Menu

Premium

Gelijkenis

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Gelijkenissen hebben door de eeuwen heen de geloofshouding en levensstijl van christenen in belangrijke mate beïnvloed. Dat geldt met name voor de gelijkenissen van Jezus. Beelden als die van de barmhartige Samaritaan, van de rijke man tegenover de arme Lazarus, van de vijf wijze en vijf dwaze bruidsmeisjes of van de arbeiders in de wijngaard zijn in staat geweest hun geweten te raken. Wat het Oude Testament betreft, heeft bijvoorbeeld de gelijkenis van Nathan veler ogen voor eigen onrecht geopend. De slotzin in diens verhaal over de rijke man die het ene schaap van zijn arme buurman slachtte – ‘Gij zijt die man!’ (2 Sam. 12:7) – bracht koning David tot inzicht over zijn zondig handelen en is tot vandaag een bekend gezegde. In de dagelijkse taal van onze cultuur komt het woord ‘gelijkenis’ als aanduiding van dergelijke uitgebreide verhalen met een zinnebeeldige betekenis maar zelden voor. Toch leeft ook onze moderne taal van de beeldspraak, die de grondslag van alle soorten van gelijkenissen vormt. Zij zou arm zijn zonder metaforen en zonder de beeldspraak in spreekwoorden als ‘de beste stuurlui staan aan wal’ of ‘van de regen in de drup raken’. Toch hebben ook bijbelse gegevens en uitspraken in onze cultuur veelvuldige sporen achtergelaten. De één heeft Abraham gezien, de ander is een Farizeeër en de derde is van Saulus een Paulus geworden; als men bedoelt dat er een zweem van hoop is, spreekt men over ‘een wolkje als eens mans hand’ (zie 1 Kon. 18:44); en van een raad of les die niet vergeefs geweest is, zegt men dat die in goede aarde gevallen is (zie Mat. 13:8).

Woorden

De vraag naar de betekenis van woorden die de Bijbel in verband met het fenomeen gelijkenissen bezigt, levert een verrassend resultaat op. Het Hebreeuwse masjal, dat een spreekwoord, wijsheidsspreuk, raadselspreuk, spotlied of ook uitgebreider gelijkenis kanaanduiden, heeft in een bepaalde werkwoordsvorm de betekenis: ‘gelijk zijn aan… ‘ In het Nieuwe Testament is ‘gelijkenis’ de vertaling van parabolè, dat afstamt van een werkwoord dat letterlijk betekent: ‘ernaast plaatsen’. Op enkele plaatsen wordt paroimia gebruikt: ‘iets wat een plaats heeft langs de weg (van het verhaal)’. Daarnaast kent het buitenbijbelse Grieks het woord allegoria, een begrip uit de retoriek met de betekenis: ‘(in een volksvergadering) iets op andere wijze ter sprake brengen’. Steeds is er dus de neiging geweest om de waarheid toegankelijk te maken door het taalniveau van het abstracte te vervangen door het concrete en levende, dat zich elke dag om ons heen afspeelt.

Betekenis in context

Oude Testament

In enkele gevallen gebruiken auteurs het woord masjal voor spreekwoorden, zoals: ‘Is Saul ook onder de profeten?’ (1 Sam. 10:12) of: ‘De vaders hebben onrijpe vruchten gegeten, en de tanden der kinderen zijn slee geworden’ (Ez. 18:2).

Profetische gelijkenissen

Ongeacht de vraag of daarbij één van de bovengenoemde termen gebruikt wordt, heeft het verschijnsel ‘gelijkenis’ bij de profeten een brede plaats. Dat geldt voor hun prediking, maar niet minder voor hun optreden en bepaalde handelingen. Herhaaldelijk komen we profeten tegen die een verhaal vertellen dat weliswaar uit het leven gegrepen is, maar waarvan de bedoeling duister blijft zolang men de kern en klem van het profetisch getuigenis niet kent. Zodra die echter tot de hoorder doordringt, begrijpt hij alles: het verpletterende, het waarschuwende of ook het vertroostende. We noemden reeds de gelijkenis van Nathan over de man met zijn honderd schapen die het ene schaap van zijn buurman slachtte voor zijn feest, met de spits: ‘Gij zijt die man!’ (2 Sam. 12:1-13); een ander voorbeeld is de gelijkenis van de wijngaard met de spits: ‘De wijngaard van de Here der heerscharen is het huis Israël’ (Jes. 5:1-7; zie ook 2 Kon. 14:8-12).

Een voorliefde voor het gebruik van vergelijkingen en het spreken in gelijkenissen bespeuren we bij de profeet Ezechiël. In een oor-deelspreek aan de vooravond van de val van Jeruzalem vergelijkt hij Jeruzalem, ‘de bloed-stad’, met een roestige pot (tegelijk zinnebeeld van hun ‘ontuchtige onreinheid’) waarin ook uitgelezen spijzen verderven en die daarom aan Gods oordeel ten prooi valt (Ez. 24:1-14). In een ander geval was de gelijkenis de literaire vorm van een traditioneel klaaglied, waarin hij Juda in zijn laatste dagen voor de wegvoering naar Babel eerst met een leeuwin en daarna met een wijnstok vergeleek (Ez. 19:1-14). Het was een soort allegorie, waarbij elk detail zijn eigen betekenis had en betrekking had op diverse koningen: de één, Joachaz (2 Kon. 23:33v), werd als gevangene naar Egypte gebracht, de ander, Jojakin (2 Kon. 24:15), naar Babel, en met de derde, Sede-kia, die verblind en in ketenen naar Babel gebracht werd (2 Kon. 25:7; Jer. 39:7) eindigt tegelijk ook de dynastie van David.

Profetische tekenhandelingen

Niet minder geliefd waren ook allerhande profetische handelingen met een verborgen zin. Zo liep Jesaja drie jaar lang ongekleed en barrevoets, om aan te duiden dat de Assyrische koning ballingen uit Egypte en Ethiopië zou wegvoeren in ballingschap (Jes. 20:23); Ahia scheurde een keer zijn mantel in twaalf delen, om aan te geven dat zo de stammen van Israël verscheurd zouden worden (1 Kon. 11:29-31); en Jeremia hing een houtenjuk om zijn nek, als dringend advies om het juk van Babel nederig te aanvaarden (Jer. 27:2,11).

Toen aan de vooravond van de wegvoering naar Babel de situatie er voor Juda hopeloos uitzag, kreeg de profeet de opdracht om in Anatot, zijn geboorteplaats, met inachtneming van alle juridische vereisten een akker te kopen en aan Baruch opdracht te geven, de beide exemplaren van de koopbrief in een aarden kruik te bewaren. Wat was de boodschap? Er is nog een toekomst voor Juda; ‘er zullen weer akkers en wijngaarden gekocht worden in dit land’ (Jer. 32:1-15). Niet minder sprekend was de opdracht, de Rekabieten wijn in te schenken. Zij, die als nomaden onder hen leefden, zouden de wijn zeker niet drinken; hun voorvader Jonadab, de zoon van Rekab, had het hun verboden, en daar hielden zij zich aan. Zo beschaamden zij Juda, dat de geboden van God minachtte (Jer. 35:1-19).

De wijsheidsliteratuur

Dat metaforen, vergelijkingen en gelijkenissen in de poëzie en de wijsheidsliteratuur herhaaldelijk voorkomen, zal niemand verbazen. Waar van een hijgend hert (Ps. 42), van zwaluwen in de tempel (Ps. 84) of van een adelaar en zijn jongen (Ps. 103) sprake is, spreken deze metaforen onmiddellijk tot de verbeelding van de medezangers. In Spreuken 1:6 komt het woord masjal (‘spreuk’, NBG-51) voor in combinatie met ‘beeldspraak, woorden en raadselen van wijzen’. De weg van de wijsheid is als het ware van hoofdstuk tot hoofdstuk door metaforen en vergelijkingen geplaveid. Een enkele keer dient een keten van raadselachtige metaforen met een beschrijving van de ouder wordende mens op weg naar zijn sterven, als illustratie van het vermaan om in de jonge jaren de Schepper te gedenken (Pred. 12:1-7).

Nieuwe Testament

Metaforen en vergelijkingen

Het onderwijs van Jezus was rijk aan metaforen, vergelijkingen en gelijkenissen. Het is naar vorm en inhoud een rijk geschakeerd geheel. Hij deelt de Oosterse liefde voor metaforen en sluit met de vorm van de gelijkenissen nauw bij het onderwijs van de rabbijnen aan. Hij noemt de discipelen ‘zout der aarde’ en ‘licht der wereld’ (Mat. 5:13-14) en veronderstelt dat zij het punt van vergelijking doorhebben. Toch hebben metaforen in Jezus’ mond ook iets geheimzinnigs; wanneer Hij in een beeldspraak waarschuwt voor de zuurdesem der Farizeeën, blijken de discipelen Hem niet te begrijpen (Mat. 16:6). Als Hij op een andere plaats op aanschouwelijke wijze over de verontreiniging van de mens spreekt, begrijpen zij weer niet wat Hij daarmee bedoelt (Mar. 7:15-23). Over de gehele linie geldt als voorwaarde voor het verstaan, dat men weet Wie het zegt en waarom Hij gerechtigd is zo te spreken. Wie Jezus niet kent als de door God gezondene, de Zoon en Messias van God, heeft reeds met bepaalde metaforen moeite. Dat geldt ook, wanneer Jezus volgens Matteüs 13 door middel van vergelijkingen de boodschap van het Koninkrijk van God verkondigt. Bijvoorbeeld: het hemelrijk is gelijk aan een mosterdzaad, aan zuurdesem, aan een schat in de akker of aan een schone parel. Wie het geheim van het Koninkrijk niet kent, zal er maar bitter weinig van begrijpen (Mar. 4:11). Dat gold zelfs voor de discipelen die Jezus als Messias beleden hadden. Dat de Messias moest lijden en sterven vormde voor hen een struikelblok (Mar. 8:31-33). Ook zijn omgang als Messias met de thora en de wijze waarop het Koninkrijk van God in Hem en zijn optreden het heden binnendrong, gaf aanleiding tot misvatting en ergernis. Jezus trok namelijk nietéén lijn met de gewelddadige zeloten met hun messiaans-revolutionaire pretenties en anders dan de Doper dacht, hanteerde Hij nog niet de bijl om het oordeel te voltrekken, maar bekommerde Hij Zich om zondaren en bedelaars (Mat. 11:2-6; vgl. Joh. 3:17).

Verhelderende gelijkenissen

Een aantal gelijkenissen in de vorm van een uitvoeriger verhaal houdt zich doelgericht bezig met de wijze waarop het Koninkrijk van God komt. We noemen de gelijkenis van de zaaier (Mat. 13 3-9), die van het vanzelf groeiend zaad (Mar. 4:26-29), die van het onkruid tussen de tarwe (Mat. 13:24-30) en die van het sleepnet als zinnebeeld voor de grote oogst aan het einde der tijden (Mat. 13:47-50).

Diverse gelijkenissen die vooral door Lucas zijn overgeleverd, zijn bedoeld om aan de hand van een uitgewerkt verhaal voor liefdeloosheid te waarschuwen of tot liefde aan te sporen. Te denken is aan de gelijkenissen van de verloren zoon (15:11-32), de barmhartige Samaritaan (10:25-37), de rijke man en de arme Lazarus (16:19-31), de Farizeeër en de tollenaar (18:9-14) en vele andere, met name in de uitgebreide invoeging van 9:51-18:14.

Gelijkenis en allegorie

De vaak geopperde mening dat gelijkenissen alleen maar één punt van vergelijking kennen, is in de hier genoemde gevallen nog min of meer te verdedigen, hoewel uit de uitleg van Jezus blijkt dat de details uit de gelijkenis van de zaaier terdege relevant zijn. Dit laatste noemt men dan een allegorische uitleg. Heel duidelijk is dat in de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters (Mar. 12:1-12), waar de bemoeienissen van God met zijn volk en het lot van zijn profeten door de eeuwen heen geschetst worden. Deze zorg van God vindt zijn hoogtepunt in het zenden van de Zoon.

In vele gevallen kan niet zuiver onderscheiden worden of we met een gelijkenis (met één centraal punt van vergelijking) dan wel met een allegorie (met tal van relevante elementen van vergelijking) te maken hebben. We mogen ervan uitgaan dat in vele gelijkenissen één element de betekenis bepaalt. Dat mag er echter niet toe leiden, andere elementen te verwaarlozen. Toch moet men met een allegorische uitleg, die eeuwenlang werd toegepast, op zijn hoede zijn, anders raakt men onverhoeds in onzinnige conclusies verzeild. Elke taal eist goede verstaanders. Voor gelijkenissen geldt dit nog meer. Daarom zegt Jezus in verband met een bepaalde gelijkenis uitdrukkelijk: ‘Wie oren heeft om te horen, die hore’ (Mar. 4:9)!

Kern

Een taal zonder metaforen, vergelijkingen en gelijkenissen zou verschralen, en onze cultuur zou er deerlijk op achteruit gaan. Er is sprake van een wisselwerking. Wie voorbijgaat aan de veelkleurigheid van de schepping rondom ons en ongevoelig is voor de rijke schakeringen die inherent zijn aan het menselijk leven, mist ook de antenne voor het verstaan wanneer dit alles verwerkt wordt in de taal, die ons inzicht wil schenken, waarschuwt, aanspoort of gevoelig maakt voor onze roeping. Pogingen om ons uit de wereld van de abstracties weg te halen en binnen te voeren in de gevarieerde wereld van de schepping lopen daarop vaak stuk. Men mist de rijkdom van taal, die nodig is om de rijkdom van de schepping te verwoorden. De humor blijft onbegrepen, en de glimlach verstart.

Gelijkenissen als vertolkingen van het evangelie – van de meest eenvoudige metafoor tot aan de meest uitgewerkte allegorie – belichten aspecten van dat evangelie waar we zelf niet opgekomen zouden zijn en ze leiden ons binnen in de wereld van Gods reddend handelen. Zij vormen een goede aanvulling op de zorgvuldig afgewogen termen van het christelijk belijden. Jezus stelde Zich daarin vaak kwetsbaar op; Hij vroeg niet minder dan ‘goede verstaanders’, die maar een half woord nodig hadden. Gelijkenissen zijn doordenkertjes, en niets is vruchtbaarder dan zulk doordenken in het verlengde van wat gezegd is.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: Koninkrijk van God, leraar.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken