Menu

None

Aanhef

Onderdeel van: Ontvouwen. Protestantse prediking in de praktijk

Het juiste woord op de juiste tijd is

als een gouden appel

op een zilveren schaal.

Spreuken 25,11

Hier doen we het voor

Wie op zondagmorgen naar de kerk gaat, hoopt dat daar iets gebeurt. Gaat iemand elke zondag, dan is hij zich daar wellicht niet altijd van bewust. Hij weet hoe de dingen gaan, en hij voegt zich daar soepel in. Tot het moment dat iets hem raakt. Dat kan een lied zijn, of een passage uit een gebed. Maar bij de preek hoopt hij er zeker op. Dan gaat hij ervoor zitten. En gebeurt het, dan weet hij: hier kom ik voor. Dat er iets gebeurt aan mij, in mij. En dat ‘iets’ heeft met God te maken. Én het heeft te maken met wie er voorgaat, zoveel is hem als ervaren kerkganger na al die jaren wel duidelijk.

Wanneer zij

Besloten is om hij en zij, c.q. hem en haar beide afwisselend te gebruiken.

op zondagmorgen naar de kerk gaat om de dienst te leiden, hoopt zij dat er iets zal gebeuren wanneer zij voorgaat. De liturgie is doorgesproken met de organist, de muziekgroep of de cantorij, de gebedspunten zijn overdacht, de preek is klaar, daar heeft zij hard aan gewerkt. Maar – zal het de gemeente aanspreken? Zal het hoorders raken? Dat heeft zij niet in de hand. Dat weet zij. Of er iets gebeurt, dat blijft ongrijpbaar. Het blijft iets vreemds, iets dat van die andere zijde komt, en van daar komen moet. Soms krijgt zij na de dienst terug dat hoorders geraakt werden tijdens de preek. Of soms vertelt iemand dat dat kwam door een lied of een gebed. Op zulke zondagen weet zij: hier doe ik het voor. Dat er iets gebeurt in de viering van de liturgie, tijdens de preek. Dat er iets gebeurt aan en in de hoorders. Dat ‘iets’ heeft met God te maken, met Christus en de Geest. Én met haar, zo weet zij als ervaren voorganger heel goed. Is zij er bij de voorbereiding echt uit gekomen, of niet? Kwam zij er die morgen goed in, of bleven het voor haar gevoel woorden, woorden, woorden? Wie van de drie vaste organisten dienst heeft maakt trouwens ook veel uit bij er wat gebeurt. Maar het eigenlijke heb je niet in de hand.

Wanneer hij na lange tijd weer eens op een zondagmorgen voorgaat in de kerk waar hij veertig jaar geleden als beginnend predikant werd bevestigd – inmiddels een samenvoeging van de gereformeerde kerk en de hervormde gemeente van toen – schrikt hij van het geringe aantal kerkgangers. Er zijn geen jongeren in de kerk en er is die morgen geen kindernevendienst, omdat er geen kinderen zijn. Hij weet het wel, maar toch overvalt het hem die morgen. Wat is er gebeurd? Wat is er aan de hand? Er is al die decennia gepreekt, en het is versneld teruggelopen, vooral in de laatste vijftien jaar. Werkt het niet meer? Waarom dan niet? Ligt dat aan de mensen? Aan de preken? Heeft deze leegloop ook ‘iets met God te maken’? Er overvalt hem op dat moment een gevoel van sprakeloosheid. Dat wordt sterker terwijl hij de dienst leidt. De aanwezige, trouwe groep zit stil te luisteren, zingt en bidt mee. Business as usual, maar gebeurt er ook echt wat? Hij heeft last van een aap op zijn schouder die in zijn oor fluistert: ‘Niets! Er gebeurt niets.’ Op de terugweg gaat hij langs bij een goede collega en vriend. Een goed gesprek kan hij nu wel even gebruiken!

Zij had op die zonnige vrijdagmiddag een trouwviering geleid. Het mooi versierde kerkje zat vol met veel twintigers en dertigers, die zichtbaar niet vertrouwd waren met de kerk, haar rituelen en verhalen. Zij keken ernaar als naar een Chinees schouwspel.

Zo A.J. Plaisier, toenmalig scriba van de synode van de Protestantse kerk, in een interview in het dagblad Trouw, 1 oktober 2015. Met deze opmerking typeerde hij de vreemdheid van het christelijk geloof en de expressie daarvan in de rituelen van de kerk in de situatie van de kerk na de secularisatie en kerkelijke kaalslag.

Met een wat neerslachtig gevoel trekt zij na de dienst haar toga uit, terwijl de gasten met luid toeterende auto’s het kerkplein af rijden. ‘Waar doe ik dit voor? Was er iemand die luisterde, afgezien misschien van de ouders van de bruid? Is er iets gebeurd, werd iemand geraakt? Of ben ik alleen maar een soort Katrijn Klaassen geweest in een poppenkast?’

Een uur later, tijdens de receptie, wordt zij aangesproken door een van de dertigers in de dienst van zojuist. Een lang en boeiend gesprek volgt over zoeken naar zin. Dat werd voor deze toevallige voorbijganger in deze trouwviering tot een zoeken naar God. Een vervolgafspraak wordt toegezegd en vastgelegd. Alle neerslachtigheid is weg: hier doet zij het voor! Er is wél iets gebeurd. Haars ondanks? Dat ‘iets’ heeft met God te maken, met de tegenwoordigheid van de Heilige Geest. Dat gelooft zij stellig. Maar het had ook met haar te maken, met haar preek, met haar gebeden, met een lied door haar gekozen. Het had ook met haar als persoon te maken. Zoveel werd wel duidelijk in het gesprek bij de koffie met petitfours. De man had kennelijk vertrouwen in haar, en vertrouwde haar daarom dingen toe die er voor hem toe doen.

Tegenwoordigheid van de Geest. Daar doen we het voor. Daar komen mensen voor. In dat geloof (s)preken wij. Soms: op hoop tegen hoop (vrij naar Romeinen 8:24-25).

Leren preken

Dit boek gaat over het voorbereiden en houden van preken. Het is een leerboek voor protestantse prediking, bedoeld voor studenten en predikanten in de praktijk van een kerkelijke gemeente of instelling. Maar kan dat wel: preken leren uit een boek? Het antwoord is duidelijk. Preken leren we niet uit een boekje, maar in de praktijk. Dit leerboek is dan ook een praktijkboek. Het is geschreven door twee docenten die de praktijk kennen, als predikant, als predikers, als gastvoorgangers in zondagse kerkdiensten en bij gelegenheidskerkdiensten. Het is geschreven op grond van de praktijk, op grond van kennisneming van en analyse en beoordeling van honderden preken van studenten en predikanten uit de breedte van de protestantse kerken. En dit boek is geschreven met het oog op de praktijk. De beweging van het hele boek is steeds gericht op de praktijk van de prediking in gemeente of instelling. Niet alleen in het vierde onderdeel bij elk hoofdstuk, Praktijken, komt de concrete praktijk aan de orde in voorbeelden, oefeningen en reflectie op praktijken. De beweging is bij elk hoofdstuk vanaf de inzet praktijk-gerelateerd. Preken leren we in de praktijk, en uit praktijken.

Leren luisteren

Preken veronderstelt dat we iets te zeggen hebben. Wie niets te zeggen heeft, moet niet het woord nemen, en zou het ook niet moeten krijgen. Dat geldt in de algemeen menselijke omgang. Dat geldt dus ook bij de preek. Alleen komt daar iets anders bij, een andere dimensie. Bij preken geldt: wie niet iets gehoord heeft, moet niet gaan preken. Hij heeft dan niets te zeggen. Wij verkondigen ‘wat wij gezien en gehoord hebben’ van het Woord des levens (I Johannes 1,3). Een prediker is van God geleerd. En om van God geleerd te zijn, moet hij Schrift-geleerd zijn. Want hoe zouden we iets van God weten en/of hoe zouden we weten dat wat wij van God vernomen menen te hebben ook echt van Gód komt, wanneer we niet in staat zijn het te toetsen aan de Schrift? Wie niet God-geleerd en Schrift-geleerd is, moet niet gaan preken.

Dat is een scherpe conclusie uit diezelfde praktijk.

Of een academisch-theologische opleiding daartoe altijd en bij iedereen nodig is, en of een academisch-theologische opleiding daarvoor een garantie biedt, zijn nog weer twee andere vragen, die meer reflectie vereisen dan een snel ‘ja’ of ‘nee’.

Wie geen theologische existentie heeft ontwikkeld, en zich niet verder ontwikkelt tijdens zijn loopbaan, zal niet leren preken of is snel uitgesproken. Concreet betekent dit dat het homiletisch ambacht alleen kan worden geleerd op basis van een grondige kennis van en vaardigheid in de bijbelvakken, een brede kennis van de bijbelse theologie en een systematisch-theologische scholing. En deze drie in samenhang. We gebruiken bewust verschillende bewoordingen. Op wetenschappelijk niveau kunnen omgaan met teksten vraagt kennis van en vaardigheid in het omgaan met resultaten van bijbelonderzoek, exegetische methoden en de werking van literaire teksten. Om de Schrift te lezen en te verstaan met het oog op de dienst van het Woord in de kerk, met andere woorden: met het oog op de homiletische of theologische exegese, is een brede kennis van de bijbelse theologie, van bijbelse theologieën (mv), nodig. Een systematisch-theologische scholing beoogt de bekwaamheid van de prediker te versterken om dieptepeilingen te verrichten bij de omgang met de tekst. Die scholing in de geschiedenis van het dogma is voorwaarde voor diepgang van de preek. Wie luistert in gemeenschap met het belijden van de kerk van alle tijden en plaatsen, hoort nu eenmaal meer dan wie een laatste mode volgt of volgens één vast dogmatisch patroon door de Bijbel loopt. Wie systematisch-theologisch geschoold is, zit nooit vast in één patroon én gaat nooit over één nacht ijs.

Dit leerboek veronderstelt de initiële en voortgaande opleiding in deze drie domeinen van exegetisch handwerk, bijbelse theologie en hermeneutiek, en systematische theologie. Die is voorwaarde voor het welslagen van de leerweg die dit boek wijst. Dit boek geeft geen uitgewerkte hermeneutiek en is geen samenvatting van een systematische theologie of een complete dogmatiek in zakformaat. Dat zou de reikwijdte van dit boek en de disciplinaire kennis van de schrijvers op die domeinen overvragen.

Leren waarnemen

Preken veronderstelt vervolgens ook dat er iets te zeggen valt. Dat is meer dan een nuanceverschil met het voorgaande. Bij het voorgaande gaat het om wat van Godswege tot ons komt: de tekst, de Schrift, het belijden van de kerk, het dogma. Er is ook die andere kant: de werkelijkheid waarin wij spreken en preken en waar de hoorders in verkeren. In die werkelijkheid valt het woord van de prediking als zaad in de akker. Hoe valt het daar? Het is de grote vooronderstelling bij de preek dát er wat te zeggen valt, dát het Woord van God ergens op slaat. Het ‘zal niet vruchteloos tot Mij terugkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Ik het zend’.

Jes. 55:11 (HSV). Bij de verwijzingen naar Bijbelteksten door andere auteurs volgen wij de door hen gekozen vertaling. Citeren wij zelf de Bijbel, dan gebruiken wij de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV), en in voorkomende gevallen de Herziene Statenvertaling (HSV).

Dat is Woord van God zelf. Een geweldige belofte, die vraagt om een groot geloof. En dat wordt aangevochten. Bij de hoorders en bij de prediker. Hoorders en predikers die hierover geen aanvechting kennen, zijn gezegende mensen. Het kan ook dat zij oogkleppen voor hebben om niet te hoeven zien. Het kan ook dat we blijven praten om niet te hoeven horen naar stemmen die vragen óf er wel wat te zeggen valt. Of de vragen waar de werkelijkheid van mens en wereld ons voor stelt niet te groot zijn voor onze preken, en voor de Bijbel, en voor het Evangelie van Jezus Christus. Misschien zijn wij ook bij tijden zelf sprakeloos, met stomheid geslagen. Want de ontkerkelijking overkomt ons niet als een natuurramp. Waar komt die sprakeloosheid, die onverschilligheid dan vandaan? Bij de prediker die zich niet afsluit voor deze tegenwerpingen kunnen deze zich nestelen als een virus en leiden tot een destructieve vertwijfeling in de prediker zelf. Ze worden dan die aap op zijn schouder, die influistert dat al die woorden nergens naar verwijzen.

Leren preken vraagt dat wij ook dit leren waarnemen. We moeten leren waarnemen wat aan de hand is in de onderstromen van de cultuur, wat in de harten en hoofden van de hoorders omgaat. Zodat we het niet hoeven te ontkennen om staande te blijven. Daarom moet de prediker leren onderkennen dat die destructieve stemmen ook kunnen resoneren in eigen hart en hoofd. De profeet van de zekerheid dat het Woord van God niet vruchteloos terugkeert, is dezelfde man die eerder uitriep: ‘Wat moet ik roepen?’

