Menu

Premium

Waarheid

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

In het christelijk geloof is de vraag naar waarheid als de vraag naar de feitelijkheid, de normativiteit en de geldigheid van Gods openbaring van beslissende betekenis. ‘Waarheid’ staat dan tegenover verzinsels, leugens en schijn. Geloof als zeker weten en vast vertrouwen moet op de vaste grond van de waarheid rusten. Daarom is er in de geschiedenis van kerk en theologie de eeuwen door het geding om de waarheid; in de strijd tegen dwaalleer, in de ontmoeting tussen de verschillende kerken, in de dialoog met de wereldgodsdiensten. Waarheid is niet alleen een woord uit de geloofstaal, maar ook een algemeen menselijk woord.

De waarheid spreken of oprecht handelen, eerlijkheid in het zakendoen, echtheid in het intermenselijk verkeer zijn evenzovele uitingen van een goede omgang met de medemens. Daarnaast is er de waarheid van de gewone levenservaring, de ondervinding van wat het leven schaadt of bevordert. Waarheid valt niet altijd samen met feitelijkheid. We kunnen spreken over de waarheid van het sprookje of een gedicht, namelijk de ware zin die het aan het licht brengt.

Wetenschappers richten zich op bepaalde terreinen van de werkelijkheid en proberen via waarnemingen, experimenten, logische bewijzen en berekeningen de ware feiten op het spoor te komen. In de filosofie speelt de zoektocht naar de waarheid een grote rol. Tegelijk zien we hoe er juist bij postmoderne denkers een diepgaand wantrouwen bestaat tegen ‘waarheid’ als zodanig, want, zo zegt men, is ‘waarheid’ niet vaak dat wat de belangen van de overheersende groep dient?

Woorden

Het Hebreeuws kent eigenlijk geen zelfstandig naamwoord ‘waarheid’. De woorden die het dichtst bij de bedoeling van dit woord komen, zijn emet en emoena. Deze woorden zijn afgeleid van het werkwoord aman (vgl. het woord amen). Beide woorden hebben een breed scala aan betekenisnuances, afhankelijk van de context. In de SV en de NBG-51 worden emet en emoena weergegeven door ‘waarheid’ of ‘trouw’ (soms vertaalt de SV met ‘waarheid’ en de NBG-51 met ‘trouw’, bijv. Deut. 32:4 en Ps. 40:11; of ook omgekeerd, zoals in Ps. 40:12). Veelvoorkomend is de woordverbinding ‘goedertierenheid en waarheid/trouw’ (chesed we emet). Ook de verbinding van ‘waarheid’ met de woorden voor ‘recht’ en ‘gerechtigheid’ treffen we in het Oude Testament herhaaldelijk aan.

De Griekse vertaling van het Oude Testament vertaalt emet in 100 van de 127 keer met alz-theia, letterlijk: het niet-verborgene, niet-verhulde. In Nederlandse vertalingen van het Nieuwe Testament wordt dit woord weergegeven met ‘waarheid’. De woorden ‘waar’ (bijv. Hand. 12:9), ‘waarachtig’ (bijv. Op. 15:3) en de waarheid zeggen (vgl. Gal. 4:16) zijn vertalingen van afgeleide vormen (resp. altthts, altthinos, alttheuein).

Betekenis in context

Oude Testament

Het woord ‘waarheid’ duidt een werkelijkheid aan die vast, bestendig, zeker, duurzaam is. De ‘weg der waarheid’ (Gen. 24:28) is niet een echte weg, maar een rechte weg: de weg die leidt tot het doel en dus betrouwbaar is. Met betrekking tot personen gaat de betekenis ‘waar, betrouwbaar’ over in ‘trouw’. Men kan ‘waarheid doen’ (Gen. 47:29) en ‘waarheid zeggen’ (1 Kon. 17:24), waarbij niet alleen de betrouwbaarheid van de spreker, maar vooral de betrouwbaarheid en de vastheid van het gesprokene wordt uitgedrukt.

Waarheid in het rechtsverkeer

Evenals in ons rechtsbestel is ook in het Oude Testament ‘waarheid’ een belangrijk gegeven in juridische zaken, zoals bijvoorbeeld in de huwelijkswetten van Deuteronomium 22. De verzen 13-21 bevatten een dubbele casus. Tegenover het geval dat een man een meisje ten onrechte beschuldigt haar maagdelijkheid geschonden te hebben, staat het geval dat de beschuldiging feitelijk waar is. In dat geval moet het meisje gestenigd worden. Het juridisch onderzoek naar de waarheid van de beschuldiging moet voorkomen dat iemands goede naam ten onrechte in opspraak gebracht wordt (zie voor de juridische kleur ook Deut. 13:15; 17:4 en Joz. 2:12; in deze tekst is sprake van een pand dat de rechtsgeldigheid van een belofte garandeert). Het is in dit verband ook van betekenis dat er nadrukkelijk in Deuteronomium 19:15 gezegd wordt dat een aanklacht door twee of drie getuigen bevestigd moet worden, een regel die in het Nieuwe Testament tot omgangsnorm wordt (vgl. Mat. 18:15-20; Joh. 8:12-20; Op. 11:3).

In Spreuken 14:25 staan tegenover elkaar: de bedrieger en de leugenaar, die een gevaar voor mensen betekenen (blazen, het sissen van de adder) en de waarheidsgetrouwe getuige die het leven van de vals beschuldigde redt. Bedrog is inbreuk op de orde van God en verraad aan waarheid en trouw.

In Jesaja 43:9-13 worden de volken in het proces tussen de God van Israël en de wereld uitgedaagd te getuigen voor de pretentie van hun goden als verlossers, opdat men zegt: het is waarheid, in de zin van ‘waar gebleken in de zichtbare werkelijkheid’. De goden en hun getuigen blijven stom; Israël is Gods getuigedie in de wereld getuigt van de waarachtigheid van God en zijn daden.

God, de getrouwe en de waarachtige

In Exodus 34:6 openbaart de Here Zich als een God die ‘groot van goedertierenheid en waarheid (trouw) is’ (zie ook o.a. Ps. 69:14; 85:11; 86:15; 138:2; Jona 4:2; Mi. 7:20). Deze openbaring van God is het antwoord van de Here op de zonde van het volk. Waar mensen het verbond verbreken, herstelt Hij in zijn liefde en trouw de relatie. ‘Waarheid’ is synoniem met ‘verbondstrouw’ (vgl. Jes. 54:10). Psalm 146 is een hymne op de trouw van de Here als de God van Jakob. Hij is de helper en de redder van de verdrukten, de hulpelozen en rechtelozen. De waarheid als verbondstrouw is in vers 6 verbonden met de belijdenis van zijn scheppersmacht.

Ook van Gods wegen (Ps. 25:10) en zijn daden (Ps. 111:7, 8) wordt gezegd dat zij waarheid zijn. In deze werken van God gaat het om de uittocht uit Egypte, de wetgeving en de intocht in Kanaän.

Gods openbaring is verbonden met zijn woord en wet. Vooral Psalm 119 moet hier genoemd worden. Het is een lied waarin de dichter zijn vreugde uitzingt over de betrouwbaarheid en de vastheid van Gods wetten en inzettingen tegenover leugen, onrecht en vijandschap (vgl. Ps. 119:142, 151, 160). Tegenover de valse profeten en hun dromerijen staat het ware woord van de door God geroepen profeet (Jer. 23:28).

Waarheid in het leven van mensen

Op de vraag wie als gast in de tent van de Here mag wonen, geeft Psalm 15 als antwoord een tekening van de Gode welgevallige verbondspartner (vgl. Ps. 24:2, 3; Jes. 33:1416). Spreken van de waarheid contra laster en smaad wordt genoemd naast oprechtheid en gerechtigheid. Het is niet voldoende de rituelen van de eredienst te volbrengen. Van een dergelijk handelen, zonder dat men ernst maakt met de levenswandel naar Gods geboden, heeft God een afkeer (vgl. 1 Sam. 15:22; Jes. 1:10-20; Hos. 6:1-6).

Hoezeer het spreken over ‘waarheid’ het hele leven raakt, zien we in Hosea 4. In vers 1 worden met name de priesters aangeklaagd dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het overtreden van de Tien Woorden en wel zozeer dat het land er onder lijdt. De eerste aanklacht is: er is geen waarheid en trouw meer in het land, geen duurzame en liefdevolle toewijding aan de Here. Betrouwbaarheid en loyaliteit bloeien op uit de kennis van God, dat wil zeggen: de gemeenschap met Hem. Waar dit ‘kennen met het hart’ ontbreekt, is het gedaan met de waarheid. Dan gaat een volk te gronde (4:6). In Psalm 86:11 (vgl. ook 25:5; Jes. 38:3) vraagt de dichter om goddelijk onderwijs, opdat hij blijft in de baan van Gods waarheid, in een leven naar Gods geboden. Zo’n levenswandel vraagt concentratie van het hart – de kern van het bestaan – op de vreze des Heren; de eerbied en de liefde in de omgang met Hem.

Nieuwe Testament

In de Griekse wereld waarin de schrijvers van het Nieuwe Testament leefden, is waarheid aanwezig als er een volledige onthulling van de werkelijkheid totstandgekomen is. Zulk een ware kennis ontvangt de mens door zijn denken of in het mystieke schouwen. Waarheid draagt het karakter van theoria, een zien van het onverborgene. De waarheid ligt dan dus achter de waargenomen verschijnselen, terwijl in het Oude Testament de waarheid als vastheid en betrouwbaarheid openbaar wordt in de verschijnselen.

In het Nieuwe Testament klinkt (evenals in de Septuagint) in vele gevallen de betekenis van het Hebreeuwse emet door als zij over’waarheid’ spreken. Maar daarnaast werkt bij Paulus en vooral bij Johannes de Griekse betekenis van ‘waarheid’ in de zin van geopenbaarde werkelijkheid door. ‘Waarheid’ wordt dan verbonden met de openbaring van de werkelijkheid van God, die uit de verborgenheid te voorschijn treedt (vgl. Rom. 1:19; Hand. 26:25: woorden van waarheid tegenover de razernij; Joh. 15:1: de ware, werkelijke wijnstok).

Waarheid als trouw van God

Romeinen 1-3 bevat als keerzijde van het evangelie van Gods heilbrengende gerechtigheid een scherpe aanklacht aan het adres van heidenen en joden. Allen hebben gezondigd en missen Gods heerlijkheid (3:19vv). Dat roept voor de jood Paulus de prangende vraag op hoe het dan zit met de waarheid en de trouw van God jegens zijn uitverkoren volk, aan wie de woorden van God zijn toevertrouwd. Als de voorrechten voor Israël tot een aanklacht worden, hoe zit het dan met Gods waarheid, waar de Schriften vol van zijn? Doet de ontrouw van mensen Gods trouw teniet (Rom. 3:3v)?

Vooruitlopend op wat de apostel in Romeinen 9-11 breed zal uitwerken, wijst hij de beschuldiging dat God onbetrouwbaar en onwaarachtig is fel van de hand. Tegenover leugenachtige mensen die het verbond schenden, blijft God in zijn handelen in oordeel en genade de waarachtige God, trouw aan zijn verbond.

Galaten 2:5 en 14 spreekt over de waarheid die door het evangelie aan het licht gekomen is en door de apostelen verkondigd wordt. Deze ‘waarheid’ is het evangelie van de rechtvaardiging van de zondaar, het heilrijk handelen van God jegens de volken die door het geloof deel krijgen aan wat de zegen van Abraham genoemd wordt. Paulus’ opponenten dreigen – door hun eis dat heidenchristenen zich moeten laten besnijden – dit evangelie van zijn geldigheid en betrouwbaarheid te beroven.

Waarheid en levenswandel

De oudtestamentische uitdrukking ‘in de waarheid wandelen’ (Ps. 86:11) vinden we ook in 2 Johannes 4 en 3 Johannes 4. De waarheid is geen theorie, maar zij moet ook gedaan worden (vgl. Joh. 3:21; 1 Joh. 1:6). Wandelen in de waarheid is wandelen in het licht, overeenkomstig Gods geboden.Tegenover de leugen van het leven zonder God in egoïsme en losbandigheid, een leven in duisternis, vermaant de apostel de gemeente zich in hun levenswandel te gedragen als kinderen die bij het licht, bij Christus, behoren. Van een dergelijke levenswandel gaat een goed getuigenis uit (3 Joh. 3). Zo’n leven is vruchtbaar voor Gods Koninkrijk. Vrucht van het licht is goedheid, gerechtigheid en waarheid (Ef. 5:9; zie ook 1 Kor. 5:8; 13:6; 1 Petr. 1:22).

Waarheid en eenheid

In Efeziërs 4, het document bij uitstek voor de opbouw van de gemeente, wekt de apostel de gemeente op om in alle veelkleurigheid de eenheid die de Geest bewerkt te bewaren. Vanuit de gegeven eenheid in de ene Heer is er de roeping tot eenheid. De aan de gemeente geschonken gaven en diensten zijn gericht op de opbouw tot mondig en volwassen geloven. Ware mondigheid heeft alles te maken met de kennis van Gods heil en zijn wil en de eenheid in het geloof. Deze eenheid is geen ‘elk wat wils’-houding. De eenheid is kenmerk van de waarheid van het evangelie. De waarheid van het evangelie bepaalt de eenheid. Het feit dat de apostel het spreken over waarheid en eenheid verbindt met de liefde, geeft aan dat elk spoor van waarheidsfanatis-me afwezig is. Waarheid, eenheid en liefde zijn in een leven uit Christus met elkaar verbonden (4:15, 16).

Waarheid als ware leer

In de tweede brief aan de Korintiërs zijn de betrouwbaarheid van de apostel, zijn ambt en zijn prediking in het geding. Heel zijn betoog loopt uit op de verzekering: ‘Wij vermogen niets tegen de waarheid, maar wel voor de waarheid’ (2 Kor. 13:8). Wat ‘waarheid’ is, krijgt zijn invulling vanuit Gods openbaring in Christus (vgl. 2 Kor. 4:2). Het is de betrouwbare waarheid aangaande Gods heil tegenover alle dwaalleer en leugen en daarom synoniem met het elders door Paulus gebruikte woord ‘evangelie’. Het evangelie wordt vaak aangeduid als het woord der waarheid tegenover dwaalleer en leugen (bijv. 2 Kor. 6:7; Kol. 1:5; Ef. 1:13). Paulus is sinds zijn bekering (Hand. 9) voor de waarheid van het evangelie gewonnen. Sinds de dag dat zijn verzet tegen Christus gebroken is, verkondigt hij de waarheid met alle kracht die in hem is, als een trouw dienaar van Christus. Deze waarheid – het evangelie van Gods heil – is onoverwinnelijk en zal zich doorzetten en standhouden tegen alle krachten die er tegenin gebracht worden.

In de latere brieven van Paulus tendeert ‘waarheid’ in de richting van de ware leer. We zien dit met name in de brieven aan Timoteüs en Titus. In deze zogenoemde pastorale brieven wordt waarheid als de gezonde leer menigmaal gesteld tegenover menselijke verdichtsels (1 Tim. 6:5; 2 Tim. 2:18; 3:8; 4:4; Tit. 1:14). Tegenover dwaalleer wordt de gemeente opgeroepen om vast te houden aan het evangelie. ‘Waarheid’ krijgt hier de betekenis van het fides quae, het geloof dat geloofd wordt. Toch heeft het ook in deze brieven de betekenis van ‘heilswaarheid’. Tot kennis van de waarheid komen is hetzelfde als God leren kennen (1 Tim. 2:4; 2 Tim. 3 7; vgl. ook 2 Tim. 3:15-17 over de Schriften die wijs kunnen maken tot behoud). De gemeente wordt in 1 Timoteüs 3:15 een ‘pijler en fundament van de waarheid’ genoemd. De waarheid is een omschrijving van de evangelieinhoud. De gemeente heeft midden in de wereld de waarheid hoog te houden. Doet ze dit niet, dan houdt ze op als gemeente te functioneren. In vers 16 wordt de waarheid omschreven als ‘het geheimenis van de godsvrucht’ in een hymne ter ere van Jezus Christus. De waarheid bestaat in het goede nieuws aangaande Jezus de verhoogde Heer, wiens glorie gepredikt, bezongen en geloofd wordt.

Waarheid in het Evangelie vanJohannes

Zeer frequent komt het woord met zijn afleidingen in het Evangelie en de brieven van Johannes voor. Waarheid staat in scherp contrast tot leugen, zoals ook licht tegenover duisternis staat en leven tegenover dood. Deze tegenstellingen zijn niet op te vatten in de zin waarin gnostische stromingen daarover spraken. In deze religieuze groeperingen, waar de Vroege Kerk een felle strijd mee gevoerd heeft, staat de goddelijke wereld tegenover de boze schepping. Een dergelijk kosmisch dualisme, zoals deze leer genoemd wordt, leidt tot een onderwaardering van het concrete aardse bestaan. Bij Johannes is de schepping Gods goede schepping, zijn kosmos (vgl. Joh. 1:1vv en Gen. 1:1; zie ook 3:16; 17:15). Het spreken in tegenstellingen wil tot uitdrukking brengen dat de werkelijkheid van Gods heil in Christus tegenover de machten van zonde, demonie en dood staat. Om het leven te ontvangen en Gods Rijk in te gaan, is het nodig dat een mens opnieuw (van boven) geboren wordt uit water en Geest (3:5). Uit God geboren zijn is dan ook hetzelfde als ‘uit de waarheid’ zijn, dat wil zeggen door Gods waarheid tot een nieuw bestaan herschapen (vgl. bijv. 1 Joh. 3:19-20).

Tegenover zijn lezers – die ademden in de Griekse cultuur – getuigt Johannes van de werkelijkheid van Gods openbaring die aanhet licht getreden is in de komst en het werk van Jezus Christus. Hij is het ware brood, de ware wijnstok, de echte, goede herder, het ware licht, het water dat werkelijk de dorst lest, zoals de Ik-ben woorden getuigen. Toch is de schrijver voluit Israëliet, ondanks zijn aansluiting bij het Griekse spraakgebruik. De ware werkelijkheid wordt niet gevonden langs de weg van de filosofische rede of het schouwen, maar door te geloven in Jezus Christus, de Messias van Israël, in wie Gods verbondsbeloften vervuld worden (vgl.5:39; 20:30, 31).

Jezus Christus is de waarheid in eigen persoon, de ware weg tot het leven (14:6). Hij is de getuige van Gods waarheid in zijn spreken en handelen (vgl. Op. 1:5). Gesteund door het getuigenis van de hemel is zijn getuigenis waarachtig en rechtsgeldig (5:31-33), evenals het getuigenis over Hem van de evangelist (19:35; 21:24).

Niet alleen zijn joodse tegenstanders verzetten zich tegen dit getuigenis van Jezus (vgl. Joh. 8). Ook de heiden Pilatus, vertegenwoordiger van een sceptische cultuur, weet er geen raad mee. ‘Wat is waarheid?’ vraagt hij (18:37). Jezus openbaart Zich als de koning van de waarheid. Maar deze koning is een gebonde-ne die veroordeeld wordt tot de dood aan het kruis. Dat bepaalt de aard van zijn waarheidspretentie. Die wordt niet bepaald door wereldse macht, maar openbaart zich in de vernedering en de zwakheid van een gekruisigde Heer. Deze waarheid maakt gebonden mensen vrij (8:32, 36). De Geest, die na Jezus’ heengaan van Hem getuigt, geeft mensen aan deze vrijheid deel. Als de Geest der waarheid, de Geest die Gods waarheid betuigt en Jezus verheerlijkt, staat Hij tegenover de geest van dwaling (1 Joh. 4:6). Hij is de Gids die de gemeente op haar weg naar de toekomst de waarheid van Gods openbaring in Jezus ten volle doet verstaan, zodat er ook licht valt op de Schriften van het Oude Testament (vgl. 2:22; 7:39; 12:16; 20:9) en Jezus’ leerlingen in woord en geschrift deze waarheid gaan verkondigen.

Kern

Het Griekse waarheidsbegrip heeft diepe sporen getrokken in de geschiedenis van de kerk. Soms leidde dat tot een rationalistische benadering van waarheid en werkelijkheid. De waarheid valt dan samen met het systeem van de leer. Daarom is het goed het relationele en verbondsmatige karakter van de waarheid te beklemtonen. De Waarheid is in eerste instantie een persoon: Christus die met ons in gemeenschap treedt.

Als reactie op een intellectualistische benadering vervalt men nogal eens tot een antidogmatische visie, waarbij de subjectieve beleving het een en het al is. Jezus Christus, de waarheid in eigen persoon, is niet los te maken van de Heilige Schrift als het getuigenis van Gods openbaring. Gods Woord is de waarheid. Daarom is de aandacht voor Bijbel, dogma en confessie legitiem.

In het geding om de waarheid in een postmoderne cultuur zullen we noch kunnen toegeven aan relativisme noch aan fanatisme. Een doordenking vanuit het werk van de Heilige Geest kan ons hierbij helpen. Het is de Geest die mijn ogen opent voor de waarheid, zodat ik haar ga bijvallen. Van hieruit valt licht over de vragen rondom waarheid en tolerantie, rondom het verstaan en de vertolking van het bijbels getuigenis, alsook rondom het oecumenisch gesprek.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: evangelie, geloof, kennis, leugen, trouw, Geest.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken