Menu

Premium

6.3. Wij zijn de enigen niet

Zie ook

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Artikel 12: De schepping van de wereld en de engelen

Wij geloven dat de Vader door Zijn Woord, dat is door Zijn Zoon, de hemel, de aarde en alle schepselen uit niets heeft geschapen toen het Hem goeddacht. Daarbij heeft Hij aan elk schepsel zijn wezen, vorm en gestalte en verschillende taken gegeven om zijn Schepper te dienen. Wij geloven dat Hij ze ook nu alle onderhoudt en regeert overeenkomstig Zijn eeuwige voorzienigheid en door Zijn oneindige kracht, om de mens te dienen, opdat de mens zijn God dient.

Hij heeft ook de engelen goed geschapen, om Zijn gezanten te zijn en Zijn uitverkorenen te dienen. Sommigen van hen zijn uit die verheven staat, waarin God ze geschapen had, in het eeuwige verderf gevallen, terwijl de anderen door Gods genade volhard hebben en in hun oorspronkelijke staat staande zijn gebleven. De duivelen en boze geesten zijn zo verdorven, dat zij vijanden van God en van al het goede zijn. Uit alle macht loeren zij als moordenaars op de kerk en op elk van haar leden, om alles te verderven en te verwoesten door hun bedriegerijen. Zij zijn daarom door hun eigen slechtheid veroordeeld tot de eeuwige verdoemenis en hebben dagelijks hun verschrikkelijke pijnigingen te wachten. Wat dit betreft verwerpen en verfoeien wij de dwalingen van de sadduceeën, die ontkennen dat er geesten en engelen zijn; en ook de dwaling van de manicheeërs, die zeggen dat de duivelen hun oorsprong uit zichzelf hebben en van nature slecht zijn, zonder dat zij verdorven zijn geworden.

Relatie van het thema tot het hoofdthema

Naar aanleiding van het hoofdthema ‘Hoe het begon’ vragen we naar het begin van ons persoonlijke leven (schets 6.1), naar het begin van de wereld (6.2), en naar het begin van andere schepselen (dit artikel). In alle drie de gevallen blijkt de vraag naar het begin niet zomaar een vraag om feitelijke informatie (Hoe is het allemaal tot stand gekomen?), maar ligt er een veel wezenlijker vraag onder: Wat is de zin van de dingen? In deze schets letten we speciaal op andere schepselen dan de mens: dieren en engelen. Beide worden – impliciet respectievelijk expliciet – genoemd in artikel 12 NGB. In deze schets wordt over dieren en engelen gelijktijdig gesproken. Wie dat liever doet, kan uiteraard ook in twee afzonderlijke preken op de engelen respectievelijk de dieren ingaan. (Misschien is een hele preek over dieren wat veel van het goede, maar onze tijd vraagt er wel om dat wij ook over deze medeschepselen theologisch – dus van God uit – leren denken; en in de Bijbel zijn ze overal aanwezig).

De leefwereld van de hoorder

Zowel de dieren als de engelen zijn terug van weggeweest; maar wel op verschillende manieren.

In onze postmoderne context is er weer oog voor ‘meer tussen hemel en aarde’ en daarmee voor engelen. Velen weten zich touched by an angel’. Het geloof in engelen wordt echter vaak niet langer op specifiek-christelijke, maar meer op algemeen-spirituele wijze ingevuld (vgl. new age). Engelen komen bijvoorbeeld mee in bijna-doodervaringen met hun spreekwoordelijke ‘tunnel van licht’.

Serieuze aandacht voor dieren lijkt nog altijd toe te nemen in de politiek (overal in Europa kwamen recent dierenpartijen op), de filosofie (bijv. P. Singer) en ook in de theologie (vgl. Schenderling, Mens en dier in theologisch perspectief). Het lijkt erop alsof de tendens tot humanisering – die in het verleden respectievelijk leidde tot afschaffing van de slavernij, gelijke rechten voor mannen en vrouwen, en homo-emancipatie – een nieuw kristallisatiepunt vindt in het opkomen voor dierenrechten (overigens meestal met voorbijgaan aan het kwetsbare c.q. ongeboren menselijk leven!). Hoe breed deze opwaardering van de status van het dier zich inmiddels in de cultuur genesteld heeft, blijkt bijvoorbeeld uit de maatschappelijke neiging een eind te willen maken aan het ritueel (c.q. onverdoofd) slachten van dieren.

Met het oog op de tieners

Veel jongeren zijn bezig met de vraag naar wat er nog meer is tussen hemel en aarde. Daarbij hanteren ze niet langer als vanzelfsprekend een christelijke denkkader dat filterend werkt. Ze staan veeleer open voor alles wat interessant of spannend klinkt (vgl. de vele filmseries en games waarin buitenaardse wezens een rol spelen) – dus ook voor occulte krachten (maar zie daarover verder schets 4.3).

In stedelijke omgevingen opgroeiende jongeren zijn vaak van dieren vervreemd; toch kunnen ze veel medelijden hebben met wat dieren overkomt, en is een (toenemend?) aantal van hen vegetariër. Ook hebben tieners soms veel affiniteit met dieren en worden ze behandeld als mensen, tot begrafenisrituelen toe. Van het theologische onderscheid tussen mens en dier (wel/niet bezield) zijn ze zich niet altijd expliciet bewust.

Met het oog op de kinderen

Kinderen kunnen diep onder de indruk raken van hedendaagse verhalen over engelverschijningen, en hopen dan al gauw ook zoiets mee te maken. Engelen zijn vooral schattige gevleugelde wezens. Verder kunnen ze een enorme band opbouwen met (hun) huisdieren. Gaat zo’n dier dood, dan is er bijvoorbeeld de vraag of het in de hemel is.

Uitleg

In artikel 12 van de NGB treffen we een relatief sobere uitloper aan van de overdadige middeleeuwse angelologie. De lijn ervan is iets beknopter terug te vinden in de Confessio Gallicana (1559) artikel 7 en uitvoeriger in Calvijns Institutie (I.14.3-19). Wat over de engelen beleden wordt is teruggebracht tot wat we in de canon vinden. Dat betekent dat wel de voortijdelijke val van de engelen wordt geleerd (2 Petr. 2:4; Judas 6; cf. Joh. 8:44), maar verder geen voet gegeven wordt aan allerlei speculaties daaromheen. Van de goede engelen wordt gezegd dat ze geschapen zijn om gezanten/boodschappers van God te zijn, en de uitverkorenen te dienen. (Opvallend en typisch gereformeerd is overigens dat de goede engelen zelf ook geacht worden te zijn uitverkoren! Vgl. de woorden ‘door Gods genade’.) Wat uitvoeriger gaat het over de gevallen engelen, die geïdentificeerd worden als duivels en boze geesten. De NGB denkt als het over hun werken gaat niet zozeer aan occulte uitingen, maar zo te merken meer aan geloofsvervolging; men ruikt de geur van de brandstapels tussen de regels door (‘verschrikkelijke pijnigingen’ etc.). Met de afwijzing van sadduceeërs en manicheeërs wordt feitelijk een tussenpositie ingenomen: men moet het bestaan van engelen en geesten niet ontkennen, maar er ook weer niet te veel ontologische eer aan geven. Het gaat om schepselen van God.

Minder bekend is dat dit artikel niet alleen over de engelen handelt, maar impliciet ook over de dieren. Bij ‘elk schepsel’ kan men immers behalve aan planten en levenloze dingen vooral ook aan dieren denken. Van hen wordt zonder meer gezegd dat ze geschapen zijn ‘om de mens te dienen’. Dat is weliswaar in lijn met Genesis 1 en 2 en Psalm 8, maar lijkt vanuit het geheel van de bijbelse theologie toch te kort door de bocht. Andere scheppingsteksten, zoals Job 38-41 en Psalm 104 (waar voor de mens nuttige én schadelijke dieren gelijkelijk tot eer van God blijken te zijn), laten zien dat God ook een relatie met de overige schepselen heeft buiten de mens om. Daarom is het belangrijk dat in artikel 12 het ‘om zijn Schepper te dienen’ voorafgaat aan het ‘om de mens te dienen’. Verder neemt de NGB de Griekse gedachte van een ordo essendi (die ook bepalend was voor de middeleeuwse scholastiek) niet expliciet over. Er wordt niet gezegd dat mensen lager op de trap van het bestaan staan dan puur geestelijke wezens als engelen, en ook niet dat ze vanwege hun geestelijke kant hoger zijn dan het animale leven. Maar een zeker antropocentrisme – engelen én dieren zijn er ter wille van de mens – is aan de tekst niet vreemd.

Relevantie van het thema

Voorstellingen van engelen zijn historisch gezien in veel religieuze culturen aanwezig, en als zodanig ook vandaag niet onbekend. In de Bijbel komen we als het over engelen gaat met meer algemene voorstellingen uit de oud-Oosterse cultuur in aanraking, maar die worden wel ‘bewerkt’ en op de God van Israël betrokken (vgl. De Graaff, De verdwijning der engelen uit kerk en theologie). Zo mogen wij dus kennelijk ook te werk gaan: voorstellingen uit de eigen tijd gebruiken, om die om te buigen naar het Evangelie (zie voor een voorbeeld onder ‘Homiletische aanwijzingen’, punt 1).

Engelen komen in de Bijbel frequent voor, in zeer uiteenlopende rollen en functies (vgl. Van de Beek, Schepping, p. 353-358). Er valt uit de Bijbel echter geen uitgewerkte engelenleer af te leiden, daarvoor is het spreken erover te zeer en passant (zelfs de ‘definitie’ in Hebreeën 1:14 staat in een christologisch kader). De NGB is dan ook sober, maar ontmythologiseert niet. In onze tijd, waarin moderne mensen engelen als gedateerde religieuze folklore afwijzen terwijl meer postmodern georiënteerden er juist weer mee flirten, doen we er goed aan deze lijn door te trekken: geen ontkenning, maar ook geen speculatiezucht.

Ook in ons spreken over gevallen engelen dienen we ons niet te laten verleiden tot schematisering. Duivel(s), satan, demonen en kwade/boze geesten: het ligt in de Bijbel diffuus. We krijgen de dingen niet helder – en dat past precies bij dit thema. In artikel 12 lijkt het spreken over de gevallen engelen net als in de nieuwtestamentische parenese dan ook vooral tot opscherping te strekken: wees op je hoede, dat je je door de anti-machten geen rad voor ogen laat draaien (vgl. het ‘door hun bedriegerijen’) en God gaat inwisselen voor de afgoden. Een indringende verbeelding van hoe dit vandaag de dag kan werken gaf C.S. Lewis in zijn Brieven uit de hel.

Het is opvallend dat de reformatoren niet geloofden in de mogelijkheid van het uitsterven van diersoorten. Calvijn (Inst. I.14.20) legt het ‘God onderhoudt Zijn schepselen naar Zijn eeuwige voorzienigheid’ zo uit, dat de soorten altijd zullen blijven bestaan. We weten vandaag dat dat anders is. Voortdurend sterven er diersoorten uit, en dat is altijd al zo geweest. Het gaat er ook bepaald niet altijd romantisch aan toe in de dierenwereld, er trekt een zee van pijn, dood en uitsterving doorheen. De Bijbel geeft ons daar nauwelijks een verklaring voor, schrijft het ook niet zomaar op conto van de zonde van de mens (zie over een en ander Hoggard Creegan, Animal Suffering and the Problem of Evil). Wel is er blijkens Romeinen 8:22 het zuchten van de gehele schepping. Er is (onbewust) een verlangen naar verlossing van het kwaad, dat op een of andere manier diep in de schepping is doorgedrongen.

Dit roept intussen wel de vraag op naar de theologische status van het dier. Doen dieren er voor God niet toe? Maar juist die status is in de Bijbel hoger dan we vaak denken – op dat punt kunnen we onze sensitief geworden tijdgenoten bijvallen. God verlost mensen én dieren (Ps. 36); en als eerste vrucht van Zijn overwinning op de satan verkeert Christus in vrede met de wilde dieren (Mark. 1:13) – een snapshot van het hernieuwde paradijs. Jesaja 11:6-9 gaat (contra de Kanttekeningen SV) werkelijk over de dieren; ook voor hen is er kennelijk een toekomst bij God (vgl. ook Op. 4 en 5). De wetten van de evolutie worden dankzij Christus eenmaal doorbroken.

Met het oog op de tieners

Jongeren zijn vaak idealistisch als het over dieren gaat, en kunnen bijvoorbeeld voor een vegetarische leefwijze kiezen. Daarvoor mag begrip zijn, zolang het maar geen nieuwe wet wordt (vegetarisme is niet specifiek christelijk). Het is goed ook hier aan te zetten tot enige nuchterheid, want het is mensen toegestaan dieren te eten. Met engelen hebben jongeren veelal minder, zodat het goed is om op grond van de Bijbel en een lange traditie het realiteitskarakter van engelen te benadrukken. Relevant is dat het gaat om het geloof in de aanwezigheid en bescherming van engelen voor de gelovige, omdat God het in Zijn Woord belooft, niet omdat het altijd ervaren wordt. Het thema engelen en dieren kan jongeren ook bepalen bij wie ze zijn als mens: geen engel (hoewel het een compliment is ermee vergeleken te worden), maar ook geen beest (hoewel een mens kan schrikken van het beest in zichzelf). We zijn wezens die ons ergens ‘tussen’ de dieren- en engelenwereld in bevinden. Het is niet de bedoeling dat we leven volgens onze instincten en aardse behoeften alleen. Er wordt van ons verwacht dat we ons verheffen tot iets groters en hogers dan een dier. Maar het niveau van de engelen halen we geenszins. Die zijn immers alleen maar goed en zonder zonde. Een dier hoeft niet goed te zijn en een engel kan niet anders. En daar tussenin zit de mens. Met aardse en materiële behoeften en met een hemels verlangen in het hart.

Met het oog op de kinderen

Wat voor antwoord geven wij op de vraag: ‘Is mijn konijn nu in de hemel?’ Of er dieren in de hemel zijn, is niet zo duidelijk, want de Bijbel zegt erg weinig over de hemel, maar ze zullen er wel zijn op de nieuwe aarde (Jes. 11.) Ook de dieren horen vanaf het begin bij de schepping; zullen zij dan ook niet delen in de herschepping? Wij hoeven dus niet vreemd op te kijken als een kind op de nieuwe aarde in de armen van een dikke beer een dutje doet. (De vraag of en hoe er op de nieuwe aarde verschil in leeftijd zal zijn, blijft hier onbeantwoord.) Of ‘mijn konijn’ in de hemel is als het doodgaat? Soms is het ook goed om te zeggen dat we het niet precies weten, maar ouders kunnen deze begrijpelijke vraag ook samen met hun kinderen bij de Here God neerleggen.

Relevante bijbelgedeelten

Wie over engelen en dieren tegelijk wil spreken, kan inzetten met Psalm 8 – zolang men maar bedenkt dat de Septuaginta het daar weliswaar heeft over ‘minder dan de engelen’, maar de masoretische tekst over ‘minder dan God’ (vs. 6). Engelen en dieren komen wel ondubbelzinnig beide voor in Psalm 91 en Markus 1:13 (waar Christus als de tweede Adam verschijnt, die de vijandschap tussen mens en dier én die tussen mens en engel, Gen. 3, tenietdoet).

Wie speciaal op engelen wil inzoomen, kan uit vele bijbelpassages kiezen. Men lette daarbij op de gevarieerdheid. Engelen hebben bijvoorbeeld niet altijd een mooie boodschap, maar kunnen ons ook beschermen tegen onszelf door onze weg krachtig te blokkeren (Gen. 3:24; Num. 22:22-35). In het boek Openbaring voltrekken ze zelfs Gods oordelen. Een vaak verrassende, dicht bij de bijbeltekst blijvende bespreking van de diverse teksten biedt Begrich (Engel und Engelgeschichten in der Bibel).

