Menu

Premium

Eeuwigheid

Geloofstaal & cultuurtaal

Onze huidige cultuur wordt gekenmerkt door een geweldige drang om alles in het hier-en-nu te trekken. Met de ‘dood van God’ is de horizon tussen aarde en hemel, tussen tijd en eeuwigheid uitgewist. Het perspectief op het eeuwige leven is goeddeels verdwenen. Het woord ‘eeuwigheid’, met het bijvoeglijk naamwoord ‘eeuwig’, heeft een forse hypotheek uit een geschiedenis van eeuwen mee te torsen. Het wordt gezien als de sfeer van de abstracte mathematische waarheid, die bloedeloos en koud is, vreemd aan het leven. ‘Eeuwig’ staat dan haast per definitie in contrast met onze menselijke geschiedenis, en dat geldt zowel de grote geschiedenis als het kleine menselijke bestaan. Dat heeft ertoe bijgedragen dat de papieren ervan vandaag niet erg hoog genoteerd staan. Als men in ‘eeuwig’ iets hoort als ‘altijddurend’ en/of ‘boventijdelijk’ wordt God ook zo gezien: Hij zou Zich onbewogen en onaangedaan ver boven het nietig aards gewemel verheffen.

Woorden

Het woord ‘eeuwigheid’ in onze vertalingen van het Oude Testament gaat in vrijwel alle gevallen terug op het Hebreeuwse woord olam. De weergave van olam als ‘eeuwigheid’ is echter voor vele plaatsen in het Oude Testament ongeschikt, en ook waar die wél geschikt lijkt te zijn, dient men ervoor te waken allerlei vreemde en latere filosofische en theologische inhouden in de tekst in te lezen.

In de Septuagint wordt olam weergegeven met aioon, en het Nieuwe Testament sluit zich daarbij aan.

Betekenis in context

Oude Testament

Verst denkbare tijd

Op diverse plaatsen in het Oude Testament wordt een vorst benaderd met een betuiging als: ‘O koning, leef in eeuwigheid!’ Meestal gaat het daarbij om een niet-Israëlitische koning (o.a. Dan. 2:4). Toch kan deze wens niet worden afgedaan als slechts een uiting van heidens onsterfelijkheidsgeloof: Batseba zegt immers hetzelfde tot David (1 Kon. 1:31)! Het brengt ons bij de eerste betekenis van olam: ‘verst denkbare tijd’, vooral naar de toekomst toe gedacht, maar toch ook in de richting van het verleden (Ps. 93:2). Het is opmerkelijk en kenmerkend dat het woord olam in het Oude Testament zelden als begrip opzichzelf voorkomt, maar bijna altijd na een voorzetsel: ‘van eeuwigheid’ of ‘tot in eeuwigheid’. Over ‘eeuwigheid’ wordt gesproken in betrokkenheid op het geleefde leven. Dat verklaart al voor een goed deel waarom de eerste betekenis is: ‘een mensenleven (of: een generatie) lang’.

Deze eerste betekenis is evenwel niet alles. Als de Here, die immers niet sterfelijk is, in Genesis 21:33 El Olam wordt genoemd, impliceert dat een ongehoorde uitbreiding van de reikwijdte van wat olam in relatie tot mensen mag heten. Hij is de ‘levende God’ (o.a. Deut. 5:26; Dan. 6:21), en zijn trouw houdt dan ook niet op bij de dood! Ook hier staat ‘eeuwigheid’ niet op zichzelf, maar het is en blijft bij wijze van spreken een afgeleide van God. Als er staat dat Hij trouw is tot in eeuwigheid, dan houdt dat in: door de tijden heen.

De Eeuwige

Een treffende illustratie van hoe het Oude Testament Gods eeuwigheid beschouwt, is Exodus 3:1-15. In dit hoofdstuk maakt God aan Mozes zijn Naam bekend: ‘Ik ben, die Ik ben’ (Ex. 3:14). De betekenis van de Naam wordt niet precies omschreven, maar zoveel is wel duidelijk: de God van Abraham, Isaäk en Jakob belooft bij zijn volk te zijn, in onwankelbare trouw, in daden van uitredding en zegen. In Exodus 3:15 volgt dan de opdracht om tot de Israëlieten te zeggen: ‘De Here, de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob, heeft mij tot u gezonden; dit is mijn naam voor eeuwig en zo wil Ik aangeroepen worden van geslacht tot geslacht’. De aartsvaders leven voor het aangezicht van de Here, die een God is van daadwerkelijke nabijheid, in genade en trouw, door de geslachten heen. De aanduiding ‘voor eeuwig’ moet verstaan en gevuld worden vanuit hoe de Here Zich in de naam ‘Ik ben, die Ik ben’ te kennen geeft.

In Jesaja 40 komt Gods eeuwigheid in een bepaalde situatie ter sprake, met een nieuwe spits. Het adres van deze profetieën is het volk Israël in ballingschap, dat een uitzichtloos bestaan in Babel slijt. Ze zijn er bij wijze van spreken al een eeuwigheid, althans sinds mensenheugenis, en de hoop op terugkeer is vervlogen. Als de opdracht klinkt om het vreugdevolle nieuws uit te roepen dat de lij-denstijd van Israël volbracht is en dat de Here besloten heeft hen terug te brengen naar het land van de belofte, wordt er tegenin gebracht dat de kracht van een sterfelijk mens te gering is. Om de terneergeslagen ballingen te bemoedigen en om de oproep terug te keren kracht bij te zetten, krijgt de profeet te horen dat ‘het woord van onze God eeuwig standhoudt’, dat wil zeggen: van kracht blijft (Jes. 40:8). De Here is ook een ‘eeuwig God’ (Jes. 40:28), die hemel en aarde geschapen heeft en beheerst. Zijn beleid en macht gaan die van ons mensen verre te boven. Daarom moet Israël ook niet klagen dat Hij hen uit het oog verloren heeft, maar er gelovig naar uitzien hoe Hij zijn macht zal tonen.

De eeuw in het hart

Het bijbelboek Prediker is in veel opzichten een tegenstem binnen de canon, een stoorzender die iedere vanzelfsprekende en rechtstreekse verbinding tussen God en mens van vraagtekens voorziet. Het heeft er veel van, dat de auteur uitgaat van een ‘eeuwige wederkeer’ van alle dingen, zonder dat daarbij sprake is van enigerlei continuïteit: dood is dood (Pr. 9:5). Prediker is evenwel een getuige van de God van Israël, de Eeuwige. Dat blijkt bijvoorbeeld in 3:14, waar hij aangeeft ingezien te hebben ‘dat al wat God doet, voor eeuwig is’. Hij laat wat gebeurd is niet wegglijden in de vergetelheid van de geschiedenis, maar Hij ‘zoekt weer op, wat voorbijgegaan is’ (3:15). Prediker zegt er nog iets bij: ‘God heeft deeeuw in hun hart gelegd’ (Pr. 3:11). Daar wil hij mee zeggen: Hij heeft de mens zó geschapen, dat die er – in onderscheid van het dier -niet aan ontkomt boven het heden uit te vragen naar verleden en toekomst, en daarmee naar God en zijn handelen. De mens krijgt evenwel ‘het werk dat God doet, van het begin tot het einde’ niet in zijn macht. Hem wordt gezegd dat ‘God elke daad zal doen komen in het gericht over al het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad’ (Pr. 12:14). Er is voor Prediker niet slechts het hier-en-nu, maar de eeuwigheid van God draagt en overstraalt het broze leven; de vreze des Heren stelt de mens in staat het erin uit te houden en er zelfs vreugde in te scheppen.

Nieuwe Testament

Van eeuwigheid

In het Nieuwe Testament lezen we op verschillende plaatsen dat God beslissingen genomen heeft ‘van eeuwigheid’. In 1 Korin-tiërs 1 en 2 spreekt Paulus over de wijsheid van God, zoals die in het kruis van Jezus Christus gestalte heeft gekregen, en zegt dat God dit ‘geheimenis’ van zijn heilshandelen in Christus ‘van eeuwigheid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid’ (2:8). In 1 Korin-tiërs 1:20 spreekt hij over de ‘redetwister van deze tijd’; hij bezigt dan het woord aioon. Hij duidt daarmee deze wereldtijd aan, die gekenmerkt wordt door een zondige blindheid voor Gods handelen. In het kruis van Christus heeft God niet alleen zijn heil tot stand gebracht, maar tegelijk ook de mens van deze tijd in zijn eigenwaan beschaamd.

Daarnaast is er sprake van de ‘beheersers van deze eeuw’ (1 Kor. 2:6, 8). Denkt de apostel daarbij aan geestelijke machten, of aan de mensen die als gezagsdragers verantwoordelijk waren voor de veroordeling van Jezus? Die vraag kan en hoeft hier niet beantwoord te worden. Waar het in dit verband om gaat, is dat Gods wijsheid ‘van eeuwigheid’ is. Zij is niet afhankelijk van de wisseling van de tijden en heeft altijd het laatste woord.

Deze eeuw

In de wereld van het jodendom ten tijde van het Nieuwe Testament treffen we verschillende teksten aan, waarin ‘deze eeuw’ en de ‘toekomende eeuw’ tegenover elkaar worden gesteld. Ook het Nieuwe Testament kent dit onderscheid (Mat. 12:32; Mar. 10:30; Luc. 18:30). ‘Eeuw’ betekent dan zoveel als ‘wereldtijd’; het woord aioon kan dan ook soms met ‘wereld’ worden weergegeven. Waar in het jodendom de ‘toekomende eeuw’ wel al bij God bestaat, maar nog niet aangebroken is in deze wereld, is dat in het Nieuwe Testament anders. De gemeente van het Nieuwe Testament leeft uit het besef dat het ‘einde der eeuwen’ over hen is gekomen (1 Kor. 10:11). Die nadruk op de in Jezus Christus aangebroken heilstijd is zo overheersend in het Nieuwe Testament, dat in het Evangelie van Johannes het ‘eeuwige leven’ gegeven is met het toebehoren aan Christus (3:16; 5:24-29) en niets anders is dan het ‘kennen’ van God en ‘van Jezus Christus die Hij gezonden heeft'(17:3).

Kern

De doorgaande lijn in de Bijbel, namelijk om over ‘eeuwigheid’ te spreken in relatie tot mensen respectievelijk tot God en in betrokkenheid op het geleefde leven, is voor de vertolking ervan zeker vandaag van cruciale betekenis. God is niet de ‘god van de filosofen’, maar de ‘God van Abraham, Isaäk en Jakob’ (Pascal). Hij is als ‘de Eeuwige’ ons nabij. Hij is ‘bij machte oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen’. Vanuit dat besef klinkt dan ook de lofprijzing op: ‘Hem zij de heerlijkheid in de gemeente enin Christus Jezus tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid’ (Ef. 3:20 v).

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: tijd

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken