Menu

Premium

Getuigenis, getuigen

Geloofstaal & cultuurtaal

Vanaf de oudheid tot vandaag toe ademt het begrip ‘getuigenis’ de sfeer van de rechtspraak.

Het gebod ‘gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste’ (Ex. 20:16) is de doorsnee Nederlander bekend. Voor velen behoort ‘een goed getuigenis geven van iemand’ nog steeds tot het basispakket van normen en waarden. Ouderen associëren het begrip ‘getuigenis’ nog wel met het Leger des Heils. Of men denkt aan het zeepkistje op de markt, waar de evangelist de voorbijganger met opgeheven vinger tot bekering roept en zijn eigen gelijk uitroept.

Behalve in het meer algemene spraakgebruik heeft het woord zijn plaats in de geloofstaal behouden. Vooral bij evangelische en pinksterchristenen neemt het element ‘getuigenis’ een belangrijke plaats in. Als het gaat om overledenen kun je in kerkelijke kring horen: zijn of haar leven was een getuigenis. Minder positief is dat een valse tegenstelling tussen getuigenis en dialoog in de ontmoeting met aanhangers van andere godsdiensten in het verleden grote groepen christenen verdeelde. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw mag getuigen weer: gewoon maar zeggen waarvoor je staat, dwingt respect af.

Woorden

De woorden uit deze woordgroep komen frequent voor in de Bijbel. Aan de in de Nederlandse bijbelvertalingen gebruikte woorden ‘getuige’, ‘getuigenis’ en ‘getuigen’ in het Oude Testament liggen respectievelijk de Hebreeuwse woorden ‘eed (Lev. 5:1), ‘edoet (Ex. 25:16) en ‘oed (Deut. 31:28) ten grondslag. In het Grieks van het Nieuwe Testament zijn dat de woorden maxtvs (Mat. 18:16), marturia (Joh. 1:19) en marturein (Joh. 15:27). Het woord ‘getuigenis’ wordt ook wel door marturion weergegeven, zij het veel minder vaak (twintig keer). Het betekent meestal: ‘bewijsstuk’ in het eindgericht (Luc. 5:14; 9:5;

21:13).

Soms krijgt het werkwoord een voorvoegsel, waardoor het een eigen accent ontvangt. Zo gebruikt Lucas tien maal diamarturesthai, in de zin van ‘waarschuwen, betuigen’ (Luc. 16:28; Hand. 2:40; 8:25; 10:43; 28:23).

Betekenis in context

Oude Testament

De getuige injuridische zaken

Al bij de oude Grieken was de martus een figuur uit de rechtzaal. Ook in Israël steunde de gerechtspraktijk op verklaringen van getuigen die zowel getuigen ä charge als getuigen ä décharge konden zijn (Num. 5:13; 35:30). De getuige vertelt wat hij persoonlijk heeft gezien of gehoord van de zaak die dient. Van hem wordt verwacht dat hij de waarheid spreekt, zich niet laat beïnvloeden en niets verzwijgt. De getuigen waren van groot belang. Het geven van een vals getuigenis kan iemands leven breken en wordt dan ook hoog opgenomen (Ex. 20:16, Deut. 19:16). Daarom zal een zaak slechts vaststaan op de verklaring van twee of drie getuigen (Deut. 19:15). Vrouwen en slaven werden niet aanvaard als getuigen.

Vanouds werden goden geacht als getuigen te fungeren bij verdragssluitingen en andere juridische handelingen.

Ook de God van Israël treedt in het Oude Testament op als getuige. In Richteren 11:10 wordt Hij door de oudsten van Gilead gezien als garant van hun overeenkomst met Jefta: ‘De Here hore onze afspraak, dat wij inderdaad zó zullen doen, als gij zegt’ (Ri. 11:10). Soms worden bepaalde voorwerpen als getuige genomen, zoals de door Jozua opgerichte steen bij de verbondsvernieuwing te Sichem. Deze steen ‘heeft al de woorden des Heren gehoord’ (Joz. 24:27; zie ook Gen. 31:50).

Israël als Gods getuige

Aandacht verdient Jesaja 43:8-13 en 44:6-8. De Here daagt de volken uit tot een rechtsgeding om uit te maken wie werkelijk God is: Jhwh of de goden. De tegenpartij beschikt niet over bewijzen en kan bij gevolg geen getuigen naar voren brengen. Ook Israël is opgeroepen om als getuige op te treden. Van enige missionaire actie vanuit een diep inzicht in Gods plan is geen sprake. Een blind en doof volk (Jes. 43:8) mag in passieve zin getuige zijn van de bevrijdende daden van God. Ja, in zijn pure – door de Here gedragen – bestaan te midden van de volken vormt het weerloze Israël een getuigenis voor de wereld; zo wordt het bewijs geleverd dat de Here waarlijk God is. Getuige-zijn heeft in Jesaja 40-55 steeds betrekking op Gods daden in de geschiedenis van Israël en de daaruit volgende universele erkenning dat er geen God, geen Rots is buiten Hem (Jes. 44:8; 55:4). De Heilige Israëls zal handelen, en zijn volk zal er getuige van zijn en aan de wereld uitleggen wat Hij heeft gedaan.

Wet en getuigenis

Op een aantal plaatsen wordt het begrip ‘getuigenis’ in één adem genoemd met de thora. ‘Hij richtte een getuigenis op in Jakob en stelde een wet een Israël’ (Ps. 78:5). Jesaja herinnert Israël er in duistere tijden aan dat er geen dageraad is, tenzij men zich afkeert van de geesten en terugkeert ‘tot de wet en tot de getuigenis’, dat is de eens geschonken thora en de bevestiging daarvan in de profetische actualisering (Jes. 8:15, 20).

De Tien Geboden worden medegedeeld op twee ‘tafelen der getuigenis’, beschreven door de vinger Gods (Ex. 31:18). Met name in Exodus heet de ark (van het verbond), zoals die de wetstafelen draagt, herhaaldelijk ‘ark der getuigenis’ (Ex. 25:22).

Nieuwe Testament

Degetuige in het proces

De woordgroep marturein heeft ook in het Nieuwe Testament in vele teksten een juridische kleur: de getuige treedt op in het proces en dient daartoe gekwalificeerd te zijn, zodat zijn getuigenis niet op ficties, maar op feiten berust. Is er sprake van getuigen voor de rechter, dan is de regel uit Deuteronomi-um 19:15 van toepassing: uit de mond van twee getuigen zal de waarheid bestaan (Joh. 8:17; Mat. 18:16; 1 Tim. 5:19).

Meer algemeen heeft ‘getuige zijn’ ook betrekking op het ooggetuige zijn bij een gebeurtenis (Luc. 11:48; Hebr. 12:1, een wolk van getuigen). Het krijgt dan ook de betekenis van: getuigen van een vaststaand feit of waarheid (Mat. 23:31; Rom. 10:2; Kol. 4:13; 1 Kor. 15:15).

Een goed getuigenis

‘Getuigen’ geldt meermalen als aanduiding van een goede reputatie. In Nazaret betuigen de bezoekers van de synagoge hun instemming met Jezus (Luc. 4:22). Handelingen noemt een aantal personen over wie een goed getuigenis gegeven wordt: zeven diakenen, (Hand. 6:3), Cornelius (10:22), Timoteüs (16:2) en Ananias (22:12).

Handelingen: getuigen van Christus

De woordgroep marturein is zeer karakteristiek voor Handelingen. ‘Getuigen’ is bij uitstek een missionaire term in relatie tot de verkondiging van Jezus Christus. Opnieuw moet de juridische achtergrond niet over het hoofd gezien worden. In het rechtsgeding tussen God en zijn wereld mogen mensen getuigenis afleggen van de waarheid van God.

Handelingen 10:39-43 geeft aan wat iemand tot getuige maakt en waarin de inhoud van het getuigenis bestaat. In deze perikoop, over de ontmoeting tussen de apostel Petrus en Cornelius, komen wij de woordgroep vier keer tegen. Petrus verkondigt de Romeinse hoofdman Jezus Christus. Het volgende komt naar voren:

De getuigen zijn ooggetuigen van alles watJezus heeft gedaan. Beslissend is dat de Opgestane verschenen is aan door God verkozen getuigen, mensen die met Hem gegeten en gedronken hebben na zijn opstanding (zie ook Hand. 1:22; 3:15; 4:33; 5:32; 13:31; vgl. Joh.15:27).

Al heeft de marturia op heel het leven en de dienst van Jezus betrekking, het gaat vooral om het getuige-zijn van de opgestane Heer. In Handelingen 1:22 omschrijft Petrus de taak van de te verkiezen apostel van Jezus als ‘met ons getuige worden van zijn opstanding’. Christus gebood zijn leerlingen om ‘het volk te betuigen dat Hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden’. Dit getuigen betreft niet alleen het feitelijke gebeuren rondom Jezus, maar ook de betekenis van die feiten. Het is erop gericht mensen tot geloof te bewegen (zie ook 1 Kor 15:15). Dit getuigenis wordt gegarandeerd door de profeten die van het komende heil getuigd hebben (Hand. 10:43, Luc. 24:46-47).

Handelingen accentueert dat God Zelf getuigenis geeft aan het woord van zijn genade, bijvoorbeeld door tekenen en wonderen door de handen van Paulus en Barnabas te doen plaatsvinden (Hand. 14:3) en door de Heilige Geest, zonder onderscheid te maken, te geven aan wie Hij wil (Hand. 15:8-9). Doordat de Geest Zelf getuigt, vinden de apostelen vrijmoedigheid en zijn zij God meer gehoorzaam dan mensen (Hand. 5:32). Deze samenhang tussen het getuigen van de Geest en het getuigen van mensen vinden wij terug in Johannes 15:26-27. Volgens Lucas zijn het ontvangen van de Geest en getuigen niet nauw genoeg aan elkaar te verbinden. De leerlingen van Jezus zullen getuigen zijn, zodra zij naar de belofte van de Vader zullen bekleed worden met kracht uit de hoge (Luc. 24:48). Zij zijn dan ook niet geroepen om zelf iets te doen, maar slechts te wijzen op wat God heeftgedaan of bezig is te doen. Daar zullen zij dan ook op moeten wachten. Zending is de vervulling van een belofte: Gij zult mijn getuigen zijn, als de Heilige Geest over u komt (Hand. 1:8). De nieuwe werkelijkheid van de Geest manifesteerde zich zo overtuigend, dat de mensen naderbij getrokken werden om te vragen wat er aan de hand was. De discipelen zijn er getuigen van en mogen de uitleg van het gebeuren geven in de vorm van het verhaal van Jezus.

In specifieke zin zijn de twaalven als apostelen en getuigen van de opstanding tot deze taak geroepen. De kring van getuigen is echter niet beperkt tot de eerste ooggetuigen. Ook anderen heten getuigen, zoals Stefanus (22:20) en Paulus (Hand. 22:15; 26:16). Aan Paulus is Jezus verschenen, nadat Hij was opgevaren. En hij ontvangt de opdracht om getuige te zijn voor alle mensen van wat hij gezien en gehoord heeft (Hand. 22:14; vgl. 1 Joh. 1:1). Voor het Sanhedrin, voor koningen en stadhouders, ja tot in Rome toe moet Paulus getuigen. Maar ook gewone mannen, vrouwen en kinderen, en zelfs berooide vluchtelingen en asielzoekers dragen het getuigenis van de opgestane Heer met zich mee, overal waar de Geest hen brengt (Hand. 11:19-20).

De getuige in het vierde evangelie

Opmerkelijk is het veelvuldige gebruik van de woordgroep ‘getuigen’ in het Evangelie van Johannes en in de brieven van Johannes. Het wordt daar geheel toegespitst op de persoon van Jezus Christus en de betekenis van zijn zending. De Doper treedt op als getuige om van het licht te getuigen (Joh. 1:7). Hij roept uit: ‘Ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is’ (Joh. 1:34; zie ook Joh. 1:8, 15, 19). In allerlei toonaarden keert dit getuigenis terug, ook in de brieven. ‘Wij hebben aanschouwd en getuigen, dat de Vader de Zoon gezonden heeft als Heiland der wereld’ (1 Joh. 4:14, 1 Joh. 5:10vv). Keer op keer geeft Jezus in zijn redevoeringen getuigenis aangaande Zichzelf (Joh. 8:13-18; 10:25; 15:26). Hij is de waarheid (Joh. 14:6) en voor de waarheid getuigen (Joh. 5:33; 18:37) staat gelijk met van Hem getuigenis geven(Joh. 3:26; 5:32).

Van belang is Johannes 5:31-39. In antwoord op de vraag naar zijn legitimatie stelt Jezus dat zijn optreden steun vindt in een drievoudig getuigenis, gewichtiger dan dat van de Doper: het zijn de werken die Hij doet, die ervan getuigen dat de Vader Hem gezonden heeft (vs. 36). Bovendien is het de Vader die van Hem getuigenis gegeven heeft (vs. 37) en ten slotte zijn het de Schriften die van Hem getuigen (vs. 39).

Uit dit alles komt naar voren hoe belangrijk het getuigen in het Evangelie van Johannes is. God, de Doper, Jezus, zijn werken, de Schriften, de Geest en de apostelen leggen getuigenis af van het feit dat dat Jezus in waarheid Gods Zoon is. Heel het Johannes-evangelie heet een marturia (Joh. 21:24). Het heeft ten doel mensen te bewegen tot het geloof en aldus tot het ontvangen van het leven (Joh. 20:31). Op de achtergrond is weer sprake van de voorstelling van een proces dat tussen God en de wereld gevoerd wordt. In dat geding is het de Geest die beslissend getuigt van Jezus, al krijgt het menselijk getuigenis daarin wel zijn plaats (Joh. 15:2627; Joh. 16:8-9).

De oor- en ooggetuigen van de historische Jezus bezitten niet het alleenrecht, want ieder die in de Zoon gelooft, heeft het getuigenis in zich (1 Joh. 5:10). Johannes betrekt alle christenen in het getuigen, dat tegelijk belijden is. Getuigen en belijden zijn één.

De bloedgetuige

Pas in de tweede eeuw, bij de kerkvaders, wordt de martus de ‘martelaar’. Toch ondergaat het begrip al in Handelingen een verandering in de richting van ‘bloedgetuige’. Handelingen 22:20 spreekt van ‘het bloed van uw getuige Stefanus’. Het boek Openbaring wijst op hen ‘die geslacht waren om het woord van God en om het marturia dat zij afgelegd hebben’ (Op. 6:9). Ook andere niet-ooggetuigen worden genoemd, die hun volhardend getuigenis met hun leven bekrachtigden (Op. 2:13; 17:6). Hun is in bijzondere zin ‘het marturia van Jezus Christus’ gegeven (Op. 1:2; 12:17; 19:10). Christus is de getrouwe en waarachtige getuige bij uitstek (Op. 1:5; 3:14).

Petrus noemt zich een getuige van het lijden van Christus. Hij is meer dan ooggetuige alleen. Doordat hij deelt in zijn gemeenschap, voert ook zijn weg door verdrukkingen heen naar de toekomstige heerlijkheid (1 Petr. 5:1).

Kern

Het is duidelijk hoezeer de Bijbel centraal stelt dat het volk Gods is geroepen om te getuigen van de beslissende dingen die God aan Israël en in Christus heeft gedaan. Getuige zijn van Jezus heeft betrekking op wat een christen zegt, alsook op wat hij doet en wie hij is. Met een bekend gezegde: de beste evangelisatie is de dagelijkse levenswandel. De geschriften van het Nieuwe Testament geven aan hoe belangrijk ook het woordgetuigenis is bij de inzet om mensen te winnen voor het evangelie.

Er ontstaat in onze tijd ruimte voor nieuwe vormen van ‘getuigenis’. Mensen blijken opnieuw geïnteresseerd in andere overtuigingen en levensvisies, als die maar authentiek worden uitgedragen. Twee dingen moeten worden bedacht. Ten eerste: christenen zullen zich er naar buiten toe terdege van bewust moeten zijn dat voor velen het woord ‘getuigenis’ nog steeds associaties wekt aan zelfverzekerd triomfalisme en ‘zieltjeswinnerij’. Wie zich realiseert dat ons woord ‘martelaar’ is afgeleid van het Griekse woord voor getuige (martus), zal op zijn hoede zijn voor elke vorm van triomfantelijkheid.

Bovendien leert de Bijbel ons dat niet onze individuele emoties en gevoelens het christelijk getuigenis bepalen. De grote daden van God in de geschiedenis zijn er de inhoud van. Getuigen is niet meer en niet minder dan ‘telling the story’, het vertellen en verbeelden van het verhaal van Jezus Christus, belichaamd door een gemeenschap van gelovigen voor wie de ervaring van de aanwezigheid van de Geest werkelijkheid is.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: apostel, leerling, lijden, waarheid, wet.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken