dat in de toekomst andere goden gaat dienen (31:21,27). Ze worden daarmee feitelijk één boek. De Thora zet het werk van Mozes voort. Dit woord onderhouden betekent leven, zegt Mozes, na het reciteren van het Lied. Maar het Lied zelf laat zien hoe weinig vanzelfsprekend de gang van de Thora door de geschiedenis is.

Zegen en afscheid

Na de woorden van de Thora en de verbondssluiting komen de teksten van het laatste archief. ‘En dit is de zegen, waarmee Mozes, de man Gods, voor zijn sterven de Israëlieten gezegend heeft’ (Deut. 33:1). De aanwezigheid van de tekst van de zegen onderstreept nog eens het archiefkarakter van het boek Deuteronomium. De titel voor Mozes, ‘man Gods’, kennen we uit Psalm 90, ook een gedicht dat de liturgische traditie aan Mozes toeschreef. De eerste verzen over de overweldigende komst van jhwh vanaf Sinaï, lijken op de beginverzen van het lied van Debora in Rechters 5. Sinaï is als naam ongewoon voor Deuteronomium, waar steeds Horeb wordt gebruikt. Ook de toon van de zegenteksten voor de stammen is heel anders dan die in de andere delen van Deuteronomium. De inhoud van deze afscheidszegen voor de afzonderlijke stammen (zonder Simeon overigens), met de nadruk op kracht en overwinning, past ook meer bij de zegen van aartsvader Jakob in Genesis 49. De woorden over de vooraanstaande positie van Jozef in beide teksten lijken ook op elkaar. De zegentekst plaatst Mozes in de rol van het afscheid van een aartsvader. Maar zijn titel ‘man Gods’ maakt dat het vooral een afscheidprofetie is over de onvergelijkelijke God en zijn onvergelijkelijke volk (33:26-29). Daarin zet deze zegen de toon voort van het protocol in hoofdstuk 26 over Israël als volk van God, een naam, een sieraad.

Hoofdstuk 34, de dood van Mozes, legt nadruk op één gegeven. Dit was de grootste profeet ooit, door God zelf begraven op een onbekende plaats. Zijn monument is de Thora.

Dwarsverbanden en structuur: thema’s met een geschiedenis

In de compositie van het boek is sprake van een zekere symmetrie, daar delen uit de vier verschillende archieven vergelijkbare functies hebben in het geheel van het boek. Het eigenlijke wetsgedeelte in de hoofdstukken 12-26 vormt het centrum van Deuteronomium. Deze instructies worden in 11 en 27-28 omsloten door passages over de ceremonie op de Ebal en de Gerizim en over de keus waarvoor Israël daar geplaatst wordt: het opvolgen of niet opvolgen van de instructies. Wetsteksten, omgeven door het ritueel van zegen en vloek: dat laat de ernst van de Thora zien. Goede aanwijzingen opvolgen betekent: leven. Goede aanwijzingen negeren betekent: geen leven.

De teksten over zegen en vloek zijn op hun beurt in de hoofdstukken 5-10 en 29 omgeven door woorden van verbond en toewijding; over het waarom van het volgen van de Thora in een leven tussen goden en volkeren.

Daaromheen staan in de hoofdstukken 4 en 30-32 de teksten die het feitelijke historische toneel laten zien, waarop Israël met Gods instructie kwam te staan: midden tussen de volkeren en de goden. De hoofdstukken 30-32 nemen bepaalde thema’s uit hoofdstuk 4 weer op: de Ene God, de goden; ‘de latere tijd’: Israëls ongehoorzaamheid en ballingschap; de volkeren als omstanders in 4, tegenstanders en toeschouwers in 29. In de buitenste ring sluiten de hoofdstukken 33-34 weer aan op de rede van Mozes in hoofdstuk 1-3, onder meer door verwijzingen naar de komende dood van Mozes en de status van Jozua als zijn opvolger. In het slothoofdstuk legt de verteller nadruk op de unieke rol van Mozes als profeet, vertrouweling tussen God en mensen. De Thora is als boek aanwezig, het land is bereikt. Door zijn kritische verhalen over de geschiedenis, door zijn voorbede en zijn woorden van hoop en ommekeer, heeft Mozes de toon van de profetie gezet. In schema:

12-26 instructie

zegen en vloek 11

27-28 zegen en vloek

verbond en vermaning 5-10

29 verbond en verwoesting

jhwhen de goden 4

30-32 jhwhen de goden

geschiedenis na Horeb 1-3

33-34 geschiedenis na nu

Belangrijk is dat er binnen deze symmetrie geen sprake is van een pure herhaling van thema’s. Theologie kent geen tijdloze gedachten gehuld in fraaie composities. Bij verder lezen in het boek blijken de thema’s en de zwaartepunten te verschuiven. Dat wil zeggen: ze worden wel herhaald, maar ze gaan ook anders klinken. Deuterono-mium is inderdaad een archief en geen utopie; het feitelijke verloop van de geschiedenis van God en zijn volk doet er toe. Die laat de verhoudingen veranderen. Dat is goed te zien aan de reacties van de volkeren. Staan ze in Deuteronomium 4:6-8 nog verbaasd van de wijsheid en de rechtvaardigheid die Israël met de Thora ontvangt, in Deuteronomium 29:24-28 vragen ze zich verbijsterd af wat er toch is gebeurd, dat dit volk de vloek van zijn eigen wetboek heeft moeten ondergaan. Zo zijn er verscheidene verschuivingen en omkeringen waar te nemen in gelijkluidende uitspraken in de compositie van het boek. Dat geldt vooral de rol van de geboden en de rol van Israël.

De rol van de geboden verandert

Voorafgaande aan de instructies in de hoofdstukken 12-26 zegt Deuteronomium 11:26 dat luisteren zegen betekent en niet luisteren vloek. Het ritueel dat dit moet bekrachtigen wordt in 11:29 voorgeschreven. Na de instructies wordt in de hoofdstukken 27-28 dit hele ritueel van zegen en vloek uitgevoerd. De status van de geboden is daarmee duidelijk: gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid zijn cruciaal voor het leven in het land. Maar, deze instructies en bepalingen worden in Deuteronomium 12-26 gegeven nadat in 4:25-26 al is gezegd dat de komende generaties in het land de Thora niet zullen houden, dat zij andere goden zullen dienen en dan het land verliezen. Wat is dan nog de plaats van de geboden, als we toch al weten dat ze op ‘vloek’ uitlopen?

In Deuteronomium 30:1 wordt eenvoudig vastgesteld dat Israël beide heeft meegemaakt, de zegen én de vloek. Het alternatief in de Thora is in de feitelijke geschiedenis een zaak van volgorde gebleken. Het land is ontvangen en het land is ook weer verloren. Uiteindelijk zal de barmhartigheid van God en zijn liefde voor de vaderen (Deut. 4:31,37) de reden zijn waarom God zijn volk niet opgeeft. Het vervolg van hoofdstuk 30 is tegelijkertijd een oproep tot en een aankondiging van ommekeer, zowel bij Israël als bij God. Daarna zijn de geboden opnieuw een thema. De keuze blijft, ook na de ervaring van de vloek. Maar zij wordt nu in veel meer existentiële termen beschreven: de geboden kunnen niet beschouwd worden als een autoriteit op afstand, ze horen thuis in je eigen hart en mond (30:14) en ze gaan over leven en dood (30:15). In Deuteronomium 4:26 riep Mozes hemel en aarde als getuigen aan van de waarheid van zijn uitspraak: de keuze voor andere goden betekent ballingschap. In Deuteonomium 30:19 doet hij dat opnieuw en hij gaat een stap verder: jullie staan voor de keuze tussen het leven en de dood. Kies dan het leven. Dat wil zeggen: beantwoord de ervaring van God, die de aartsvaders liefhad (4:37; 10:15), nu zelf ook met liefhebben (30:16,20).

De positie van Israël ten opzichte van God verandert

De Ene, jhwh, liefhebben met hart en ziel is in Deuteronomium 6:5 een fundamentele houding voor wie de instructies hoort, de basis voor het ritueel van reciteren en repeteren van de geboden (6:7-9). Hem liefhebben met hart en ziel, is in Deuteronomium 10:12 een taak waartoe Israël zelf moet kunnen concluderen na nog eens het verhaal van Mozes’ dringende voorbede te hebben gehoord (9:25-29). De ‘besnijdenis van het hart’ is daarom in 10:16 een opdracht aan Israël tot echte gehoorzaamheid. Het wordt echter ten slotte een daad van God zelf om Israël te vernieuwen in Deuteronomium 30:6: ‘Ik zal jullie hart besnijden, zodat jullie jhwh liefhebben met hart en ziel’. De voorwaarde is nu een actie van jhwh geworden, begin van vernieuwing en herstel. Israëls positie is veranderd door de gang van de geschiedenis. De positie van Israël verandert ook door de opeenvolging van de generaties. Straks komen degenen die de uittocht en het gebeuren bij Horeb niet uit eigen ervaring kennen (Deut. 11:2; 31:13). Maar, zegt Mozes, ook voor de generatie die nu de Thora en de uitleg ervan aanhoort, gaat het al om iets anders dan de grote gebeurtenissen in de woestijn. Het feit dat jullie nu hier aan de grens staan en niet onderweg het leven hebben verloren vanwege gebrek aan vertrouwen (1:32-36) en vanwege de verering van de goden van anderen (4:3-5), dat is de ervaring die je kunt delen met het volgende geslacht. Werkwoorden van ervaring en kennis worden veel gebruikt in Deuteronomium: met eigen ogen hebben jullie gezien wat God gedaan heeft (4:3,9; 7:19; 10:21). Een cruciale ervaring is ook dat jullie de gestalte van God niet hebben gezien en alleen zijn stem hebben gehoord (4:12). De daden van jhwh en de stem waarmee hij de Tien Woorden sprak, die vormen de ervaring die de basis is van de godsdienst van Israël. Daarom is er geen plaats voor godenbeelden, want een afbeelding is per definitie alleen een weergave van iets dat geschapen is (4:15-20), niet van jhwh zelf. Die kunnen jullie alleen kennen van de uittocht en van de woorden van de Thora. Die woorden moeten worden geoefend, gereciteerd, uitgelegd aan de volgende generatie (11:18-21), voorgelezen aan de gemeente (31:11). Op deze wijze kan Deuteronomium steeds een beroep doen op de eenheid van de generaties. Jullie leven allemaal van hetzelfde geschenk: het land, de woorden van de Thora. Daarom zijn ook de volgende generaties bij het verbond inbegrepen (5:3), zelfs de vreemdelingen die in het volk zijn opgenomen (29:14).

Zo verandert Israël van een volk met ervaring met bevrijding en met de stem van God, in een gemeente die de teksten van de geschiedenissen en de instructies moet horen, repeteren en doorgeven. Maak het je kinderen bekend (4:9), en als de kinderen vragen naar de reden van de instructies en de bepalingen, vertel dan het verhaal van de uittocht en de tocht naar het land (6:20-25). En laat elke generatie de Thora horen voorlezen om de zeven jaar, in het jaar van de kwijtschelding (31:10-13).

Naast de rollen die veranderen zijn er ook constanten in de compositie van Deutero-nomium.

De locatie en het moment

De eerste drie archiefdelen herhalen in hun inleiding steeds de plaats van de redevoeringen van Mozes: in het Overjordaanse land in de vlakte van Moab (Deut. 1:1; 4:44; 28:69). Dat onderstreept nog eens dat Deuteronomium theologie schrijft op de grens. Letterlijk, want de kinderen van Israël staan aan de grens van het beloofde land; maar ook inhoudelijk, want in de compositie van het boek Deuteronomium komen herinnering, instructie en geschiedenis bij elkaar. ‘Vandaag’ is een term die voortdurend klinkt in het boek. Hier en nu treden de generaties toe tot het verbond, hier en nu klinken de geboden, hier en nu wordt vastgesteld dat jhwh de God van Israël is en Israël zijn volk (Deut. 26:16-19). Tegelijkertijd wordt ook hier en nu duidelijk hoe de geschiedenis van Israël zal zijn: zij zal zegen en vloek kennen, land en ballingschap, Thora en omkeer. De generaties, de lezers van Deuteronomium, worden op deze manier steeds weer teruggevoerd naar de grenssituatie en naar het keuzemoment: ‘vandaag’. Het leven blijkt zich altijd af te spelen tussen God en de goden in. Met de herinnering en de kennis van deze geschiedenis, treedt nu toe tot het verbond en kiest voor de Thora en het leven.

Theologie op de grens bepaalt ook de visie op het land. Het land is geen buit, het is een geschenk. Het wonen in het beloofde land was door God toegezegd met een eed aan de vaderen: Abraham, Isaak en Jakob. Die toezegging is de reden waarom Israël nu op de grens staat (Deut. 9:5), niet de kwaliteit van het volk zelf. De aartsvaders hebben een plaats aan het begin van Mozes’ redevoeringen (1:8) en aan het eind (29:12 en 30:20). De Thora werd gegeven voor het leven in het land, maar werd ook het argument voor het verlies ervan; de loyaliteit van God aan zijn eed aan de aartsvaders bepaalde de terugkeer. Het land is opnieuw ontvangen. ‘Vandaag’ en ‘hier’ aan de grens is de hele geschiedenis van het land present.

God en de goden

De beslissende constante in het boek Deuteronomium is de claim van de ene, unieke God. Uniek, omdat je de vraag kunt stellen: is ooit een god aan zijn volk zo nabij geweest? Heeft ooit een god zulke geboden gegeven (4:7,8)? Heeft ooit een god zo zijn volk bevrijd (4:24)? Het antwoord daarop is: jhwh heeft dit gedaan om jullie te laten weten wat uniek in feite betekent. Hij is de enige. Er is geen andere God dan jhwh (4:35). Alles wat er verder als god wordt vereerd, menselijke gestalten, imposante dieren, zon, maan of sterren, het is een deel van zijn schepping (4:19), het is niet jhwh. De enige God betekent tenslotte ook: één. jhwh is één (6:4), niet te verdelen over verschillende heiligdommen, verschillende belangen, verschillende eisen die hij aan mensen zou stellen. Hij was ondubbelzinnig toegewijd aan de vaderen (10:15), bewijs hem dan ook ondubbelzinnig liefde (6:5), volg zijn instructies en vind leven (30:20).

De éne God wordt vereerd op de éne door hemzelf gekozen plaats (Deut. 12). Deuteronomium trekt daaruit een simpele, maar veeleisende conclusie. Er is verder niets sacraals of goddelijks in de wereld. Er is de Naam van jhwh, die kan worden vereerd en aangeroepen op de éne plaats. Er is geen goddelijke gestalte die je zou kunnen imiteren of dichterbij brengen met afbeeldingen, gewijde bomen of heilige plaatsen. Als er één God is, is de wereld seculier en het leven een geschenk, met de Thora als handleiding (Deut. 16 en 26). Er is één God wiens toewijding, zoals van een vader die zijn kind draagt (Deut. 1:31), geen andere keuzes verdraagt. Voor menselijke religie is dat eigenlijk te veel gevraagd en dat bepaalt ook de hardheid van de geboden jegens de mensen en hun idolen. Dat geldt extern, in de opdracht de altaren en godenbeelden van de volkeren in het land te vernietigen (Deut. 7 en 12) en het geldt intern, jegens degenen die de bijzondere ervaring van dromen en geheimen in de godsdienst niet kunnen missen (Deut. 13). Het is aannemelijk dat de hardheid van deze eis tot loyaliteit een antwoord is op de even grote hardheid waarmee vooral de Assyriërs absolute toewijding eisten in hun loyaliteitsverdragen met vazalstaten. Israël werd daarmee direct geconfronteerd. Maar dan, één loyaliteit, kan die worden afgedwongen? Wat als de geschiedenis anders loopt dan de agenda die was opgesteld? Kan de éne God anders reageren dan de goden? In hoofdstuk 31 wordt het eenvoudig aan Mozes meegedeeld: ‘Wanneer jij bent gestorven, gaat dit volk andere goden dienen en het verbond verbreken’ (31:16). Een eerste reactie is het opschrijven van de Thora (de tekst zal niet zoekraken) en van het Lied van Mozes, dat als getuige ä charge tegen Israël door het volk zelf zal worden gezongen. In deze teksten heerst drama. jhwh die zijn presentie (zijn gelaat) verbergt, het raadsel van de kwade gezindheid bij zijn menselijke verbondspartner (31:21), Gods gekrenktheid en het vuur van zijn woede. In hoofdstuk 4 ging het over God als een verterend vuur (4:24) en kort daarna over God als een barmhartige God (4:31). Het Lied van Mozes laat zien dat dit geen abstracte theologie is, een onbegrijpelijke balans van goddelijke eigenschappen. De volgorde van ‘verterend vuur’ en ‘barmhartigheid’ in hoofdstuk 4 is beslissend, maar zij bleek niet vanzelfsprekend. Een tekst die daarvan getuigenis aflegt, is hoofdstuk 32, het Lied. Daarin staat als meest aangrijpende passage Gods gevecht met zichzelf (32:25): zal ik een einde maken aan mijn volk of mij ontfermen (32:36)? Het dilemma van jhwh: ik zou eigenlijk willen ophouden, maar dat is onmogelijk. Men zou dan denken dat er andere goden zijn die het laatste woord hebben. Het is een conflict dat uitgevochten is in de geschiedenis van God met zijn volk. jhwh voelt zich pijnlijk beschadigd, zoals de profeten dat later zeggen (Ez. 36:21). Door zich te verbinden aan Israël ervaart God zelf de kwetsbaarheid en de pijn die in het leven tussen de mensen ontstaat. Het brengt hem tot woede en tot verbergen van zijn gelaat (Deut. 32:19-22). Maar als hij de Enige is, wie anders kan er dan nog genezen na het verbrijzelen? Doen herleven na het doden (32:39)? Ontferming (32:36) is niet de professie van de Almachtige, het is de slotakte van een historisch drama.

Literatuur

  • Amsterdamse Cahiers voor Exegese van de Bijbel en zijn Tradities: Deuteronomium, Vught 2007.

  • N.A. Schuman, Deuteronomium: Op weg naar het land Utopia (Verklaring van een bijbelgedeelte), Kampen 1983.

  • E. Talstra, ‘Deuteronomy 31: Confusion or Conclusion? The story of Moses’ threefold succession’, in: M Vervenne / J. Lust (eds.), Deuteronomy and Deuteronomic Literature (Bibliotheca Ephemeridum Theologicarum Lovaniensium 133), Leuven 1997, pag. 87-110.

  • E. Talstra, ‘Identity and Loyalty. Faith and Violence: The Case of Deuteronomy’, in: D. van Keulen / M. Brinkman (eds.), Christian Faith and Violence (Studies in Reformed Theology 10), Zoetermeer 2005, pag. 69-85.

  • E. Talstra, ‘Exile and pain: a chapter from the story of God’s emotions’, in: B. Becking / D. Human (eds.), Exile and Suffering (Oudtestamentische Studiën 50), Leiden 2009, pag. 161-180.

< Terug