Jes. 40:6.

Wie niet met oogkleppen in de wereld rondkijkt en niet wegkijkt in de cultuur en samenleving en in levens van mensen, herkent deze uitroep, in elk geval bij veel hoorders. Wat nemen wij daarin waar? Door in elk hoofdstuk in te zetten bij het waarnemen van wat er is, wil dit leerboek (aanstaande) predikers oefenen in waarnemen, in het openvouwen van de werkelijkheid. Ook al maakt die ons (soms) voor een poos sprakeloos.

‘Ons geloof, het geloof van de christenen, daar zit schrik in. Het heeft weet van de complete rotzooi die deze wereld is. Daar schrik je van. Van de drek en het afval en het puin. Dat eerst. En pas dan komt de blijde boodschap. Eerder is er geen enkele reden om dom grijnzend op de kansel te gaan staan en de mensen voor je, met hun echte nood, met hun kapotte huwelijken en zieke kinderen, mensen die hun broers en zussen verliezen en van wie de ouders dementeren, mensen met gebroken harten en gekrenkte trots, om die met slap gemoedelijk geleuter en sociale kitsch in slaap te sussen’. Esther Maria Magnus Mintijteer, Franeker: Van Wijnen 2016, 224.

Leren delen

Preken is een en misschien wel dé kerntaak van de dominee. Dat is onmiskenbaar waar.

Predikanten geven desgevraagd aan dat zij ten minste acht tot veertien uur per week aan de voorbereiding van de kerkdienst besteden. Het gemiddelde komt uit op twaalf uur. Dit exclusief het leiden van de kerkdienst op de zondag. Tellen wij daarbij de bijzondere diensten bij uitvaart, trouwdienst en bijzondere feestdagen, dan komen we tot 50 tot 60 % van de werktijd ten dienste van de prediking in brede zin.

Maar dat betekent niet dat de prediking dus ook de zaak van de predikant is. Het is een misvatting dat bijvoorbeeld de kerkorde van de Protestantse Kerk dat zou bedoelen wanneer zij zegt dat ‘de bediening van Woord en sacramenten’ in het bijzonder de verantwoordelijkheid is van predikanten. Deze kerkorde is er heel duidelijk over: de dienst van Woord en sacramenten is de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de ambtsdragers. Hoe hoog een ambtsopvatting ook moge zijn, het is een ontsporing van de ambtsopvatting van de Reformatie wanneer de prediking al te vaak het alleenrecht werd van de predikant. Zij is een zaak van de ambtsdragers gemeenschappelijk. En de focus van de bediening van het Woord en de sacramenten is de opbouw van de gemeente, met het oog op de roeping van de gemeente in de wereld. Zo zoekt de protestantse traditie naar een goed evenwicht van ambt en gemeente. Wanneer het gaat om de vraag wie eigenaar is van de prediking, dan is het in elk geval nooit de dominee alleen, en ook niet de kerkenraad alleen.

De praktijk ging de eeuwen door wel een andere kant op: de preek werd zaak van de dominee. En de kerkdienst in wezen ook. Die draaide min of meer alleen om de preek. Het besef dat de Reformatie – en ook de kerkorde – consequent spreekt over de dienst of bediening van Woord en sacramenten als een eenheid, ging daarmee verloren. Daarmee verandert als vanzelf de houding van de gemeente ten opzichte van de preek. Wanneer die alleen een zaak is van de dominee, wordt ze op den duur een product dat je afneemt wanneer het goed is, en niet afneemt als de kwaliteit tegenvalt. Jammer voor de prediker, maar het is zijn zaak en taak. De grondhouding van de gemeente bij de kerkdienst werd daarmee eerder die van afwachten, dan van verwachten. Onverlet de voorliefde voor de psalmen 84, 27 en 122 over het verlangen om op te gaan naar het heiligdom, kon de grondhouding van kerkgangers die zijn van ‘afwachten hoe het wordt’, en ‘beoordelen of het goed genoeg was’.

In dit leerboek gaan wij uit van de preek als een godsdienstige praktijk, een gebeuren tussen prediker en gemeente, in de beloofde en geloofde presentie van de Derde, Die in ons midden is, door Woord en Geest bij Woord en sacrament. Dat impliceert dat leren preken ook vraagt te leren delen. Te beginnen door de prediker zelf. Leren verantwoordelijkheid delen, leren verlangen te delen, vragen, aanvechting. Maar ook de gemeente moet (opnieuw) leren delen, in de verantwoordelijkheid, in het verlangen, in de aanvechting. Een belangrijk aspect bij dit punt is het herstel van de eenheid van Woord en sacrament, juist ook met het oog op de versterking van de prediking. Daarover hieronder meer.

Tegen de stroom in

In zekere zin roeien wij met een studieboek voor protestantse prediking tegen de stroom in. Is de preek nog wel van deze tijd: zo’n monoloog door één man of vrouw vanaf de – vaak – hoge kansel in een tijd van multimediale communicatie, die zo veel mogelijk interactief is. Is preken niet per definitie autoritair?! De postmoderne westerling reageert allergisch op de man of vrouw die anderen zegt hoe het zit, met een claim van absolute waarheid. Deze allergie wordt nog versterkt wanneer het religieuze waarheidsclaims betreft, per definitie oncontroleerbaar, maar tegelijk met gezag op leven en dood. Dat laatste ook nog letterlijk in tijden van haat-predikers. Het zijn allemaal serieuze vragen, ook al betreffen zij karikaturen.

Er is ook minder heftige scepsis, die zeker zo serieus te nemen is. Werkt de preek nog? Is deze vorm van godsdienstige praxis niet te zeer verbonden met en gebonden aan een voorbije culturele fase? Zijn de sociologische en culturele condities voor de protestantse prediking niet voorbij? Is de protestantse preek niet te zeer bepaald en dus beperkt tot een godsdienstig leven en een godsvoorstelling die alleen in traditionele enclaves nog goed functioneert maar voorbij gaat? Is de enorme terugval van het kerkbezoek niet een keihard bewijs van dit vermoeden? Kortom: spelen we met een leerboek voor prediking niet bij voorbaat een verloren wedstrijd? Wat motiveert ons om tegen deze stroom in te willen roeien?

Ten eerste zetten wij een vraagteken bij de, ook binnen de kerk, vaak geuite mening dat een preek, zo’n monoloog van pakweg vijftien tot vijfendertig minuten, in onze tijd niet meer zou kunnen als communicatiemiddel. De maatschappelijke praktijk bewijst het tegendeel. Toespraken doen het nog altijd, en ze doen er op beslissende momenten toe. De populariteit van TED-toespraken is daarvan een voorbeeld.

Zie www.ted.com/talk.

De impact van toespraken bij specifieke gelegenheden als herdenkingen in het publieke domein is een ander signaal van de kracht van de toespraak. Dat is niet alleen iets van het verleden, maar geldt ook nu. Juist na een eeuw van zoveel misbruik van het woord in publieke toespraken, is er behoefte aan mensen die betrouwbaar spreken, en die bewezen hebben dat zij zich houden aan hun woord. Sprekers die richting wijzen, met overtuigingskracht, en helpen onderscheiden tussen waarheid en leugen, hebben groot gezag. Ook nu. Juist nu. Dat vraagt echter wel dat wie het woord neemt in de publieke ruimte scherp aan de wind moet durven zeilen. Algemeenheden of vaagheden worden afgestraft. Mensen zappen de spreker of prediker weg. Maar het juiste woord op het juiste moment op de juiste plaats blijft goud op de zilveren schaal.

Het tweede motief is heel prozaïsch. Wij leiden op in een bestaande praktijk en voor die bestaande praktijk, die vraagt naar kwaliteit. We doen dat in de overtuiging dat die praktijk ook nu vitaal is. De preek heeft in zich dat zij ook nu kan werken en werkt als een godsdienstige praktijk. Nauwkeuriger gezegd: de preek functioneert als godsdienstige praktijk in een geheel van godsdienstige praktijken – de liturgie van de gemeente op de zondag. Dat is een intentionele praktijk. Dat wil zeggen dat zij gericht is op ervaring van en met God. Mensen ervaren iets van God, ontmoeten God in de lofprijzing, in de gebeden, in het luisteren naar de preek. Zij ervaren heil. Zij worden gesterkt in de weg van de navolging van Christus. Zij hebben het gevoel bij het naar huis gaan, ‘er weer even tegen te kunnen’. Zij ervaren dat. In elk geval hopen zij dat dat gebeurt. Bij henzelf, of ook bij anderen, bij hun kinderen bijvoorbeeld. Godsdienstige praktijken, in het bijzonder de kerkdienst en de preek, zijn daarop gericht. Zij leven van de herhaling, het gemeenschappelijke, en het performatieve, het actualizing by doing.

Immink noemt vijf karakteristieken van een godsdienstige praktijk, waaronder haar intentionaliteit:

–A practice is more than an incidental act. A practice comprises multiple acts that form a coherent unity.

– Practices are forms of coordinated social action (more than a spontaneous act).

– Practices imply both routine (techniques) and deep intentionality (involvement of the human self).

– Practices exemplify structures of ‘thought’; they are theory-laden.

– Practices have a history, they develop over time; and they are contextual.

– Practices have a strong performative power: they actualize by doing (performance).

Zie F.G. Immink, ‘Theological Analysis of Religious Practices’, in: International Journal of Practical Theology, Berlijn: De Gruyter 2014, nr 1, 127-138.

Hoorders zijn teleurgesteld wanneer dat niet gebeurt. De bestaande praktijk is dus niet onproblematisch. Dat weet de hoorder; hij ziet het om zich heen, in afnemend kerkbezoek; hij ervaart het in eigen sprakeloosheid. Dat weten de predikers als geen ander. Voor die bestaande praktijk schrijven wij dit boek. In de overtuiging dat de preek werkt. Én in de overtuiging dat de bestaande praktijk zelf in transitie is. Dit leerboek wil daarop anticiperen en wegen wijzen.

Wel moet er fundamenteel iets veranderen, wil de bestaande praktijk versterkt door kunnen gaan. Dat als derde motief. Preciezer gezegd: wij moeten iets wezenlijks terugvinden, iets wat onderweg verloren is gegaan bij de preek in de protestantse traditie. Dat is de theologische, homiletische, liturgiewetenschappelijke en ook communicatieve betekenis van de eenheid van de dienst van Woord en sacramenten. Het bewustzijn van die eenheid is in de loop van de tijd weggeëbd uit het geloofsbewustzijn van de protestantse kerken. De protestantse kerk werd een woord-kerk. De preek als heilsmiddel, als bediening van de verzoening of als presentstelling van Christus in het heden, als venster op het Koninkrijk van recht en vrede, dreigde onhelder en krachteloos te worden. De preek was theologisch wel bedoeld als bediening van de verzoening, of als Christusverkondiging, maar in de bestaande praktijk werd zij veel meer onderricht, uitleg, beschrijving van de heilsweg. De preek verloor daardoor aan intentionele kracht.

Het zicht op de sacramentaliteit van de preek, en daarmee de gelijkwaardigheid aan het sacrament van de eucharistie verdween. Ook om de eenvoudige reden, dat die evenwaardigheid van Woord en sacramenten, van preek en maaltijd, niet meer zichtbaar en voelbaar was in de kerkdienst en het script van de liturgie. Een belangrijke lijn in dit leerboek is het herwinnen van het zicht op het sacramentele karakter van de preek. Met die blik kijken we naar de preek in de kerkdienst, en zien we hoe de relatie van prediking en eucharistie de preek zelf verandert en versterkt.

Lichaam van Christus

De protestantse Reformatie heeft van meet af aan een heilzaam evenwicht beoogd van ambt en gemeente, oftewel van de dienaar des Woords, de ambten gemeenschappelijk en de gemeente als geheel. We zagen hiervoor dat de kerken van het protestantisme dat spanningsveld niet hebben volgehouden. Dit ten nadele van de prediking en de werking daarvan, en ten nadele van de eenheid van Woord en de sacramenten. In dit leerboek nemen wij ons uitgangspunt voor het nadenken over wezen, werking en beantwoording van de preek, bij de gemeente als de gemeenschap met en de gemeenschap van het Lichaam van Christus. De aanhef van de preek is niet voor niets: gemeente van Jezus Christus, of: gemeente des HEEREN, of: broeders en zusters in Christus. Door in te zetten bij de gemeenschap van en met het Lichaam van Christus,

Kol. 2:6vv en I Kor. 10:14vv.

verankeren wij de preek allereerst christologisch in de kerk die aan ons vooraf gaat, en waar wij door de doop in ingelijfd worden. Ten tweede krijgt de preek zo pneumatologisch zijn plaats door het werk van de Heilige Geest die Christus in onze harten doet wonen.

Vgl. Ef. 3:17.

Door zo over de preek na te denken en het preken te leren en te beoefenen, voorkomen wij oneigenlijke tegenstellingen over het eigenaarschap van de preek: de voorganger óf de gemeente. We voorkomen een onvruchtbare discussie over ambtelijk tegenover óf opkomend uit de gemeente, over gezag/autoritair tegenover autonomie/mondigheid, en over individu versus gemeenschap. Tevens vraagt een inzet bij het Lichaam van Christus als vanzelf om een gelijkwaardigheid en eenheid van het Woord en de sacramenten.

Opzet en werkwijze van dit boek

Dit leerboek sluit aan bij de klassiek retorische wijze van preekvoorbereiding en wil tegelijk recht doen aan de positionering van de prediking binnen onze cultuur, inhoudelijk gedragen door tekst en theologie en vakkundig vormgegeven door gelovig geëngageerde predikers. Hoofdstuk I geeft een theologische peiling van de essentie en de centrale plaats van de preek in de protestantse kerkdienst en spiritualiteit, en signaleert wat een veranderende culturele en kerkelijke context van die praktijk vraagt. De achtereenvolgende hoofdstukken 2 tot 6 zijn opgebouwd volgens het didactische principe van de klassieke retorica. We volgen het proces van de prediking zoals zich dat vanuit het handelen van de prediker ontvouwt: van oriëntatie tot ordening, verwoording, inoefening, de daadwerkelijke performance en de toe-eigening van de prediking in het antwoord van de gemeente, in viering en voortgaand gesprek. Dit is een (leer)cyclisch proces, waarbij het mogelijk is om bij elk hoofdstuk afzonderlijk in te zetten. De hoofdstukken oftewel fasen in het preekvoorbereidingsproces komen vervolgens telkens vanuit vier complementaire dimensies in beeld. Deze vier perspectieven refereren aan de zogenaamde ‘homiletische driehoek’, maar binnen de context van de cultuur. Allereerst daarom per hoofdstuk een peiling van de culturele dimensie waarin de thematiek van dit hoofdstuk zich bevindt. Anders gezegd: het hoordersperspectief. In de tweede dimensie geven we een theologische oriëntatie waarin de voorafgaande culturele dimensie meeklinkt. Hierin gaat het om het perspectief van de Schrift. In de derde dimensie sluiten we aan bij de vraag naar de spiritualiteit en competenties van de voorganger en in de vierde dimensie geven we methodische aanwijzingen voor het preekvoorbereidingsproces, steeds ook weer mede gevoed door de uitkomsten van de drie voorgaande dimensies. De verschillende dimensies zijn op die manier ook als doorlopende lijnen per hoofdstuk afzonderlijk te lezen.

Wij schrijven dit studieboek voor de kerkelijke praktijk in de flexibele en veranderende laat-moderne cultuur van het Nederlands protestantisme. Daarbinnen is alle vanzelfsprekende gezag van de prediking verschrompeld. Niettemin schrijven wij over protestantse prediking in de praktijk in de overtuiging dat er in deze cultuur ook kansen liggen om het homiletisch repertoire van de voorgangers te vergroten op een wijze die aansluit bij de vragen, noden en behoeften van onze kerk en samenleving. Wij beogen met dit boek voor (aanstaande) collega’s een bijdrage te leveren aan prediking die in geloof en verwachting ruimte maakt voor het spreken van God zelf. Als predikers zijn wij geroepen, in gegrond vertrouwen dat de Opgestane leeft,

Hand. 14:3.

te ontvouwen wat de teksten ons van Godswege betuigen over Christus. Wij leggen geheimen open van gelovig leven voor God en met elkaar. En wij verwoorden het onuitsprekelijke met vrijmoedigheid.

Idem

Dit boek is geschreven met het oog op de praktijk van de prediking van – aanstaande – collega’s. Voor dit boek hebben wij veelvuldig gebruik gemaakt van ervaringen in het onderwijs, de nascholing van predikanten, en van materiaal dat ons onder ogen kwam. Ook stelden predikanten op ons verzoek materiaal beschikbaar. Daarvoor willen wij op deze plek onze erkentelijkheid uitspreken. Tevens een woord van dank aan Annemarie Six-Wienen die het manuscript corrigeerde, en daarin een zeer welkome meelezer was.

Ciska Stark en Bert de Leede

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken