Menu

Premium

Tijd

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Het woord ‘tijd’ is een betrekkelijk neutraal begrip, dat bij de meeste mensen niet veel associaties en gevoelens zal oproepen. In de filosofie is er in de laatste eeuw – ik noem alleen de naam van Heidegger – diep over doorgedacht, maar de resultaten ervan zijn tot een betrekkelijk klein publiek beperkt gebleven. Misschien hebben de implicaties van de zogenaamde relativiteitstheorie voor de visie op tijd en tijdsduur wat meer mensen bereikt. Het heeft echter evenmin in brede kring geleid tot een nieuwe bezinning op wat tijd is.

Vermoedelijk heeft de teloorgang van het geloof in de schepping van wereld en mens én in de wereld van Gods komende Koninkrijk nog de meeste invloed op de beleving van de tijd gehad. In de leegte die daardoor is ontstaan geldt: ‘Time is money’, maar echt leven doen we pas in onze ‘vrije tijd’. Voorzover tijd niet prettig kan worden ingevuld, moet ze ‘gedood’. Wanneer er helemaal geen perspectief meer is op een als zinvol of bevredigend ervaren vulling van onze tijd, wordt actieve levensbeëindiging als optie gezien.

Woorden

Het Hebreeuwse woord ‘eet komt overwegend voor in de betekenis van ‘een bepaald tijdstip voor …’, en wordt maar weinig gebruikt om een bepaalde tijdseenheid of tijdsduur te benoemen. Meestal staat ‘eet in het verband van een concrete tijdsaanduiding, en niet in dat van abstracte uitspraken over de tijd als zodanig.

Als antwoord op een vraag naar het ‘wanneer’ van een gebeuren gebruikt het Oude Testament meestal het woord jom, dat als eerste betekenis ‘dag’ heeft, maar ook een algemene aanduiding voor ‘tijd’ of ‘tijdstip’ kan zijn. Voor langere tijdsperioden is het meervoud ‘dagen’ gebruikelijk. Als er najom een betrekkelijke bijzin volgt, gaat het overwegend omeen verwijzing naar bepaalde belangrijke gebeurtenissen in Gods heilshandelen. In het Nieuwe Testament worden voornamelijk drie woorden gebruikt als aanduiding van tijd: kairos, chronos en hoora. Terwijl kairos – in de Septuagint vrijwel steeds de vertaling van ‘eet – vooral de (eschatologisch gevulde) tijd van de beslissing aanduidt, geeft chronos – de gebruikelijke vertaling van het Hebreeuwse woordjom – meer de tijdsduur in lineaire zin weer. Hoora is de tijd die een bestemming heeft: ‘de bepaalde tijd’.

Betekenis in context

Oude Testament

Schepping en geschiedenis

Op de eerste bladzijde van de Bijbel horen we als het ware terloops over de schepping van de tijd. God noemt het licht ‘dag’ en de duisternis ‘nacht’ (Gen. 1:5). De vierde dag maakt Hij ‘lichten aan het uitspansel van de hemel’. Zij maken ‘scheiding tussen de dag en de nacht’, en ‘zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren’ (Gen. 1:14). Zo heeft God aan de schepping de tijd als ordening van het leven meegegeven (vgl. Ps. 74:16v; 104:19).

Het eerste scheppingsbericht loopt uit op de instelling van de sabbat. Terwijl de dag, de maand en het jaar kunnen worden afgelezen aan de natuur zelf, is dat anders met het ritme van de week. Door de zes scheppingsdagen op de sabbat te doen uitlopen, geeft de Here te kennen wat het geheim is van het leven in de tijd, namelijk Hem te erkennen en te loven(Ps. 92).

In het Oude Testament vindt geen reflectie plaats over de abstractie ‘tijd’. De tijd wordt gezien onder het gezichtspunt van wat er zich in afspeelt. Zij is dus per definitie gevuld met wat mensen doen. Tegelijk is deze geleefde tijd ook de plaats waar God Zich handelend tegenwoordig stelt, en de tijd vult met zijn richtende en reddende aanwezigheid.

In deze erkenning van het handelen van God in de tijd, in de geschiedenis, is een breuk met een cyclisch denken geïmpliceerd. Hij is de Heer van de tijd, en de gelovige mag zijn houvast zoeken en vinden in de zekerheid dat zijn tijden in Gods hand zijn; dat vormt ook een grond voor het gebed om redding uit de hand van de vijanden (Ps. 31:16). Tot een aangevochten en twijfelend Israël zegt de Here: ‘Ik ben dezelfde, Ik ben de eerste, ook ben Ik de laatste; ook heeft mijn hand de aarde gegrondvest en mijn rechterhand heeft de hemelen uitgebreid’ (Jes. 48:12; vgl. Jes. 41:4; 44:6). Het is evenwel kenmerkend voor de inhoudelijk-gevulde bijbelse omgang met ‘tijd’ dat in Je-saja 41:4 staat dat de Here als de eerste en de laatste ‘de geslachten van de aanvang (rog) af heeft geroepen’. Deze wereld heeft als schepping een begin, maar dat begin (resjiet) wordt onmiddellijk verbonden met de geschiedenis van ons mensen. De Here stuwt de geschiedenis ook voort naar het einde, maar Hij doet dat als Immanuel, als God die in de geschiedenis met en bij zijn volk is.

Heden

In Deuteronomium komt een heel pregnant tijdsconcept naar voren. In de inleiding die aan de Tien Woorden (Deut. 5:1-21) voorafgaat, wordt met nadruk gezegd dat het verbond niet met de vaderen gesloten is. De spits hiervan is, dat de verbondssluiting daarom ook niet een feit uit het verleden is. Het verbond is gesloten ‘met ons, zoals wij hier heden allen in leven zijn’ (Deut. 5:3). Krachtens het verbond staat het volk altijd in een ‘heden’ voor Gods aangezicht. Daarom staat er bij het vierde gebod ook als motivering: ‘want gij zult gedenken…’ (Deut. 5:15).

Het woord ‘gedenken’ is van groot belangvoor de bijbelse omgang met tijd. In het ‘gedenken’ brengt de vrome Gods daden in herinnering, plaatst hij zich voor zijn aangezicht, en weet hij zich opgenomen in de gang van Gods genadig handelen – in trouw aan zijn verbond (Ps. 77:12). De bevrijding uit Egypte is daarom nooit voltooid verleden tijd, maar altijd levend heden – omdat de Here leeft. Het is dit tijdsbesef dat de feesten van Israël – met name het Paasfeest – draagt en stempelt, zodat de kringloop van de seizoenen wordt opengebroken en op Gods toekomst gericht.

Alles heeft zijn uur

Prediker maakt als eerste de vraag van de tijd tot een zelfstandig thema. ‘Alles heeft zijn uur (‘eet) en ieder ding onder de hemel zijn bestemde tijd’ (Pred. 3:1; voor ‘bestemde tijd’ staat in het Hebreeuws zeman, een woord dat slechts sporadisch voorkomt). De mens kan niet op ieder gewenst moment alles hebben; hij moet wijs zijn en op het geëigende moment letten. In deze ervaring met de tijd stuit de mens op God, die niet alleen de tijd zó geschapen heeft, maar de mens ook het besef van het onderscheid tussen de tijden in het hart heeft gelegd. Daarmee ‘kwelt’ Hij de mens, die ‘van het werk dat God doet, van het begin tot het einde, niets kan ontdekken’. De vrome erkent echter dat God ‘alles voortreffelijk heeft gemaakt op zijn tijd’ (‘eet; zie Pred.3:10-11).

Eén dag

Het laatste hoofdstuk van het bijbelboek Zacharia begint met de aankondiging dat er een dag jom) voor de Here komt (Zach. 14:1). In het vervolg wordt hetgeen aan die dag voorafgaat in alle gruwelijkheid – plundering en verkrachting – getekend. In apocalyptische beeldtaal wordt evenwel in het vooruitzicht gesteld dat de Here op de Olijfberg zal gaan staan; de Olijfberg zal middendoor splijten, en er zal een dal ontstaan waarin de inwoners van Jeruzalem kunnen schuilen. In de verdrukking hoeft het volk van God niet ten onder te gaan.

Dan zal ‘de Here, mijn God, komen, alle heiligen met Hem’ (Zach. 14:5), en de heilstijd zal aanbreken, waarvan gezegd wordt: ‘. op die dag (jom) zal er geen koude en vorst zijn’ (geen afkoeling in de nacht dus), maar ‘het zal één dag zijn – die is bij de Here bekend’, dat wil zeggen: zonder wisseling van dag en nacht. ‘Ten tijde (‘eet) van de avond zal het licht zijn’ (Zach. 14:7). ‘Dan zullen op die dag (jom) levende wateren uit Jeruzalem vloeien, (…) en de Here zal koning worden over de gehele aarde’ (Zach. 14:8v). De dag (jom) is hier een aanduiding van de eschatologische toekomst van Gods Koninkrijk, die gekenmerkt wordt door het levende water dat de Here vanuit Jeruzalem, de stad waar Hij zijn heil verwerkelijkt, geeft én door de daadwerkelijke uitoefening van Gods koningschap over de gehele aarde, in de lijn van onder andere Psalm 72.

Nieuwe Testament

‘De tijd is vervuld’

Het eerste woord dat Jezus volgens het Evangelie van Marcus Zelf spreekt, luidt: ‘. de tijd (kairos) is vervuld’ (Mar. 1:15). Het in Gods raad besloten en door de profeten van het Oude Testament in het vooruitzicht gestelde aanbreken van Gods grote toekomst staat op punt van doorbreken. Johannes laat er dan ook onmiddellijk op volgen: ‘. het Koninkrijk Gods is nabijgekomen’. Die komst van het Koninkrijk hangt op het nauwst samen met Christus Zelf. Paulus schrijft dat God, ‘toen de tijd (chronos) vervuld was, zijn Zoon uitgezonden heeft, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder dewet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen’ (Gal. 4:4v). Het Nieuwe Testament laat er geen twijfel over bestaan dat de komst van het Koninkrijk scharniert rond kruis en opstanding van Christus.

‘Tijd’ en ‘ure’

In Johannes 7:8 zegt Jezus tot zijn leerlingen dat Hij niet naar het (Loofhutten-)feest gaat, omdat zijn tijd (kairos) nog niet vervuld is, maar in het vervolg (Joh. 7:10) lezen we dat Hij het toch doet, zij het in het verborgen. De evangelist vertelt zelfs dat Jezus halverwege het feest onderricht geeft in de tempel (Joh. 7:14). Jezus’ ‘ure’ valt dus niet samen met dit feest van hooggespannen messiaanse verwachtingen. Als Hij enige dagen later alsnog naar Jeruzalem gaat, is dat niet in strijd daarmee. Hij gaat dan immers in het verborgen en blijft uit de buurt van de joodse leidslieden. Zijn tijd ligt niet in het verlengde van wat mensen verwachten. Jezus zegt dat ook: ‘Mijn tijd (kairos) is nog niet gekomen, maar uw tijd (kairos) is steeds bereid’ (Joh. 7:10). Jezus’ discipelen sporen Hem aan naar Jeruzalem te gaan, ‘opdat ook uw leerlingen daar uw werken zien’ (Joh. 7:3). Stellig hebben ze begrepen dat Jezus niet een uiterlijk succes wil. Maar hun nuchtere redenering is, dat je ook niet helemaal zónder kunt. Niemand in deze wereld houdt iets verborgen en treedt tegelijk in het openbaar op (Joh. 7:4). Hun appèl op Jezus is duidelijk: ‘Zorg dat U bekend wordt aan de wereld, en vooral aan de mensen in Jeruzalem!’ Zo ‘werkt’ het immers in deze wereld?!

Jezus komt langs een andere weg en op een andere tijd. Niet op een menselijke kairos, maar op Gods ure. Daarom zegt de evangelist in Johannes 7:30: zijn ure (hoora) was nog niet gekomen’. Hij is een ‘onverwachte Messias’. Dat dienen we dus te bedenken als we ons afvragen waarom Jezus Zich losmaakt van de verwachtingen van de mensen. Hij wil niet sterven op de tijd die mensen bepalen, maar alles richten op de ‘ure (hoora) om uit deze wereld over te gaan tot de Vader’. En dat is dan die ‘ure’ waarin ‘Hij de zijnen liefgehad heeft tot het einde’ (Joh. 13:1).

‘Tijden en gelegenheden’

Aan het begin van Handelingen staat de vraag van de leerlingen van Jezus of Hij ‘in deze tijd het koningschap over Israël herstelt’ (1:6-8). Zijn antwoord luidt, dat het ‘niet aan hen’ is de ‘tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeff (Hand. 1:7). Jezus’ leerlingen zullen zijn getuigen zijn ‘in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde’. Er zijn dus ‘tijden’ (chronoi) en ‘gelegenheden’ (kairoi) (vgl. 1 Tess. 5:1v). Gezien het verband waarin deze woorden staan, kan dat weinig anders betekenen dan dat we Handelingen hebben te lezen vanuit de vraag hóe God bezig is zijn Koninkrijk voor Israël te herstellen, en welke plaats de gelovigen uit de volkeren daarin ontvangen. Er zal dus in de geschiedenis het een en ander van Godswege plaatsvinden, maar het is kenmerkend voor de wijze waarop God met mensen omgaat dat de leerlingen geen blauwdruk krijgen van het verloop.

Meteen al het volgende hoofdstuk laat daar iets van zien. De gebeurtenissen van Pinksteren worden daar geduid met behulp van een citaat uit Joël, dat begint met de woorden: ‘En het zal zijn in de laatste dagen’. In het citaat zelf horen we van apocalyptische tekenen (Hand. 2:17-21). Een voorspel van die tekenen was al zichtbaar geworden in de ‘tongen als van vuur’, die tekenen waren van de reiniging door en vervulling met de Heilige Geest (Hand. 2:1-4).

De uitstorting van de Heilige Geest is dus één van de ‘kairoi’ waarnaar de leerlingen verwachtend mochten uitzien. Hier is sprake van een handelen van de Verhoogde vanuit de hemel (Hand. 2:33), gericht op het ‘huis van Israël’ (Hand. 2:36), dat deel krijgt aan de genade van het leven uit de Geest van Christus door zich tot Hem te bekeren. Tegen deze achtergrond pleit er het een en ander voor, dat de ‘tijden (kairoi) van verademing’ (Hand. 3:20) betrekking hebben op momenten en perioden in de geschiedenis van het volk Israël nä Christus.

De tijd verstaan

In Romeinen 13:11-14 zegt Paulus: ‘Gij verstaat immers de tijd (kairos) wel, dat het thans de ure (hoora) is om uit de slaap te ontwaken’. Dat woord staat in een verband, waarin het gaat over de nieuwe levenswandel van de gemeente. ‘De tijd verstaan’ wil zoveel zeggen als beseffen dat in Christus Gods heil beslissend tot stand gebracht is. Daarmee is het leven van de gelovigen ook onder het beslag van de Geest gekomen (vgl. Rom. 8:117). De komst en het werk van Christus hebben de tijd dus definitief veranderd. Ons leven staat onder het voorteken van de tijd van Christus. We worden opgeroepen ons leven vanuit de naderende toekomst van Christus te verstaan en in te vullen. De eschatologische tijd van Christus houdt direct in dat het nü ook de ‘ure’, ‘de bepaalde tijd’ is om uit de slaap te ontwaken (vgl. Ef. 5:14). Juist omdat de dagen kwaad zijn, komt het erop aan de gelegenheden (kairoi) die God biedt uit te buiten (Ef. 5:16).

De tijd is niet langer een voortkabbelende stroom vanuit een begin in een ver verleden, maar inhoudelijk gevuld: Christus is komende en daarom kort de tijd in. ‘Het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij’ (Rom. 13:nv). Als dan het appèl klinkt om te wandelen ‘als bij lichte dag’, gaat het niet om een doen alsof. Na in 2 Korintiërs 5:11-21 de beslissende betekenis en kracht van Gods verzoenend handelen in de dood van Christus te hebben uiteengezet, roept de apostel uit: zie, nü is het de tijd (kairos) van het welbehagen, zie, nü is het de dag van het heil’ (2 Kor. 6:2; vgl. Jes. 49:8). De dag is nu al realiteit, zowaar de Geest van Christus aan mensen is gegeven. Het is reeds werkelijkheid: ‘licht zijn in de Heer’, en ‘wandelen als kinderen van het licht’, mét de ‘vrucht van het licht: louter goedheid en gerechtigheid en waarheid’.

Kern

Er is veel aan gelegen de verschillende aspecten van het bijbelse spreken over ‘tijd’ te verwerken. Allereerst is het van groot belang ons te realiseren dat de tijd niet een abstract en leeg filosofisch begrip is, maar altijd als met ons handelen gevuld wordt gezien. Wij verwerkelijken – hoe dan ook – ons leven door te handelen. Het is tegelijk ook bepalend voor de wijze waarop de Schrift God ter sprake brengt: evenmin in een abstract-filosofisch vertoog, maar als die God die onze begrensde tijd binnenkomt, die vult met zijn daadwerkelijke vergevende en vernieuwende tegenwoordigheid en richt op de toekomst van Christus.

Omdat God Zich op deze wijze met de tijd verbonden heeft, loopt de mens in zijn zoeken naar de zin van de tijd ook tegen Hem op, en wordt naar Hem toe gedreven. Hij is niet altijd hetzelfde, maar wel Dezelfde (Hebr. 13:8), en daarom is ‘gedenken’ – dat is: ons leven in het licht van Gods heilshandelen zien – de aangewezen manier om zijn tegenwoordigheid te zoeken.

Wij mogen in de ons gegeven tijd leven uit dat heil dat eens en voorgoed totstandge-bracht is, en ons uitstrekken naar de grote dag die komt. Daarbij is het houvast en de troostgelegen in het woord van Christus: ‘Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste, en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden’ (Op. 1:17v).

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: dag van de Heer, gedenken, Geest, hoop, voleinding, wachten.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken’

Het vijfde boek van Mozes spreekt in hoofdstuk 4 dankbare verbazing uit over Gods verbondenheid met zijn volk in Mozes. In de hele geschiedenis van God met de mensheid kwam zo’n unieke verbondenheid niet voor (Deuteronomium 4:32-33). De beproevingen logen er niet om, maar ook Gods wonderdaden niet (4:34). Jullie boffen dat jullie dit te zien gekregen hebben (4:35) en je hebt zijn woorden ook nog mogen horen (4:36). God zelf heeft jullie bevrijd (4:37). Onderhoud dan zijn geboden, dan is deze band niet kapot te krijgen en zal het jullie goed gaan (4:40).

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Brood genoeg voor iedereen

In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer. Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.

Nieuwe boeken