Menu

Basis

De hogepriester op grote verzoendag

Een hogepriester in de Tweede Tempel stond een zware taak te wachten, als het eenmaal Nieuwjaar was geweest. Tien dagen na dit feest kwam Jom Kipoer, de Grote Verzoendag. De tempel moest worden gereinigd en opnieuw aan God gewijd. De liturgie voor die dag was zo ingewikkeld en het belang van die reiniging was zo groot, dat de hogepriester zeven dagen van intensieve voorbereiding nodig had.

Eveline van Staalduine-Sulman is hoogleraar Receptiegeschiedenis van de Hebreeuwse Bijbel in de Oudheid aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.

Gelukkig stond erbij dat het slechts een jaarlijkse reiniging moest worden.

Tijdens die voorbereidingen leefde hij afgezonderd, zodat hij niet onrein kon worden, en bad hij en repeteerde met anderen alle details van de rituelen van die dag. De nacht voor de Grote Verzoendag werd hij zelfs wakker gehouden om ook niet per ongeluk onrein te worden: die nacht las hij – of andere lazen hem voor, als hij niet zelf kon lezen – uit de boeken Job, Daniël, Ezra en Kronieken. Het belijden van ongerechtigheden en de verzoening met God staan daarin centraal: wat zou een betere voorbereiding zijn?

De hogepriester kon zich erin verheugen dat het alleen maar jaarlijks moest gebeuren en niet iedere keer, als er sprake was van een onreine daad, een zonde of een situatie die duidde op verontreiniging van de tempel. Hij wist wel van volkeren die een dergelijke reiniging direct deden, als er zich iets ergs voordeed. De tekst uit de Tora over de Grote Verzoendag (Leviticus 16) deed vermoeden dat het in Israël ook zo geweest was, want het hoofdstuk begon met de reiniging na de zonden van Nadab en Abihu, die ‘vreemd vuur’ op Gods altaar hadden gebracht. Aan het begin van het gedeelte kreeg je de indruk dat God dit wilde instellen voor alle keren dat het nodig was. Gelukkig stond er een epiloog bij dat hoofdstuk (16,29-34), waaruit duidelijk blijkt dat het een jaarlijkse reiniging moest worden op de tiende dag van de zevende maand.

De tekst van Leviticus kende iedere hogepriester al van jongs af aan uit het hoofd. Maar daarin wordt niet alles uitgelegd over de precieze rituelen op Grote Verzoendag. Er is veel interpretatie nodig geweest om tot een helder schema van de dag te komen. In de loop van de traditie zijn alle onderdelen op een rijtje gezet. Toen bleek dat de hogepriester vijf grote taken heeft, waarbij hij telkens in andere kleding moest verschijnen na een ritueel bad. Er stonden op die dag daarom grote schermen op het tempelplein om achter te baden en te verkleden. Daarnaast was er het wasbekken, waarin de hogepriester voor en na elk onderdeel handen en voeten moest wassen. Er was heel wat levitisch personeel nodig om de hele dag in goede banen te leiden: voorbereidingen, water verversen, kleding klaarleggen, meehelpen met de offers en de taak om de ene geit naar de woestijn te drijven. En alles moest gebeuren tussen het morgenoffer van 9 uur en het avondoffer van 3 uur.

Dat omkleden was ingewikkeld. Bij alle offers stond de hogepriester in vol ornaat, duidelijk herkenbaar als hoogste beambte van de tempel. Andere priesters hadden dan al het altaar van de as van de vorige dag ontdaan, het lam geslacht voor het morgenoffer en het klaargelegd, het ‘Hoor, Israël’ gereciteerd met de daarbij behorende zegenbeden. Aangezien de morgen-en avondoffers iedere dag gebracht werden, was dat bijna routineus. Maar dan de reinigingsrituelen. Daarbij was de hogepriester in het wit, in puur linnen gekleed. Aan de ene kant was hij zo eenvoudig gekleed, omdat hij zijn eigen zonden en dat van het volk beleed en verzoende. Aan de andere kant leek hij wel op de engelen, omdat hij hier op aarde dienst deed zoals de engelen daarboven. Philo van Alexandrië omschreef de hogepriester op Grote Verzoendag dan ook als ‘tussen goddelijk en menselijk in’. Dat gedeelte van de liturgie, hetgeen hij in linnen moest volbrengen, was ook het angstwekkendste: dan ging hij het allerheiligste deel binnen, in de aanwezigheid van God zelf. Want Grote Verzoendag is de enige dag van het jaar, waarop de aanwezigheid van God gegarandeerd zichtbaar was in de wolken wierook.

Baden, aankleden in vol ornaat

• Handen en voeten wassen

Morgenoffer

• Handen en voeten wassen

Baden, aankleden in linnen kleding

• Handen en voeten wassen

Reinigings-en heiligingsrituelen

• Handen en voeten wassen

Baden, aankleden in vol ornaat

• Handen en voeten wassen

Offeren van brand-en zondoffers

• Handen en voeten wassen

Baden, aankleden in linnen kleding

• Handen en voeten wassen

Terughalen wierookschalen

• Handen en voeten wassen

Baden, aankleden in vol ornaat

• Handen en voeten wassen

Avondoffer

• Handen en voeten wassen

De reiniging en heiliging van de tempel en de daarop volgende verzoening met God gebeurde door minstens vijf dieren. De hogepriester bracht eerst een stier als reinigingsoffer naar voren, het volk een geit. Aan het eind bracht de hogepriester een ram als brandoffer en het volk ook. En dan was er nog die andere geit: twee geiten werden naar voren gebracht en het lot bepaalde voor welk doel ze gekomen waren. De ene geit kreeg het bordje ‘voor de Heer’ aan zich gehangen (het reinigingsoffer van het volk), de andere geit ‘voor Azazel’. Die laatste geit is de meest eigenaardige van de Grote Verzoendag: alle offers worden geheel of gedeeltelijk verbrand op het altaar op het tempelplein, maar deze geit wordt de wildernis ingestuurd ‘voor Azazel’.

Er bestond een groot verschil van mening over dat woord Azazel. Was dat een demon die in de woestijn woonde, een figuur uit de hel, waarnaar je alle zonden terugstuurde? Was dat de geit zelf, zoals de Griekse vertaling suggereerde, een ‘ga-maar-weg-geit’, omdat hij de vrijheid kreeg? Of was het nog iets anders? Als je een beetje Hebreeuws kende, zag je natuurlijk zo wel dat Azazel een naam was: anders stonden de termen op die twee bordjes toch niet parallel aan elkaar: ‘voor de Here’ en ‘voor Azazel’?!

De reinigingsrituelen waren het ingewikkeldst, want er waren twee reinigingsoffers en 49 handelingen met het bloed van die offers. Van beide offers moest het bloed worden gebruikt: die van de hogepriester en die van het volk. Want beiden hadden gezondigd, soms onwetend, soms zelfs bewust. Nu was de regel in de Tora, dat offers alleen golden voor onbewuste zonden. Maar wat nu als je bewust gezondigd had, maar je toch niet door een rechter veroordeeld kon worden? Bijvoorbeeld, als je onrein toch in de tempel was gekomen? Of als je je broer had uitgescholden of je ouders tekort had gedaan? Daar had de traditie ook iets op gevonden: ‘Door zonde en opstandigheid te belijden, verander je hen in onbewuste zonden’. (Sifra, Achare, 2:6) Zo kon alles worden verzoend op Grote Verzoendag. En dat was nodig, want de tempel werd onrein, niet alleen van onreine fysieke zaken, maar juist ook van zonden, bewust of onbewust, en van rebellie tegen God.

De belijdenis van zonden omringde de hele liturgie. In de Misjna, in traktaat Joma, hoofdstuk 6, staan de twee gebeden uitgeschreven. De hogepriester begon met de belijdenis van eigen zonden en die van zijn familie:

O Heer, ik heb ongerechtigheid, overtreding en zonde begaan voor U,

ikzelf en mijn huisgezin en de afstammelingen van Aäron, uw heilige volk. O Heer, geef verzoening voor ongerechtigheid, overtreding en zonde,

die ik gepleegd en overtreden en gezondigd heb voor U, ikzelf en mijn huisgezin, zoals geschreven is in de Tora van uw dienaar Mozes:

‘Want op deze dag wordt voor u verzoening gedaan om u te reinigen. Van al uw zonden wordt u voor het aangezicht van de HEERE gereinigd’.

(LEVITICUS 16,30)

Aan het eind van het hele reinigingsritueel werd de geit ‘voor Azazel’ weggestuurd. Ook dan werden er zonden beleden, maar dan die van het volk:

O Heer, uw volk, het huis van Israël, heeft ongerechtigheid, overtreding en zonde begaan voor U.

O Heer, ik bid u: geef verzoening voor ongerechtigheid, overtreding en zonde,

die het huis van Israël gepleegd en overtreden en gezondigd heeft voor U,

zoals geschreven is in de Tora van uw dienaar Mozes:

‘Want op deze dag wordt voor u verzoening gedaan om u te reinigen.

Van al uw zonden wordt u voor het aangezicht van de HEERE gereinigd’.

(LEVITICUS 16,30)

Daartussenin moest de hogepriester de 49 handelingen met het bloed volbrengen – mooi getal: zeven in het kwadraat – steeds in een combinatie van 1+7 of 4+7. De combinatie van 1+7 gebeurde in het allerheiligste: 1 maal sprenkelen op verzoendeksel en 7 maal op de grond. Zo werd de ark (toen die nog aanwezig was) gereinigd en de gehele ruimte geheiligd. De combinatie van 4+7 kwam voor in de twee andere ruimtes: 4 hoeken van het altaar insmeren en weer 7 maal op de grond sprenkelen. Zo werd het reukwerkaltaar binnen en het altaar buiten gezuiverd en de beide ruimtes geheiligd. Het verschil tussen ‘met bloed strijken’ en ‘sprenkelen’ is te leren uit de wijding van de priesters. Mozes moest bloed strijken aan hun oor, duim en grote teen – zo werden ze priester gewijd (Leviticus 8,24). Later moest hij bloed op de priesters sprenkelen – zo werden ze geheiligd (Leviticus 8,30). De hogepriester moest daarbij opletten, dat de volgorde steeds veranderde: Leviticus 16 spreekt over 1+7 maal in het allerheiligste en 4+7 maal op de voorhof, maar Leviticus 4,6-7 spreekt over 7+4 maal. Alle details hebben een reden en alle redenen zijn terug te vinden in de Tora:

Gebed van belijdenis van zonden Stier slachten als reinigingsoffer Bloed in een schaal opvangen Reukwerk in een andere schaal Wolk en reukwerk creëren

Binnen in het allerheiligste

1x sprenkelen op de ark,

7x op de grond van het allerheiligste

Geit slachten als reinigingsoffer Bloed in een schaal opvangen

1x sprenkelen op de ark,

7x op de grond van het allerheiligste

Bloed van de stier

7x sprenkelen op de grond van het heilige

4x strijken aan de hoorns van het reukofferaltaar

Bloed van de geit

7x sprenkelen op de grond van het heilige

4x strijken aan de hoorns van het reukofferaltaar

Bloed van de stier en de geit

4x strijken aan de hoorns van het brandofferaltaar

7x sprenkelen op het brandofferaltaar

Handen opleggen op de levende geit Gebed van belijdenis van zonden Wegsturen van de geit naar de wildernis

In zekere zin leken die twee geiten op de twee vogels die een mens moest meenemen als hij of zij genezen was van de huidvraat (Leviticus 14,4-7). De ene vogel werd geslacht, waarna de getroffen persoon zeven keer met het bloed werd besprenkeld – om gereinigd te worden. De andere vogel werd in het open veld vrijgelaten. Dat was zo’n sprekend symbool: de levende vogel fladderde weg in vrijheid, zoals de zieke weer vrij werd om te gaan en staan waar hij wilde. Zo ook die geiten: de ene werd geslacht als reinigingsoffer, maar de andere moest de wildernis – het land van de demonen – in, terwijl hij symbolisch ‘de zonden van Israël droeg’. Als je hem zag gaan, dan wist je gelijk: daar gaan mijn zonden ook! Terug naar de slechte geesten die er de oorzaak van waren! Ik ben bevrijd en vergeven! En dat laatste heel letterlijk, want in het Hebreeuws betekent ‘zonden dragen’ ook ‘zonden vergeven’.

Maar wat als die geit weer terugkwam? Kwamen dan ook de zonden weer terug? De traditie had ook in dat probleem voorzien. De geit werd door een Leviet meegenomen, de wildernis in, en dan van een hoge rots gegooid. De geit overleefde het uiteindelijk toch niet. Als dan de Leviet terugkwam bij de tempel en rapport had uitgebracht over het lot van de geit, dan pas kon de ceremonie verder gaan. De reiniging en heiliging was volbracht, maar de afronding van de verzoening moest nog komen.

De hogepriester offerde – in vol ornaat, na de derde totale wassing – alle dieren: eerst de brandoffers, de ram voor hemzelf en de ram voor het volk, en dan het vet van de reeds geslachte reinigingsoffers, de stier voor hemzelf en de geit voor het volk. Deze volgorde, want eerst moest er gereinigd en geheiligd worden en dan kwam de volledige verzoening door het brandoffer – teken van de volledige toewijding aan God en verzoening tussen God en mens. En eerst kwamen de brandoffers op het altaar, ‘omdat deze in totaliteit gegeven werden aan het altaarvuur’, de reinigingsoffers alleen gedeeltelijk (Misjna, Zebachim, 10:2).

En dan kwam de proef op de som. De hogepriester moest – nu weer in wit linnen gekleed – het heiligdom in om de schalen met reuk-en rookwerk terug te halen. Als dat zonder ingrijpen van God ging, dan mocht de hogepriester toch wel veronderstellen dat de reiniging voltooid was en de verzoening tot stand gebracht. Dan restte hem niets anders dan overgaan tot de orde van de dag: het avondoffer.

Al die offers! De hogepriesters uit die eeuwen dachten er niet bij na hoeveel dieren dat kostte. Zo moest het, want verzoening kon het beste geschieden door offers en reiniging alleen door bloed. Later – na de verwoesting van de tempel – kwam daar verandering in. Het offer werd gesymboliseerd in andere zaken, zoals gastvrijheid, aalmoezen, lofprijzingen (zie ook Hebreeën 13,15-16) of het ritueel verbranden van een stukje deeg in de oven met Pesach, waarna de uitspraak ‘volgend jaar in Jeruzalem’ een bijzondere lading kreeg. Volgend jaar in Jeruzalem en dan de tempel herbouwen? De wierook werd gesymboliseerd door de gebeden, zoals Psalm 141 al aangaf. Er zou zelfs een tijd komen dat een groot joodse geleerde zou schrijven over de weerstand die hij voelde bij het idee van zoveel geslachte dieren: Rabbi Mosje ben Maimon (1138-1204), ook wel Maimonides genoemd. Hij schreef in zijn Gids der verdoolden dat de offers een gewone en een diepere betekenis hadden: (1) om Israël – net als de andere volkeren – een manier te geven om zich met Hem te verzoenen, een manier die ze kenden en konden waarderen; (2) en om Israël te leiden tot gebed, aanbidding en andere manieren van God vereren. Na de verwoesting van de tempel moest het anders en kon het ook: het jodendom verzamelde zich rondom het boek en de uitleg daarvan, en rondom de gebeden. Het einde van de offers betekende niet het einde van de godsdienst. Het betekende wel het einde van de zichtbaarheid en het begin van de waardering van het horen, lezen en bestuderen van Gods woorden.

Literatuur

• Jacob Milgrom, Leviticus 1-16 (The Anchor Yale Bible, 3; New Haven & London: Yale University Press, 1991), 1009-1084.

• Guy G. Stroumsa, The End of Sacrifice: Religious Transformations in Late Antiquity (Chicago & London: The University of Chicago Press, 2009).

• Michael Leo Samuel (ed.). Torah from Alexandria: Philo as a Biblical Commentator, Volume 3: Leviticus (New York: Kodesh Press, 2015), 140-149.

• Moses Maimonides, The Guide of the Perplexed, Julius Guttmann en Daniel H. Frank (red.); vertaald door Chaim Rabin (Indianapolis: Hackett, 1995).

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Passage van de Heer

De instelling van het Pascha volgens Exodus 12 vormt de introductie op het grote verhaal van de uittocht. Deze instelling wordt gesitueerd tussen de aankondiging (11,1) en het ten uitvoer brengen van de tiende plaag (12:29). Nog voordat God de bevrijding van zijn volk uit Egypte van start laat gaan, vindt er een ‘religieuze anticipatie’ op dit heilsgebeuren plaats. Men kan er ten minste twee tijdsdimensies in onderkennen: een van onvoltooid verleden tijd én een van toekomende tijd. Zo wordt de viering van het Pascha een ‘heilshistorisch knooppunt’ in de tijd.

Nieuwe boeken