Menu

Basis

Engel

Those were the days. We lazen Bijbel in de Verdeutschung van Martin Buber en Franz Rosenzweig en we ontdekten dat engelen eigenlijk boden waren. Wat een opluchting dat ze hun vleugels verloren en hun braaf-burgerlijke blik. En theologisch, dat de aandacht weer uitging naar wat ze zeiden, naar het woord van God, en niet naar al die poespas.

Soms zei iemand: Lees maar, het zijn gewoon mensen, nee, het zijn mensen. God is van de participatiesamenleving. Hij stuurt de buurvrouw of zoonlief. En wij waren van de Hebreeuwse Bijbel, dus de Griekse Bijbel kreeg de schuld van dit eeuwenlange misverstand, de Septuaginta, die het Hebreeuwse mal’ach met het Griekse angelos vertaalde. En natuurlijk Hiëronymus, die elke menselijke bode nuntius noemde maar elke goddelijke angelus, en daarmee de toon zette voor alle vertalingen, tot de Bijbel in Gewone Taal toe. Maar, dagen werden jaren en onder de witkalk kwamen de oude schilderingen weer tevoorschijn, kleurige vleugels. Het wordt tijd om nog eens te spreken van boden en engelen.

Mal’ach – bode

Een mal’ach is een bode. Hij wordt gezonden om een boodschap over te brengen namens de zender en komt terug om hem op de hoogte te stellen van de reactie. Genesis 32,4-7 laat zien hoe een bode geïnstrueerd wordt, en hoe hij uitdrukkelijk optreedt namens zijn zender:

Harm van Grol is ouduniversitair docent Exegese van het Oude Testament aan de Tilburg School of Catholic Theology.

Jakob stuurde boden vooruit naar zijn broer Esau in Seïr, het gebied van Edom, en droeg hun het volgende op:Jullie moeten tegen mijn heer, tegen Esau, zeggen: Uw dienaar Jakob laat u weten dat hij een tijdlang bij Laban heeft gewoond en pas nu bij hem is weggegaan. Hij heeft daar runderen, ezels en schapen en geiten in bezit gekregen, en ook slaven en slavinnen. Deze boodschap laat hij aan u, zijn heer, overbrengen in de hoop dat u hem goedgezind zult zijn.

Toen de boden bij Jakob terugkwamen, meldden ze hem:

We zijn bij uw broer Esau geweest, en hij komt u tegemoet, met vierhonderd man.

Deze boden hebben in een politieke context een diplomatieke functie: ‘Israël stuurde gezanten (mal’achim) naar koning Sichon van de Amorieten’ (Numeri 21,21). In een militaire context dienen ze soldaten te mobiliseren (Rechters 6,35). Ze kunnen de godheid raadplegen als de zender zelf niet kan gaan omdat hij zwaargewond is (2 Koningen 1,2). Mal’achim worden ook gezonden met andere opdrachten: ‘Saul stuurde mannen (mal’achim) naar Davids huis, die hem de volgende ochtend moesten opwachten en doden’ (1 Samuël 19,11; vergelijk 2 Samuël 3,26). Jozua stuurt twee spionnen naar Jericho, die hij later in het verhaal mal’achim noemt (Jozua 2,1; 6,17.25). Als David zijn lusten niet wil bedwingen, geeft hij mannetjes (mal’achim) de opdracht Batseba te ‘regelen’ (2 Samuël 11,4).

Mal’ach – angelos

Het Hebreeuwse mal’ach is in de Septuaginta vertaald met angelos, in feite een uitstekende keuze omdat angelos vrijwel hetzelfde betekenisbereik heeft als mal’ach. Zo komt angelos in het Nieuwe Testament terecht, en niet alleen als engel: Johannes stuurt boden naar Jezus met een vraag (Lucas 7,18-24) en Jezus stuurt boden om onderdak te regelen (Lucas 9,51-53).

Een niet-mens

Ook God maakt gebruik van de mal’ach-angelos-bode, in een breed scala aan functies, van boodschapper tot troubleshooter (1 Koningen 19,5-7), van reisbegeleider tot kwade genius (Psalm 78,49). Soms stuurt hij een mens met een opdracht, maar meestal gaat het om een niet-mens. Het uiterlijk van de bode bedriegt, want hij lijkt een mens. Zo waarschuwt de Hebreeënbrief (13,2): ‘Houd de gastvrijheid in ere, want zo hebben sommigen zonder het te weten engelen (angeloi) ontvangen.’ Getuige het boek Tobit, waarin de engel Rafaël de jonge Tobias begeleidt op reis, incognito onder de naam Azarias. Het menselijk uiterlijk van de bode is vanzelfsprekend opzet, want de bode is middelaar tussen God en mens. Het profiel van de Mal’achim is dus wezenlijk anders dan dat van andere niet-mensen uit Gods huishouding, zoals de Serafim (Jesaja 6) en de Cherubim (Genesis 3,24; 1 Samuël 4,4; Ezechiël 10; Psalm 18,11), dierlijke wezens met vleugels, die het goddelijke beschermen en faciliteren en juist afstand scheppen tussen mens en God.

Poespas

De niet-menselijke aard van de mal’ach-angelos-bode blijft lang niet altijd verborgen. Men stelt zich de bode al vlug in het meervoud voor. De mal’achim bevolken de trap tussen hemel en aarde in de droom van Jakob (Genesis 28), ze lopen Jakob onheilspellend in de weg – een legermacht, Machanaïm! (Genesis 32), ze zijn je beschermengelen (Psalm 91), en als ze niets te doen hebben, loven ze God in de hemel (Psalm 103; 148). De bode is symbool van Gods macht en antwoord op zijn (toenemende) transcendentie. Een koning werkt met boden, God ook, en de huiver om God te antropomorf voor te stellen werkt de inzet van boden in de hand. Met alle effecten van dien, want de bode deelt in het goddelijke. Getuige Rechters 13: Een bode van Jhwh verschijnt aan de vrouw van Manoach. Zij ziet hem als een man van God: ‘Hij zag er bijzonder ontzagwekkend uit, het leek wel een bode van God.’ Na afloop van een opmerkelijke reeks gesprekken tussen de vrouw, Manoach die zich gepasseerd voelt, en de bode ‘gebeurt iets wonderbaarlijks: in de vlam die van het altaar opschoot naar de hemel steeg de bode van Jhwh op’. Manoach beseft dan dat het een bode van Jhwh was, en paniekt: ‘We hebben God gezien. Dat wordt onze dood!’ De vrouw weet beter.

In dit soort verhalen, waarin ook vaak de bode van Jhwh en Jhwh zelf elkaar vrijelijk afwisselen, is de mal’ach-angelos-bode ongegeneerd niet-menselijk. De bovennatuurlijke ‘poespas’ – zie onze inleiding – is essentieel onderdeel van het verhaal en deel van de boodschap. Hierin toont zich Gods aanwezigheid op aarde.

De engel

Vanaf de derde eeuw voor het begin van onze jaartelling wordt alles net een slag anders. De bode wordt engel. Men krijgt oog voor de wonderlijke verschijning van de bode-engel: ‘Ik zag een man, gekleed in linnen, met om zijn lendenen een gordel gemaakt van goud uit Ufaz. Zijn lichaam was als turkoois, zijn gezicht leek een bliksem en zijn ogen waren als fakkels van vuur. Zijn armen en voeten glansden als gepolijst koper en zijn stemgeluid leek door een mensenmenigte te worden voortgebracht. Alleen ik, Daniël, zag de verschijning. De mannen in mijn gezelschap zagen de verschijning niet, maar werden wel bevangen door een grote angst’ (Daniël 10,5-7; vergelijk de grafscène in Matteüs 28,2-4).

Men gaat uitdrukkelijk nadenken over het fenomeen, zoals de afscheidsrede van Rafaël, de begeleider-engel van Tobias, laat zien (Tobit 12), met als ontroerend detail de vraag: eet een engel? – Vergelijk daartoe Rechters 13,16 en Genesis 18,8, dat in een targoem vertaald is met: ‘Het scheen hem [Abraham] alsof zij aten’. En ja, ze eten, maar niet met mensen, ze eten manna (Psalm 78,24-25; Wijsheid 16,20).

Men situeert de mal’achim in de hemel, men neemt alle hemelse wezens samen onder de naam angeloi, engelen, en men ordent ze naar soort en maat in een hiërarchie. Bijzondere engelen krijgen een naam, soms achteraf, zoals de engel van de doornstruik (Zagnugael). Deze zaken worden in de canonieke boeken niet gethematiseerd – al is de Openbaring van Johannes ruim voorzien van engelen –, wel in de apocriefe boeken. Overigens, vleugels kunnen ook in deze tijd de aandacht nog niet gevangenhouden. De engelen zijn net als de oorspronkelijke mal’achim van menselijke gedaante. Het stereotiep is een jongeman met witte tuniek, pas in de Byzantijnse kunst ontstaat een ander stereotiep, dat van gevleugelde dame met lint in het haar.

De engel is niet van de ene op de andere dag ontstaan uit de bode, maar de ontwikkeling is onmiskenbaar zoals de reactie van de Sadduceeën laat zien: ‘De Sadduceeën beweren immers dat er geen opstanding is en dat engelen en geesten niet bestaan, maar de Farizeeën geloven zowel het een als het ander’ (Handelingen 23,8). Voor de Sadduceeën is alleen de Tora canoniek en zoals we in de jaren zeventig al zagen: De engelen in de Tora zijn niet anders dan boden.

Onvertaalbaar

En zo staan we voor een ingewikkelde vraag: hoe vertalen we mal’ach-angelos? Wat moeten we met een bode die engel geworden is? Traditie is ongemeen lastig, omdat zij verandering impliceert. Een overlevering die geen verandering kent, is de dood in de pot. Dat is mooi maar complex. We kunnen zonder veel tekstuele problemen de mal’ach-angelos met bode vertalen, of met Bode, naar het gebruik van de Statenvertaling om Engel met een hoofdletter te schrijven, maar daarmee verliezen we de link met de latere traditie. Vertalen we engel, dan zitten we in Genesis al opgescheept met vleugels…

Literatuur

• Ernst Jenni en Claus Westermann (red.), Theologisches Handwörterbuch zum Alten Testament (München: Kaiser Verlag 1971); trefwoord mal’ak Bote (R. Ficker).

• Karel van der Toorn e.a. (red.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible (DDD) (Leiden: Brill 19992 ); trefwoorden Angel I (S. Meier), Angel II (J. van Henten), Angel of Yahweh (S. Meier), Cherubim (T. Mettinger), Seraphim (T. Mettinger).

• Zie ook de volgende link:

Ga naar: https://www.holyhome.nl/bijbel over%20Engelen.html

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Passage van de Heer

De instelling van het Pascha volgens Exodus 12 vormt de introductie op het grote verhaal van de uittocht. Deze instelling wordt gesitueerd tussen de aankondiging (11,1) en het ten uitvoer brengen van de tiende plaag (12:29). Nog voordat God de bevrijding van zijn volk uit Egypte van start laat gaan, vindt er een ‘religieuze anticipatie’ op dit heilsgebeuren plaats. Men kan er ten minste twee tijdsdimensies in onderkennen: een van onvoltooid verleden tijd én een van toekomende tijd. Zo wordt de viering van het Pascha een ‘heilshistorisch knooppunt’ in de tijd.

Nieuwe boeken