Menu

Premium

Koninkrijk van God, koning

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Koninkrijk der Nederlanden vermeldt ons paspoort met gepaste trots. Het gaat om een reisdocument dat geldig is voor alle landen. In naam van Hare Majesteit de Koningin verzoekt de minister van buitenlandse zaken ‘alle overheden van bevriende staten aan de houder van dit paspoort vrije en ongehinderde doorgang te verlenen alsmede alle nodige hulp en bijstand te verschaffen’. Burgers van het Koninkrijk der Nederlanden kunnen zich met behulp van hun paspoort wereldwijd identificeren en onbegrensd aanspraak maken op bescherming van de overheid. Een echt ‘passe-partout’.

Maar er prijkt nog een naam bovenaan ons paspoort. Het Koninkrijk der Nederlanden behoort immers tot de Europese Unie. En hoewel Brussel veel verder weg lijkt dan Den Haag, zijn wij in feite burgers van twee werelden: Nederlanders en Europeanen tegelijk. Ook zonder paspoort kan men burger zijn van twee werelden. Zo voelden de eerste christenen zich. Volgens het vroegchristelijke geschrift de Brief aan Diognetus (2e eeuw na Chr.) kon van veel burgers uit het Romeinse Rijk gezegd worden dat zij door hun geloof tevens een burgerschap in de hemel hadden: christenen behoren tot het Koninkrijk van God. Spreken over een Koninkrijk of de koningsheerschappij van God stuit bij velen in de huidige cultuur op onbegrip en zelfs tegenspraak vanwege allerlei negatieve ervaringen met machtsuitoefening door tirannieke vorsten en overheden.

Woorden

Afhankelijk van de context is de betekenis van zowel het Hebreeuwse malkoet (of de oudere variant meloecha) als het Griekse basileia: ‘koningschap’ of ‘koninkrijk’. Centraal staat namelijk de persoon van de koning, bij wie beide begrippen samenvallen. Zijn heerschappij (koningschap) geldt binnen de grenzen van zijn machtsgebied (koninkrijk). Terwijl een dynastie van menselijke afkomst regeert over een bepaalde regio, maakt God als hoogste Koning, met zijn Zoon aan zijn rechterhand, aanspraak op hemel en aarde tezamen.

Jezus verwees tijdens zijn leven op aarde niet alleen naar Gods koningschap, maar Hij sprak volgens het Matteüs-evangelie ook over het Koninkrijk ‘van de hemel’ of ‘van mijn Vader’. Op typisch joodse wijze wordt zo het noemen van de heilige Naam vermeden; bovendien komt het Koninkrijk niet uit de mensenwereld op. Tegelijk maakte Jezus duidelijk dat het Rijk van de Vader evengoed zijn eigen domein is. Om met Paulus te spreken: het Koninkrijk is van Christus én van God (Ef.5:5).

Betekenis in context

Oude Testament

De Hebeis Koning

De Almachtige, aan wie heel de aarde toebehoort, had Israël uitgekozen tot zijn eigendomsvolk: een koninkrijk van priesters en een heilige natie (Ex. 19:6). Aanvankelijk was Israel dan ook een theocratie. Later werd hetkoningschap toegestaan, maar onder strikte voorwaarden: geen enkel staatshoofd mocht zich laten verafgoden. Anders dan bij de omringende volken was het koningschap in Israël een dienend koningschap en een afspiegeling van de goddelijke monarchie.

De Here is Koning, Hij regeert voor altijd en eeuwig, jubelen de psalmen 93 tot 100. Hoewel menig afgod als een vorst werd vereerd, bijvoorbeeld bij de Moloch-cultus, laat Hij zich rustig Koning noemen. De Allerhoogste gaat alle goden te boven (Ps. 95:3). Zijn veelgeroemde heerschappij is voor alle tijden en voor alle generaties (Ps. 145:13).

Davids koningschap moest zichtbaar maken dat Israël, te midden van alle andere koninkrijken ter wereld, leefde van Gods belofte. David zelf was de gezalfde van de Here, speciaal begiftigd met Gods Geest (1 Sam. 16:13). Zijn dynastie zou altijd blijven bestaan. Het rijk van David zou volgens de profeten zelfs uitgroeien tot een samenleving van duurzame vrede en welsprekend recht. Een Messiaanse droomwereld? Toch niet. Daniël wist de koninklijke droom van Nebukadnessar zó uit te leggen dat God werkelijk zonder toedoen van mensenhanden een Koninkrijk zou stichten, dat als een rollende steen het beeld van alle andere rijken verbrijzelt maar zelf blijft bestaan in eeuwigheid (Dan. 2:44-45).

Nieuwe Testament

Het Koninkrijk is ophanden

In het midden van de Schrift, op de grens tussen het oude en het nieuwe verbond, staat de verkondiging van het naderende Rijk. Zowel door Johannes de Doper (de laatste profeet van het oude verbond) als door Jezus van Nazaret (het Lam van God, dat de zonde van de wereld torst) werd het Israël aangezegd: ‘Bekeer u, want het Koninkrijk van God is ophanden’ (Mat. 3:2; Mar. 1:15; Willibrord).

Het joodse identiteitsbewijs, de afstamming van vader Abraham met als teken de besnijdenis, was blijkbaar op zichzelf niet voldoende om het beloofde Godsrijk te kunnen binnengaan. Iedereen werd opgeroepen zich onder belijdenis van zonden te laten onderdompelen in de Jordaan, de grensrivier van het beloofde land. Daar moest het volk Israël als het ware zijn paspoort in het water gooien. Wereldburgers die zich oriënteren op de hemel ontvangen een nieuwe identiteit, die ontleend is aan de grote Koning en zijn Zoon. Zij erkennen het goddelijk koningschap, niet alleen voor hun persoonlijk leven maar ook voor de hele kosmos.

Wat stond Israël te wachten? Betlehem had een veelbelovende Davidszoon voortgebracht. Anders dan Herodes, door de Romeinse Senaat tot koning benoemd, was Jezus een geboren koning (Mat. 2:1-3). Na tal van dorre eeuwen kon het volk weer opleven. Massaal riep men Hem vlakbij Jeruzalem ‘hosanna’ toe. Via het kruisopschrift heeft Pontius Pilatus de zuivere waarheid gepubliceerd: de gekruisigde is de Koning der Joden (Joh. 19:1922). En er waren ongetwijfeld meer mensen zoals Jozef van Arimatea, over wie geschreven staat dat hij leefde bij de verwachting van het Koninkrijk van God (Mar. 15:43; Luc. 23:51). Zij hoopten dat het Jezus was die Israël zou verlossen (Luc. 24:21a). De Opgestane Zelf maakte op de weg naar Emmaüs zijn volgelingen duidelijk dat zijn kruisdood de opstap was tot de glorie van zijn troon (Luc. 24:26). In Jeruzalem sprak Hij met zijn leerlingen zo uitvoerig over het Godsrijk, dat bij hen de vraag rees of Hij binnen afzienbare tijd het koningschap over Israël ging herstellen (Hand. 1:3, 6). Het ‘vestigingsbeleid’ valt echter onder de bevoegdheid van de Vader. Eerst moest er nog een beweging plaatsvinden vanuit Israël naar de volken.

Het Koninkrijk vraagt vertrouwen

In zijn onderricht over het Koninkrijk gebruikte Christus vaak beeldtaal. Bijvoorbeeld bij de serie gelijkenissen uit Matteüs 13: over de zaaier, het onkruid op de akker, het mosterdzaadje, het zuurdesem, de schat in de akker, de kostbare parel en het sleepnet. Samengenomen tonen deze gelijkenissen het dynamische van een hemels Rijk in deze wereld. Er is een onstuitbaar groeiproces aan de gang, dat zich beweegt van klein naar groot, van onzichtbaar naar zichtbaar, van gedeeltelijk naar geheel. Die groei is te danken aan krachten vanuit een ongeziene werkelijkheid. Geloof is nodig om iets van die realiteit te ontdekken. Dat vraagt onvoorwaardelijk vertrouwen op Jezus Christus. Juist in zijn omgeving werd immers het Koninkrijk zichtbaar, althans met de ogen van het geloof. ‘Het is over u gekomen’, zei Jezus, omdat Hij met de hulp van Gods Geest de demonen was komen verdrijven (Mat. 12:28). ‘U staat niet ver van Gods Koninkrijk’, zo nabij was het standpunt van de schriftgeleerde die Hem begripvol had geantwoord (Mar. 12:34). ‘Het is binnen uw bereik’, sprak Jezus toen Hij tegenover de Farizeeën stond (Luc. 17:20-21). Aan Pilatus presenteerde zich een geboren Koning, maar dan van een Rijk dat ‘niet van deze wereld’ en ‘niet van hier’ was. ‘Iedereen die uit de waarheid is, luistert naar mijn stem’ (Joh. 18:36-38). Maar wat is waarheid? Wie is waarheid? Niets of niemand anders dan de Koning in eigen persoon. Van zijn Rijk was de Bergrede (Mat. 5-7) het manifest.

De evangelieverkondiging is dus de wereldwijde proclamatie van Gods koningschap door Jezus Christus en zijn twaalf gezanten (Luc. 4:43; 9:2), alsmede door alle latere werkers in dienst van het Koninkrijk (Mat. 24:14; Hand. 20:25; Kol. 4:10-11). Met Heilige-Geest-kracht vond de waarheid overal ter wereld gehoor, tot in Rome toe, het hart van het

Romeinse Rijk, waar Paulus ongehinderd het Godsrijk verkondigde (Hand. 28:30-31).

Het Koninkrijk wekt verwachtingen

In zijn brieven brengt Paulus het Koninkrijk van God betrekkelijk weinig ter sprake. Volgens hem is dit Koninkrijk geen kwestie van eten of drinken, maar van gerechtigheid, vrede en vreugde door de Heilige Geest (Rom. 14:17). Het wordt niet gekenmerkt door woorden maar door kracht (1 Kor. 4:20). Hiermee zegt de apostel eigenlijk meer over de mensen die als burgers van het Godsrijk leven dan over dat Rijk zelf. Wel is duidelijk dat God zijn Koninkrijk als erfenis wil geven aan ieder die zich door de Heilige Geest laat leiden (1 Kor. 6:9-10; 15:50; Gal. 5:21; Ef. 5:5). Nu reeds roept Hij zijn kinderen en keurt hen alvast voor het komende Rijk (1 Tess. 2:12; 2 Tess.1:5). Al heeft Hij ons uit de duisternis onder het regime van zijn Zoon gebracht (Kol. 1:13) – de wereldheerschappij van de gekruisigde – pas bij de toekomstige verschijning van Jezus Christus komt ook het Koninkrijk glorieus tevoorschijn (2 Tim. 4:1, 18).

Een passage over de uiteindelijke machtsoverdracht van de Zoon aan de Vader (1 Kor. 15:2428) vraagt aparte bespreking. Tegenwoordig is het de levende Heer die de wereldheerschappij uitoefent, totdat Hij al zijn vijanden onderworpen heeft. Maar hoewel Christus superieur als koning heerst, in de hemel voorgoed ontheven aan dood en verderf, wordt het mensenleven in menig opzicht beheerst door de machten van het kwaad (Rom. 5:12-21). Met andere woorden: de iure is Hij onze koning, defacto zijn onze doodsvijanden nog actief. Pas bij ‘het einde’ zal dit veranderen: dan liggen alle vijanden aan zijn voeten. Voor gelovige christenen zal de dood de laatste vijand zijn die uitgeschakeld wordt (Op. 20:14). En dan is er in het Koninkrijk aflossing van de wacht, of liever: aflossing van de macht.

De huidige koningsheerschappij van de Zoon (verborgen en voorlopig) gaat over in handen van de Vader (openlijk en definitief). Er is één troon voor God en het Lam. Het gezamenlijk bewind van Vader en Zoon zal geen einde nemen (Op. 22:3-5).

De brief aan de Hebreeën herinnert aan de belofte dat niet alleen de aarde, maar ook de hemel aan het wankelen zal worden gebracht; slechts wat niet wankelt, blijft bestaan. ‘Ons is een Koninkrijk gegeven dat niet wankelt’ (Hebr. 12:26-28a). En de apostel Petrus schrijft in zijn geestelijk testament dat iedere christen zijn/haar roeping en verkiezing moet bevestigen. ‘Dan zal u royaal toegang worden verleend tot het eeuwige Koninkrijk van onze Heer en Heiland, Jezus Christus’ (2 Petr. 1:11). Geen enkel paspoort verschaft hier vrij entree. Door de Heer in eigen persoon moet ons toegang worden verleend. In naam van Zijne Majesteit de Koning…! De enige manier om het Koninkrijk binnen te gaan is te vertrouwen op zijn genade. Die genade is dermate royaal, dat het bewind van de Vader met zijn Zoon volgens het boek Openbaring wijd en zijd bejubeld zal worden.

Kern

Het Koninkrijk van God bevindt zich overal waar Jezus is. Het is boven ons, in de hemel. Het ligt voor ons, in de nieuwe wereld. En het wordt zichtbaar gedurende ons leven op deze aarde, in de navolging van Jezus Christus en uit kracht van zijn Geest.

De bijbelse opdracht: ‘Zoek eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid’ (Mat. 6:33) houdt concreet het volgende in:

Bidden om de komst van het Koninkrijk. Zoals Jezus het ons heeft geleerd: ‘Onze Vader die in de hemel woont (.) Laat uw Rijk komen’. Met een veelbetekenende lofprijzing tot slot: ‘Want aan u behoort het Koninkrijk en de kracht en de glorie, voor eeuwig!’

Verwachten van de vreugde van het Koninkrijk. Bijvoorbeeld bij de viering van het avondmaal. Gedachtig aan Jezus’ belofte bij zijn afscheid dat Hij de wijn met ons nieuw zal drinken in het Koninkrijk van zijn Vader.

Leven als burger van het Koninkrijk. Waar veel mensen aardsgezind zijn, geldt voor alle christenen wat Paulus de Filippenzen heeft voorgehouden: ‘Maar óns vaderland is in de hemel, vanwaar wij ook onze Redder verwachten, Jezus Christus de Heer’ (Filp. 3:20).

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: gebed, vreemd, wachten.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken