Menu

Premium

Apostel, zenden

Geloofstaal & cultuurtaal

In de taal van kerk en geloof komt het woord ‘apostel’ amper voor, omdat noch de Rooms-Katholieke Kerk, noch de protestantse kerken apostelen kennen. Het zijn de zogenaamde Apostolische kerken die de vraag oproepen of er nog steeds apostelen bestaan. Wel kennen we de woorden ‘apostolisch’ (met het gezag van de apostel en zijn woord) en ‘apostolair’ (net als de apostelen: ‘gezonden’).

Een punt dat voor christenen van nu bevreemding kan oproepen of zelfs afstotend kan werken, is Paulus’ zelfbewuste hameren op zijn apostelschap en zijn rechten als apostel. Is deze apostel op dit punt niet erg autoritair?

Het woord ‘apostel’ komt in ons idioom weinig voor, hooguit in de samenstelling van ‘een vreemde apostel’: iemand met buitenissige ideeën of bijzonder gedrag. De zaak echter waarom het in het apostelschap en het apostolaat gaat, roept verzet op: de pretentie dat iemand een boodschap heeft die ‘niet van mensen is’ (Gal. 1:1, 11, 16) en geroepen is om die door te geven, staat haaks op het geseculariseerde, relativistische levensgevoel.

Woorden

Het woord ‘apostel’ komt alleen in het Nieuwe Testament voor en is steeds de vertaling van het Griekse woord apostolos. Alle bekende Nederlandse vertalingen hanteren het woord ‘apostel’.

In het Oude Testament komt het woord ‘apostel’ niet voor, wel het achterliggende werkwoord ‘zenden’ (sjalach). In de Septuagint wordt dit meestal met apostellein vertaald, het woord dat we in het Nieuwe Testament terugvinden in ‘apostel’. Als synoniem daarvan komt het woord pempein voor.

Betekenis in context

De oudtestamentische achtergrond van het nieuwtestamentische begrip ‘apostel’

Het Oude Testament heeft geen equivalent voor het nieuwtestamentische begrip ‘apostel’ als uitdrukking voor mensen met een speciaal ambt: boodschapper van Godswege te zijn. Toch is de oudtestamentische achtergrond belangrijk. Die vinden we in de gewoonte van koningen om voor het contact met andere machthebbers gebruik te maken van boodschappers. Zo’n gevolmachtigde gezant sprak het woord van de koning, sprak eigenlijk als een koning. De behandeling van de gezant gold als een behandeling van de koning. Als de gezanten van David komen om Abigail namens hem tot vrouw te vragen, buigt ze voor hen neer, zoals ze dat voor David zou doen (1 Sam. 25:40vv).

Van God wordt vaak gezegd dat Hij iemand tot mensen zendt: een engel (Gen. 24:7, 40 enz.), Jozef (Gen. 45:5, 7 enz.), de richters (1 Sam. 12:11), Saul (1 Sam. 9:16; 15:18, 20), Nebukadnezar (Jer. 43:10), maar vooral de profeten (Jes. 6:8; Jer. 1:7; Ez. 2:3, 4 enz.).

Nieuwe Testament

Apostelen in algemene en bijzondere zin

Het Nieuwe Testament kan het begrip apostel in algemene zin gebruiken: afgevaardigden bijvoorbeeld van de gemeenten (2 Kor.8:23). Jezus Zelf heet de apostel bij uitstek omdat Hij de afgezant van God is (Hebr. 3:1). Daarnaast komt een bijzonder apostelbegrip voor waarbij we primair aan de twaalf discipelen moeten denken. Het gaat om de oor- en ooggetuigen van Jezus die een speciale missie gekregen hebben: de evangelieverkondiging. Paulus rekent zichzelf ook tot deze kring (zie onder). Deze titel krijgen verder nog: Barnabas (1 Kor. 9:5-6), Andronikus en Junia (Rom. 16:7) en Jakobus, de broer van Jezus (Gal. 1:19).

De twaalf apostelen

In het Johannesevangelie komt het woord apostel alleen in zeer algemene zin voor (13:16; apostolos is hier met ‘gezant’ vertaald). De andere evangeliën kennen het woord ook in de bijzondere zin: het twaalftal van Jezus’ discipelen. Dat het om een twaalftal gaat, is niet toevallig: de oudtestamentische achtergrond speelt ook hierin mee. Niet dat de twaalf apostelen uit de twaalf stammen komen, wel dat ze met elkaar het hele Israël vertegenwoordigen (vgl. 1 Kon. 18:31; Op. 21:21).

Het woord ‘apostel’ wordt in Marcus en Mat-teüs steeds in een bijzondere context gebruikt (Mar. 6:30 en Mat. 10:2), namelijk in verband met de uitzending van de twaalf discipelen (Mar. 6:6b-13; Mat. 10:1-11:1). Er is sprake van een vooroefening van Pinksteren (als de Geest wordt uitgestort en de apostelen hun definitieve opdracht krijgen) en in dat kader worden de discipelen ook wel ‘apostelen’ genoemd. Daarbij geldt de regel: alleen wie discipel van Jezus is, kan een goede apostel zijn. Alleen wie leerling wil zijn, kan zendeling worden. Lucas gebruikt het woord ook in deze context, namelijk in 9:10 waar de twaalf leerlingen metterdaad uitgezonden worden, maar meestal staat het bij hem in een algemenere zin. ‘Discipel’ en ‘apostel’ zijn dan ongeveer synoniem geworden (6:13; 9:10; 17:5; 22:14; 24:10). Voor hem zijn de twaalf discipelen primair apostelen.

Door de Vader gezonden (Johannes)

In het Evangelie van Johannes komt het werkwoord ‘zenden’ vaak voor en bijna steeds om aan te geven dat Jezus door de Vader gezonden is (5:23, 24, 30, 36; 6:29 enz). Op dat punt gaan de wegen uiteen: geloven de mensen dat God Jezus gezonden heeft tot redding van de wereld of niet? Met het oog daarop spreekt Jezus en doet Hij zijn wondertekenen. Zo wekt Hij Lazarus op uit het graf ‘opdat zij geloven, dat Gij Mij gezonden hebt’ (Joh. 11:42). Op zijn beurt zendt Jezus zijn discipelen in de wereld (13:20; 20:21). Zij staan in de volmacht van een gezant. Zij spreken namens Christus, die weer namens God spreekt.

Paulus als apostel

Er is Paulus veel aan gelegen om zijn aposteltitel te verdedigen. Aan het begin van zijn brieven klinkt vrijwel steeds zijn naam in combinatie met deze titel. Soms lezen we de uitdrukking ‘geroepen apostel’ (Rom. 1:1; 1 Kor. 1:1), soms kan naast deze titel het woord ‘dienstknecht’ komen (Rom. 1:1). En steeds laat hij weten dat hij een apostel van Christus Jezus is (1 Kor. 1:1; 2 Kor. 1:1; Gal. 1:1 enz.). Waarom vindt Paulus deze titel zo belangrijk? Onder de eerste christenen zijn vérgaande meningsverschillen over de vraag of de gelovigen uit de heidenen zich moeten houden aan de joodse, oudtestamentische wetten, waarbij de besnijdenis, het kosjer eten en de sabbat centraal staan. Paulus is van mening dat de gelovigen uit de heidenen niet op joodse wijze hoeven te leven (Gal. 2:14). In deze polemiek brachten zijn tegenstanders in dat hij Jezus nooit gekend had, dat hij vergeleken met Petrus en Johannes een laatkomer was en dat hij niet tot de apostelen behoorde. Met het oog op de authenticiteit van zijn boodschap vindt Paulus het belangrijk om de aposteltitel te claimen. Het duidelijkst gebeurt dit in de brieven aan de gemeente van Korinte: ‘Ben ik niet vrij? Ben ik geen apostel? Heb ik niet Jezus, onze Here, gezien?’ (1 Kor. 9:1). Paulus stelt dus dat ook hij contact heeft gehad met de levende Heer en dat hij aan Hem zijn apostolische opdracht dankt. Hij werkt dit verder uit in 1 Korintiërs 15:1-11. Hij somt hier de reeks van verschijningen van de opgestane Heer op, aan Kefas (= Petrus), aan de twaalf discipelen, aan al de apostelen, ‘maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een ontijdig geborene’ (1 Kor. 15:8). Hij erkent dat hij de laatste is in de reeks, maar stelt dat de opgestane Heer niettemin aan hem is verschenen. Paulus heeft hierbij gedacht aan de ontmoeting van Jezus met hem voor de muren van Damascus. Dit betekent dat hij deze ontmoeting zet in de rij van de verschijningen van de opgestane Heer en wel als de laatste.

Het apostolisch gezag van Paulus

Moderne christenen kunnen zich ergeren aan de apostel Paulus. Spreekt hij met gezag of is hij autoritair? Wat te denken van deze zin die hij aan de gemeente van Korinte schrijft: ‘Moet ik met de roede tot u komen…?’ (1 Kor. 4:21). Zo zal toch geen voorganger zijn gemeente tegenwoordig aanspreken! Was Paulus een autoritaire apostel?

Het is niet uitgesloten dat Paulus karaktertrekken had die niet aangenaam waren. Ook in die tijd gebruikte God vreemde apostelen. Toch moeten we oppassen om hem als autoritair af te schilderen:

  • Paulus is een apostel, dat wil zeggen dat hij een directe relatie met de opgestane Heer heeft. Dat geeft hem een eigen gezag, niette vergelijken met een willekeurige geestelijke, bisschop of dominee na hem. Wie nu gelooft, gelooft op grond van het getuigenis van de apostelen. Dat bepaalt hun unieke betekenis.

  • In Romeinen spreekt Paulus nogal voorzichtig, omdat hij deze gemeente niet zelf heeft gesticht (Rom. 1:11-12). De verhouding tot de andere gemeenten ziet hij als een vader-kind relatie (1 Kor. 4:14vv.; 1 Tess. 2:11) of een moeder-kind verhouding (1 Tess. 2:7). Daar ontleent hij zijn gezag aan.

  • Vergeleken met de filosofen van zijn tijd, spreekt hij zijn ‘leerlingen’ buitengewoon tactvol aan. Ook dit is dus betrekkelijk: wat in die tijd tactvol was, komt in onze tijd (en in onze westerse cultuur!) over als bevoogdend.

De zwakheid van een apostel bij Paulus

In 2 Korintiërs blijkt Paulus een conflict te hebben met wat hij ironisch ‘de onvergelijkelijke apostelen’ noemt (11:5). Hij noemt ze ook wel ‘schijn-apostelen’, pseudo-apostelen (11:13). Dat conflict werkt door in de gemeente van Korinte. Sommige leden vonden Paulus maar een zwakke apostel, vergeleken met deze ‘onvergelijkelijke apostelen’. Waar zit het verschil? In Korinte vond men het vreemd dat Paulus, die de ‘tekenen van een apostel’ onder hen had verricht – namelijk ‘tekenen, wonderen en krachten’ (2 Kor. 12:12) – zelf last had van zwakte (2 Kor. 11:30). Bij dit laatste woord mogen we denken aan Paulus’ gezondheidstoestand (vgl. 2 Kor. 12:7; Gal. 4:13vv). Men moet gedacht hebben: ‘Geneesheer, genees uzelf’.

Daarom gaat Paulus in deze brief ook uitgebreid op dit thema in. Hij erkent zijn zwakheid en spreekt er zelfs uitvoerig over (2 Kor. 11:23-29). Maar Paulus wil de weg van Jezus gaan, die ook stokslagen en geseling, honger, dorst en naaktheid heeft doorstaan – tot ophet kruis toe. Zo kan hij ook zeggen dat hij in zijn apostolische werk het sterven van Jezus in zijn lichaam omdraagt (2 Kor. 4:10). Paulus is een kruisdrager. Maar God zou niet de God van Israël zijn, als zich niet juist in deze zwakheid ook kracht kan openbaren. Hier geldt: ‘de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid’ (2 Kor. 12:9; Willibrordvertaling). Wat kan dit concreet betekend hebben? Als Paulus een lichamelijke en geestelijke krachtpatser was geweest, had iedereen zijn missionaire resultaat op zijn rekening geschreven. Maar nu werd duidelijk dat Gods kracht zich in Paulus’ tekort uitte. Er is dus een opvallend verband tussen de apostolische prediking en het apostolisch bestaan: beide zijn getekend door het kruis van Christus. In 1 Korintiërs 2:2-5 wordt het verband tussen beide expliciet genoemd.

Het apostelbegrip in Lucas’ geschriften

In Handelingen vinden we een wat ander apostelbegrip. Dat blijkt al hieruit, dat Lucas Paulus doorgaans geen apostel noemt. Alleen in 14:4, 14 wordt gesproken over Paulus en Barnabas als apostelen. Wanneer deze twee zendingswerkers echter in hun relatie met de gemeente in Jeruzalem genoemd worden, is het volstrekt duidelijk: de titel van apostel wordt voor het Jeruzalemse twaalftal gereserveerd (9:27; 15:2, 4, 6, 22, 23; 16:4).

Hierachter ligt een theologische beslissing, die we in Handelingen 1:12-26 op het spoor komen. Petrus staat op in de dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren en spreekt de verzamelde gemeente toe. Nu de stoel van Judas leeg is, dient er een nieuwe apostel gekozen te worden, want ook het nieuwe Israël moet door een twaalftal en niet door een elftal vertegenwoordigd worden. In de ‘profielschets’ van de te verkiezen apostel staat het volgende: ‘Er moet dan van de mannen, die zich bij ons hebben aangesloten in al de tijd, dat deHere Jezus bij ons in- en uitgegaan is, te beginnen met de doop van Johannes tot de dag, dat Hij van ons werd opgenomen, één van hen met ons getuige worden van zijn opstanding’ (1:21-22). Volgens Lucas is wezenlijk voor een apostel dat deze de Heer Jezus in zijn aardse leven gekend heeft. Vandaar dat hij Paulus doorgaans niet met deze titel aanduidt.

Kern

De apostel is in de Bijbel een bijzondere figuur die zijn bestaansrecht ontleent aan Gods bijzondere openbaring in Jezus Christus. Hij heeft van Hem een bijzondere boodschap en een bijzondere opdracht gekregen. Dat brengt ook mee dat hij een bijzonder gezag en een unieke positie heeft in de vertolking van de boodschap van Jezus Christus. Hij spreekt en schrijft met apostolisch gezag. Apostelen zijn er niet meer, apostolair bewogen mensen nog wel, de apostolaire opdracht ook.

De boodschap van Jezus Christus klinkt in onze relativistische samenleving vreemd. Het doet namelijk een appèl op ieder mens om zich tot deze God te keren. Het beweert dat de waarheid ervan niet afhankelijk is van onze instemming. Het is de grote opdracht van de kerk van vandaag om deze boodschap met gezag door te geven zonder autoritair over te komen (en te zijn!).

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: dienen, leerling, zwak.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Passage van de Heer

De instelling van het Pascha volgens Exodus 12 vormt de introductie op het grote verhaal van de uittocht. Deze instelling wordt gesitueerd tussen de aankondiging (11,1) en het ten uitvoer brengen van de tiende plaag (12:29). Nog voordat God de bevrijding van zijn volk uit Egypte van start laat gaan, vindt er een ‘religieuze anticipatie’ op dit heilsgebeuren plaats. Men kan er ten minste twee tijdsdimensies in onderkennen: een van onvoltooid verleden tijd én een van toekomende tijd. Zo wordt de viering van het Pascha een ‘heilshistorisch knooppunt’ in de tijd.

Nieuwe boeken