Wat de dieren betreft kan men protologisch nog denken aan Genesis 1 (waar de mens op dezelfde dag als de dieren geschapen wordt, en niet de mens maar de sabbat de kroon op de schepping is, zodat vooral de overeenkomst tussen mens en dier benadrukt wordt) en 2 (waar de mens de dieren hun naam geeft, zodat het verschil c.q. de bijzondere plaats van de mens benadrukt wordt), alsook aan de Psalmen (zie bij ‘Liturgische aanwijzingen’). Eschatologisch-soteriologisch komen de dieren behalve in Jesaja 11 ook nog in het vizier in Hosea 2:17, Jona 4:11, en impliciet in Kolossenzen 1:20. De betekenis van Prediker 3:21 is daarentegen omstreden en onzeker (het lijkt erop dat een latere hand het verschil in toekomstperspectief tussen mens en dier heeft willen veiligstellen).

Aanwijzingen voor de leerdienst

Doelstelling

De gemeente realiseert zich na afloop van de dienst dat van God uit gezien wij mensen wel belangrijk zijn, maar toch niet zó dat de hele schepping om ons zou draaien. Wij zijn de enigen niet! Behalve planten, bomen, stenen enzovoort zijn er in het bijzonder ook nog engelen en dieren. De gemeente kijkt vanuit de betekenis die zij in de Bijbel hebben kritisch naar hun huidige onder- én overwaardering.

Homiletische aanwijzingen

  • Misschien is een goede invalshoek de hedendaagse vraag naar buitenaards leven (vgl. CD, 193). Daar is veel over te doen. Er is zelfs een hele Search for Extraterrestial Intelligence (SETI) gaande. Sommigen laten zich daarbij bewust of onbewust leiden door anti-christelijke motieven: als er intelligent buitenaards leven gevonden kan worden, dan zou het hele geloof met zijn gerichtheid op de aarde en op de mens omvallen! Maar dat is een wonderlijke gedachte, want de kerk heeft altijd al geloofd in intelligent buitenaards leven – namelijk in de vorm van engelen!

  • Wat betekent het geloof in engelen voor ons? In elk geval dat Gods wereld veel rijker bevolkt is dan op aarde te zien is. Wij mensen zijn niet de enige wezens in de kosmos die kunnen denken, spreken, zingen. Er is meer tussen hemel en aarde. Maar er is ook meer óp aarde.

  • Ook de dieren herinneren ons eraan dat wij niet Gods enige schepselen zijn. Het is goed aandacht te hebben voor dieren en engelen, want dat doorbreekt onze neiging tot antropocentrisme: de gedachte dat heel Gods plan alleen maar om ons draait. Wij verwonderen ons over onze talloze medeschepselen en verheugen ons in hun bestaan. Wij leren ook van hen, en lijken in bepaalde opzichten op hen – we kunnen als een wild beest zijn (Ps. 73), maar ook als een engel (Mat. 22:30; Hebr. 2:7, 13:2).

  • Wat is de specifieke plaats van engelen en van dieren – waarvoor heeft God hen geschapen? Een bijbels antwoord dat in de NGB doorklinkt is: voor ons! Engelen dienen en beschermen in het bijzonder de gelovigen (Hebr. 1:14). Ze brengen boodschappen over en begeleiden momenten van bijzondere openbaring van God. Ook dieren staan ons ten dienste: we mogen ze temmen, en zelfs eten – mits onze omgang met de dieren respectvol blijft (christenen eten niet van het verstikte, Hand. 15).

  • Toch is er nog een tweede, niet minder belangrijk antwoord: God heeft ze ook voor Zichzelf geschapen. Engelen en dieren hebben dus een intrinsieke waarde in hun eigen relatie met God. Zo loven de engelen God en zijn zij Gods boden. Soms zijn ze zo nauw met Hem verbonden dat hun identiteit zelfs kan vervloeien met die van JHWH (bijv. Gen. 22, Ex. 23). Aan die verbondenheid met God moeten we hedendaagse verhalen over engelenverschijningen dan ook toetsen. Wanneer mensen vertellen over bijzondere ervaringen met engelen, is er geen aanleiding daar sceptisch over te zijn. De Bijbel laat immers zien dat God engelen kan gebruiken. Wel mag gevraagd worden: ‘Bracht die ervaring je dichter bij de God van de Bijbel, of verdrong de engel God of Christus juist naar de achtergrond?’ Voor velen vult het geloof in engelen vandaag het spirituele gat dat door de secularisatie ontstond. Maar daarmee heeft men God nog niet terug.

    Ook de dieren zijn er niet louter voor ons, maar door en voor God – Hij speelt zelfs met de Leviathan (Ps. 104). Het besef dat de schepping niet om ons draait, leidt als het goed is tot een zorgvuldiger omgang met de natuur en het milieu.

  • De middenweg die artikel 12 wijst ten aanzien van de schepselen – ze hebben intrinsieke waarde in de relatie met hun Schepper maar zijn er ook voor ons – kan wat nader worden uitgewerkt in richting van een dierethiek. Zorgvuldige, gevoelvolle omgang is belangrijk (Spr. 12:10), en dat maakt dat we kritisch moeten kijken naar de excessen in bijvoorbeeld de bio-industrie. Voor overdreven sentimentaliteit is echter geen aanleiding, en verabsolutering en verheerlijking van de status van het dier is in het Oude Testament al afgoderij (vlg. Ex. 32).

  • Dan de schaduwzijde: engelen kunnen het spoor ook bijster raken (vgl. artikel 12 over de val van de engelen). Waar komt dat vandaan? Dat blijft grotendeels in nevelen gehuld; slechts aan de rand van de canon wordt er, aansluitend bij eerdere (apocriefe) reflecties, iets over gezegd (2 Petr. 2:4; Judas 6). Duidelijk is wel: er zijn vandaag kosmische tegenmachten aan het werk. Daarnaast (of daardoor?) is er ook veel lijden en dood in de dierenwereld. De wereld is één groot kerkhof, de één z’n dood is de ander z’n brood. Pasgeboren vogeltjes verhongeren in hun nest omdat hun moeder opgevreten werd door een roofvogel. Hoe kan dat? De Bijbel geeft op dit punt geen ‘theodicee’, geen verklaring. Ook de zondeval is geen afdoende verklaring, want verdienden de dieren dit? Wel voedt de Bijbel het besef dat in ons ecosysteem alles met alles samenhangt, en dat het lijden van dieren op een verborgen manier dan ook wel eens in verband kan staan met het zondige handelen van mensen.

  • De Bijbel is echter vooral geïnteresseerd in verlossing. Dat klinkt helder door in artikel 12: de demonen verliezen het pleit, ten gunste van ons mensen! En de dieren? Ook zij zullen er zijn op de nieuwe aarde, verlost van de strijd om het bestaan. Hoe of wat precies (De dieren die nu leven? Alle soorten?), daarover speculeren we liever niet. Maar dat er ook voor de dieren een toekomst is bij God, dat ook zij op enigerlei wijze delen in Zijn heil – dat wordt door de Bijbel op z’n minst sterk gesuggereerd (Jes. 11). En het past ook helemaal bij God. Hij laat de werken van Zijn handen immers niet los, maar vervult ze in Christus. Eenmaal zal Hij de dodelijke keten van de evolutie keren. Geëindigd kan worden met Markus 1:13: nota bene de wílde dieren vleien zich aan Christus’ voeten nadat Hij de satan overwonnen heeft, en komen tot rust bij Hem. Dat is trouwens ook goed nieuws voor ons, want als God zelfs agressieve dieren tot rust kan brengen, kan Hij ook ons van onze dierlijke driften verlossen.

Met het oog op de tieners

Zonder uitvoerig op occultisme en dergelijke in te gaan, kan het met het oog op tieners – die soms sterk bezig zijn met duivel en dood – belangrijk zijn te benadrukken dat de demonen het pleit verloren hebben. De insteek van een engel als bodyguard voor de gelovige (vgl. met de bodyguard van een politicus: hij is onopvallend aanwezig en grijpt in als het nodig is) kan tieners helpen. Het boek De jongen die in de hemel was van Todd Burpo en Lynn Vincent (Barneveld, 2013) kan aanknopingspunten bieden als het gaat om het werkelijkheidsgehalte van engelen.

Met het oog op de kinderen

Het volgende verhaaltje zou als intro voor de kinderen gebruikt kunnen worden. ‘Wat zou je liever willen zijn,’ vroeg een meisje aan haar vader, ‘een engel of een dier?’ ‘Nou, liever geen engel,’ antwoordde haar vader. ‘Dan mag ik helemaal niets. Dan maar een dier, dan kan ik tenminste lekker eten en door de modder rollen.’ ‘Ja, en als je dik genoeg bent eten ze je op,’ lachte het meisje.

Ook voor deze leeftijdscategorie biedt Burpo’s boek aanknopingspunten. Colton was drie toen hij in de hemel was, vier toen hij erover ging vertellen.

Als er engeltjes als versiering aan het orgel zitten, kunt u als predikant daar de aandacht op vestigen. Met een kritische noot naar afbeeldingen van engelen als lieftallige wezens met vleugels: aan dergelijke wezentjes als bodyguard heb je niet veel.

Pastorale aanwijzingen

Houd er rekening mee dat de gevoelens in de gemeente omtrent zowel engelen als dieren heel verschillend kunnen zijn: sommigen hebben niets met engelen, anderen koesteren de bijzondere ervaring van een engelverschijning. Sommigen zien dieren als op z’n best nuttig, anderen hebben een bijzondere band met een huisdier en achten het vanzelfsprekend dat het na de dood ‘in de dierenhemel’ is. Weer anderen werken dagelijks met dieren (veehouders e.a.). Het valt daarom aan te bevelen dat de voorganger iets vertelt over zijn eigen ervaringen of gevoelens met betrekking tot engelen en/of dieren – niet in normatieve zin, maar ter plaatsbepaling en als illustratie.

Met het oog op de tieners en de kinderen

Aan wat hierboven en ook in de andere onderdelen van deze schets al aan de orde kwam, valt weinig toe te voegen als het gaat om pastorale aanwijzingen voor tieners en kinderen.

Liturgische aanwijzingen

Engelen

  • Psalm 34, 91, 99 (cherubs), 103, 148.

  • Liedboek voor de kerken: engelen komen vooral voor in de Paasliederen, en verder bijvoorbeeld in Gezang 4:2, 11:2, 172, 258, 323, 399, 460.

  • Op Toonhoogte lied 263, 267, 284, 332, 337.

Dieren

  • Psalm 36, 91, 104, 147, 148; een lied van verootmoediging is 73:11 OB/73:8 NB; impliciet ook in 96, 98.

  • Liedboek voor de kerken Gezang 172, 479, 480; bij Markus 1:13 kan gezongen worden uit Gezang 173.

  • Op Toonhoogte lied 325, 330, 331 (‘heel de schepping’, ‘al wat leeft’ etc.), 362, 363.

Helpende vormen

Bij een dienst over dit tamelijk ongebruikelijke thema is het zeer aan te bevelen een samenvatting van de preek ter beschikking te stellen, aan de hand waarvan de gemeente de hoofdlijn en de verschillende onderdelen nog eens op zich kan laten inwerken.

Met het oog op de tieners

Nodig jongeren uit om het boek Out of the Silent Planet van C.S. Lewis te lezen (vertaald als Ver van de zwijgende planeet; heruitgegeven als Malacandra, Kampen, 2002), en zich dan af te vragen, dan wel door te praten over, hoe andere schepselen dan mensen hierin figureren en wat we daarvan kunnen leren. Als het mogelijk is om gebruik te maken van een beamer: op internet zijn talloze afbeeldingen van schilderijen met engelen te vinden om de preek mee te onderstrepen.

Met het oog op de kinderen

Het eerdergenoemde boek De jongen die in de hemel was is vanaf een jaar of tien aan te bevelen om te lezen.

Literatuur

  • G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012. (CD)

  • A. van de Beek, Schepping. De wereld als voorspel van de eeuwigheid. Baarn, 1996.

  • Gerhard Begrich, Engel und Engelgeschichten in der Bibel. Stuttgart, 2000.

  • L.F. de Graaff, De verdwijning der engelen uit kerk en theologie. Zoetermeer, 2004.

  • Nicola Hoggard Creegan, Animal Suffering and the Problem of Evil. Oxford, 2013.

  • J. Schenderling, Mens en dier in theologisch perspectief. Zoetermeer, 1999.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken