Menu

Premium

Geloof, ongeloof, vertrouwen

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Wanneer de rede, het denkvermogen per definitie voorrang krijgt, blijft er voor geloof een minimaal plekje over. Het wordt getolereerd als een restant uit het verleden, dat op sterven na dood is. Deze overtuiging, met nadruk en verve gebaseerd op ‘de feiten’, het redelijk inzicht, heeft lange tijd de boventoon gevoerd, althans in onze westerse cultuur. Toch is ook in dit opzicht een kentering gaande. Geloof, in welke vorm dan ook, blijkt sterker te zijn dan men veronderstelde. Mensen hunkeren naar fundamentele geborgenheid in iemand, eventueel in iets, ontheven aan het menselijke vlak van opgaan, blinken om vervolgens in het niet te verzinken. De notie van vertrouwen is een oergegeven, onmisbaar voor het menselijk bestaan. Leven in het platte vlak alleen, vrede hebben met de dingen van de dag, roept onrust op, vraagt naar meer, zoekt naar zin. Woorden als geloven en vertrouwen zijn voor meerdere uitleg vatbaar. Men kan er zoveel bij denken dat het gevaar levensgroot is dat men er vrijwel niets meer bij denkt. Wat overblijft is een ratjetoe van gedachten en gevoelens, sterk afhankelijk van de waan van de dag, de geest van de tijd. In de ontmoeting, de confrontatie zelfs van gelovigen – onze cultuur vertoont immers een breed spectrum van godsdienstige overtuigingen – is het van eminent belang om duidelijk te maken wat geloof(svertrouwen) in het spoor van de Bijbel betekent.

Woorden

Fundamenteel voor de geloofshouding, het geloofsleven in het Oude Testament is het (werk)woord helmin en verwante uitdrukkingen. Ons woordje amen is afgeleid van het genoemde Hebreeuwse werkwoord. Geloven in deze bijbelse zin betekent dan ook vooral: ‘amen’ op iemand, iets zeggen, zich verlaten op, zich toevertrouwen aan. Het is doorgaans – tenzij de zaak min of meer op afstand blijft -een existentieel gebeuren, waarbij het verstand én het hart betrokken zijn. Ook andere woorden spelen in dit verband een rol, zoals batach (‘veilig zijn’, ‘zich veilig voelen’) en chasa (‘een toevlucht zoeken’).

Het Griekse equivalent van het Hebreeuwsehelmin is in het Nieuwe Testament pisteuein (‘vertrouwen’, ‘geloof schenken’). Het is een woord met een zo brede actieradius dat het ook in staat is om nieuwe elementen te verwoorden. Daarnaast moeten genoemd worden peithein/peithomai (‘overtuigd zijn/worden’, bijv. Hand. 28:23; 2 Tess. 3:4) en hupa-kouein, (‘gehoorzamen’, Hand. 6:7; 2 Tess. 1:8).

Betekenis in context

Oude Testament

Geloof als existentiële relatie

Geloof(svertrouwen) is typerend voor de relatie tussen de mens en God. Zij zijn met elkaar verbonden. Het hart van de relatie klopt dan ook in het verbond. De levende God is altijd en in alles de eerste. Bij Hem ligt het initiatief om de relatie aan te gaan. Zijn trouw maakt ook de duurzaamheid van de relatie uit. Geloof als reactie van de mens op de actie van God is dan ook een existentiële aangelegenheid, waarbij de totaliteit van ons bestaan in het geding is en ook op het spel staat. Zonder nu een scheiding aan te brengen in de godsdienstgeschiedenis van het Oude Testament mogen we wel enig onderscheid signaleren. Er is sprake van een collectieve structuur van de geloofsweg, terwijl later – met name in de profetische literatuur en in de Psalmen – het profiel, het portret van de afzonderlijke mens duidelijker in beeld komt. Het voorbeeld van Abraham, de vader der gelovigen, maakt duidelijk dat de persoonlijke en collectieve elementen geen concurrenten maar bondgenoten zijn. Abraham is het oerbeeld, voorbeeld van de gelovigen. Veelzeggend is het verhaal van Genesis 15. Aan Abram wordt een zoon beloofd. Het ligt bepaald niet in de lijn der verwachting; de ouders zijn deze leeftijd te boven. Desondanks geldt de belofte van Godswege. Abram beaamt deze belofte, acht het woord van de levende God zekerder dan zijn eigen veronderstellingen: ‘En hij geloofde in de Here, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid’ (vs. 6).

Fundamenteel in de geloofsbeleving zijn de beide noties ‘vrees’ en ‘vertrouwen’. Op het eerste gezicht lijken zij tegenstrijdig te zijn. In werkelijkheid, in de geloofswerkelijkheid zijn ze onlosmakelijk met elkaar verweven. Typerend is het slot van Exodus 14, de tocht door de Schelfzee: ‘Toen zag Israël, welk een machtige daad de Here tegen Egypte gedaan had; en het volk vreesde de Here en zij geloofden in de Here en in Mozes, zijn knecht’ (vs. 31). Ook de vertrouwelijkheid in de omgang met God laat onverlet dat Hij de Hoog-Heilige, de Eerbiedwaardige is en blijft.

Geloof als vertrouwen op de belovende God

Geloofsvertrouwen staat en valt met de betrouwbaarheid, de trouw van God. Hij heeft Israël uitgeleid en verlost uit het diensthuis, het oord van de slavernij ‘opdat gij zoudt weten, dat de Here, uw God, de enige God is, de trouwe God, die het verbond en de goedertierenheid houdt jegens wie Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden’ (Deut. 7:9); ontrouw van de kant van de mens maakt het leven onmogelijk, richt mensen te gronde (7:10-11). Van de betrouwbaarheid van de Here is ook sprake wanneer de Here Zich in de nood van de ballingschap openbaart als Verlosser die zijn volk opnieuw zal uitleiden (Jes. 49:7; 54:10). Omdat Hij door en door betrouwbaar is, geldt dat ook van zijn bevelen (Ps. 111:7) en van zijn getuigenis (Ps. 19:8). Het geloof hecht zich dan ook aan de beloften van God. Aldus komt een mens in de rechte verhouding tot God te staan (zie Rom. 4 waar Paulus op de belofte aan Abraham teruggrijpt!). Het tegendeel – het wantrouwen, het ongeloof, de ongehoorzaamheid -steekt telkens weer de kop op. Voortdurendwordt het volk, worden de gelovigen tot de orde geroepen. De roep tot bekering klinkt alom in de Bijbel. Psalm 78 stelt deze onmogelijke mogelijkheid indringend aan de kaak. Tijdens de tocht door de woestijn gebeurde wat later ook meermalen het geval was: ondanks de tekenen van Gods trouw ‘zondigden zij verder en vertrouwden niet op zijn wonderen. (… ) zij bedrogen Hem met hun mond en belogen Hem met hun tong; hun hart was niet standvastig bij Hem, zij waren niet getrouw aan zijn verbond’ (Ps. 78: 32, 3637). Mozes verwijt het volk: ‘(gij waart) weerspannig tegen het bevel van de Here, uw God: gij geloofdet Hem niet en luisterdet niet naar zijn stem. Weerspannig waart gij tegen de Here, zolang ik u ken’ (Deut. 9:23-24). Wanneer God, de Betrouwbare Bondgenoot, alles, dus ook Zichzelf investeert in zijn relatie met de mensen, mag ook volstrekte toewijding van onze zijde verwacht worden.Wij dienen Hem volkomen te volgen (Num. 14:24; 32:11), onberispelijk te zijn tegenover Hem (Deut. 18:13; Ps.18:24) en volkomen op Hem gericht te zijn (1 Kon. 8:61; 11:4). Het alternatief raakt evenzeer de fundamenten van het bestaan: ‘De Rots, die u verwekt heeft, hebt gij veronachtzaamd en vergeten de God, die u heeft voortgebracht’ (Deut. 32:18). De Here zag dit tot zijn verbijstering. Gekrenkt door zijn eigen kring, zonen en dochters, heeft Hij hen verworpen: ‘Hij zeide: Ik wil mijn aangezicht voor hen verbergen en zien, wat hun einde wezen zal, want zij zijn een verkeerd geslacht, kinderen, die geen trouw kennen’ (32:19-20). De dienst van en aan God is onvoorwaardelijk. Hij is de Enige die aanspraak maakt op onze totale betrokkenheid: ‘Gij zijt, luidt het woord des Heren, mijn getuigen, en mijn knecht, die Ik verkoren heb, opdat gij het weet en in Mij gelooft en inziet, dat Ik dezelfde ben; vóór Mij is er geen God geformeerd en na Mij zal er geen zijn’ (Jes. 43:10). De liefde vraagt niet minder dan ons hele hart(Deut. 6:5).

Geloven en leven

Het wekt dan ook geen verbazing dat ‘geloven’ en ‘leven’ vrijwel synoniem zijn. Met name Jesaja verwoordt een en ander heel duidelijk. Geloven in deze unieke God is de enige mogelijkheid om zinvol, zegenrijk en hoopvol te leven: ‘Indien gij niet gelooft, voorwaar, gij wordt niet bevestigd’ (7:9). Het kwetsbare, kostbare bestaan heeft zonder dit geloofsvertrouwen geen bestand, houdt geen stand. Politieke overwegingen kunnen geen duurzaam heil bewerken (7:1vv). Het vertrouwen op de macht van mensen zal een illusie blijken te zijn (30:15vv). Wanneer het leven, de samenleving onder druk komt te staan, is alleen God bij machte om redding te bieden, een schuilplaats te zijn (28:14vv). Geloven in God kan dan ook vooral het karakter krijgen van hopen, met gegronde verwachting op weg gaan: ‘En ik zal wachten op de Here, die zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jakob, ja op Hem zal ik hopen'(8:17; zie ook 40:25vv.). Ook elders in het Oude Testament zijn deze beide elementen – geloven en hopen – op het nauwst met elkaar verbonden. Men denke aan de psalmen (25:2v; 42:6, 12; 43:5; 130:5v). Veelzeggend is het slot van Psalm 33, vooral wanneer het contrast – zoals verwoord in de eerste verzen van Psalm 37 – verdisconteerd wordt. Uiteindelijk zijn we volstrekt op God aangewezen, die zijn plannen doorzet, wiens verbondstrouw eeuwig duurt (Ps.138:8).

Nieuwe Testament

Kenmerkende elementen van het Oude Testament en het jodendom zijn duidelijk herkenbaar. Het (geloofs)spoor wordt voortgezet, maar in bepaalde opzichten ook vernieuwd. In het jodendom tussen – globaal gezegd – Maleachi en Matteüs hecht het geloof zich enerzijds aan het verleden en aan het onderhouden van de geboden, anderzijds aan de toekomstige heerlijkheid, die het einde zal zijn van de geschiedenis. Het is de enige manier om te kunnen leven, overleven in een chaotische wereld. Om enige orde te scheppen in het veelstemmige getuigenis van het Nieuwe Testament maken we een onderscheid in drieën. Het eerste sluit nauw aan bij het spoor van het Oude Testament en het jodendom. Het tweede onderstreept vooral de specifiek christelijke elementen, terwijl het derde de balans opmaakt en enkele karakteristieke lijnen nader onderzoekt.

Vertrouwen en gehoorzaamheid

Het geloof richt zich op het Woord van God, dat ons is toevertrouwd. Het is al ons vertrouwen waard. Na en naar aanleiding van de tempelreiniging komen de discipelen tot het inzicht dat en waarom Jezus dit alles gezegd heeft ‘en zij geloofden de Schrift en het woord, dat Jezus gesproken had’ (Joh. 2:22). Het vertrouwen geldt wat de profeten gezegd hebben (Luc. 24:25), wat in de wet en de profeten geschreven staat (Hand. 24:14) en wat God zegt bij monde van zijn boden (Luc. 1:20, 45; Mar. 11:31).

Geloven is ook gehoorzamen. Het element van de gehoorzaamheid wordt ook en vooral door Paulus sterk benadrukt (Rom. 1:5, 18; 6:12; 10:16; 15:18; 16:19). Geloven heeft ook sterk de notie van vertrouwen. Jezus stilt de storm en vraagt zijn ontredderde discipelen: ‘Waarom zijt gij zo bevreesd? Hoe hebt gij geen geloof?’ (Mar. 4:40). Het geloof kan dan ook bergen verzetten: ‘Hebt geloof in God. Voorwaar, Ik zeg u, wie tot deze berg zou zeggen, hef u op en werp u in de zee, en in zijn hart niet zou twijfelen, maar geloven, dat hetgeen hij zegt geschiedt, het zal hem geschieden’ (Mar. 11:23). Het vertrouwen uit zich ook in trouw. Er is daarom sprake van volharding (Hebr. 12:1vv; 2 Tess. 1:4) en van geduld (Hebr. 6:12), in één adem genoemd met geloof. In Hebreeën 11:1 is geloven nauw verwant aan hopen, gegronde verwachting hebben: ‘Het geloof nu is de zekerheid der dingen die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet’. De schrijver illustreert dit aan een lange reeks van getuigen uit het Oude Testament die – gehoor gevend aan de roepstem van God – in die geloofsverwachting geleefd hebben en gestorven zijn. Ook elders vinden we de verbinding tussen geloof en hoop. Paulus schrijft dat Abraham ‘tegen hoop op hoop geloofd heeft, dat hij een vader van vele volken zou worden’ (Rom. 4:18; zie ook 1 Kor. 13:13; 1 Tess. 1:3; 1 Petr. 1:21).

Geloven inJezus Christus

Het geloof is in het Nieuwe Testament de unieke concentratie op de ene God, die Zich in Jezus Christus heeft geopenbaard (zie bijv. 1 Tess. 1:8-10; Hand. 17:22-31). De persoon en het werk van Jezus Christus vormen het hart van het christelijk geloof, de inhoud van het evangelie (vgl. Mar. 1:1-15). Vooral in het Evangelie van Johannes is Jezus Christus, het vleesgeworden Woord, de allesbeheersende inhoud van het geloof. Geloven in Jezus is Hem kennen en erkennen als de Zoon van God (Joh. 1:10-12; 2:11; 6:68-69). Aan het geloven in Hem is de belofte van (eeuwig) leven verbonden (Joh. 3:16; 6:35; 11:25-26). Geloven is antwoorden op het Woord, de openbaring die mensen van Godswege ten deel valt (5:39; 17:5). Johannes schrijft zijn Evangelie met het doel geloof te wekken en te versterken (Joh. 20:30-31). Kenmerkend voor dit Evangelie is ook de scherpe tegenstelling tussen geloof en ongeloof, ongehoorzaamheid, licht en duister, liefde en haat (bijv. 3:36; 12:44-50; 15:1827; 16:8-11).

De weg van het geloof is de weg van het belijden (Joh. 6:69; Rom. 10:9). Een en ander impliceert ook een persoonlijke band met Jezus Christus. ‘Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven…’ (Rom. 6:8). Het bestand van mijn leven is dat ik ‘leef door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven’ (Gal. 2:20). Het ontstaan van het geloof resulteert in een bestaan, in een leven als gelovige. Het geloof ontstaat door het aannemen van de boodschap (zie bijv. Rom. 1:5; 3:25; 1 Kor. 15:14,17; 1 Tess. 1:8). Er is sprake van ‘de mate van het geloof, dat God elkeen in het bijzonder heeft toebedeeld’ (Rom. 12:3). We worden opgeroepen om ‘de zwakke in het geloof’ te aanvaarden (Rom. 14:1). De verkondiging is zodanig dat ‘uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God’ (1 Kor. 2:5). De apostel wil geenszins ‘heerschappij voeren over uw geloof; neen, wij zijn medewerkers aan uw blijdschap, want door het geloof staat gij vast’ (2 Kor. 1:24).

Geloven is een relationeel begrip, maar soms valt de nadruk op datgene wat geloofd wordt (de technische term is fides quae creditur in onderscheiding van de fides qua – dat is: waarmee, waardoor geloofd wordt). Blijkens Galaten 1:23 wordt de boodschap zelf aangeduid als het geloof. Van Paulus wordt immers verteld: ‘Hij, die ons vroeger vervolgde, verkondigt nu het geloof, dat hij tevoren trachtte uit te roeien’. In dit verband is ook te denken aan de tegenstelling tussen wet en geloof (Rom. 3:31; 4:14), de uitdrukking ‘komen tot het geloof (Gal. 3:23, 25) en de drieslag ‘één Here, één geloof, één doop’ (Ef. 4:5).

Horen en geloven

Het geloof is uit het gehoor. De geloofsbelijdenis van Israël was en is dan ook: ‘Hoor, Israel: de Here is onze God; de Here is één!’ (Deut.6:4). Het horen is verbonden met het Woord van God, geboekstaafd in de geschriften van het Oude en Nieuwe Testament. Hier tekent zich ook een verschil af tussen de beide testamenten dat ingrijpende gevolgen heeft voor de weg, de wijze van het geloof. In Romeinen 10, waar het schisma tussen Israël en de gemeente van Christus met hartzeer, maar niet zonder hoop wordt beschreven, vraagt de apostel: ‘Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in wie zij niet geloofd hebben? Hoe geloven in Hem, van wie zij niet gehoord hebben? Hoe horen zonder prediker? En hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn?’ (vss. 1415). Met een verwijzing naar enkele teksten van Jesaja (52:7; 53:1) concludeert Paulus: ‘Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus’ (vs. 17). Het Woord van God, bron, baken, norm van het geloof, is ten diepste Jezus Christus, sprékend God (Joh.1!). In en door Hem heeft God Zich geheel en al uitgesproken. Deze heilzame woorden, verdicht in de heilsdaden van het kruis en de opstanding van Jezus Christus, vragen geloof. Geloven zal uiteindelijk, als God zal zijn ‘alles in allen’ (1 Kor. 15:28), aanschouwen worden (1 Kor. 13:12-13; 1 Joh. 3:2).

Kern

Geloven in God betekent veel meer dan iets vinden, menen, voelen, ervaren. De God van wie de Schriften getuigen, investeert Zichzelf in de relatie die Hij met mensen aangaat. Hij is door en door betrouwbaar en dus ook trouw aan zijn verbond. De reactie van de mens kan dan ook niet anders dan een totale inzet zijn. Geloven in God is fundament, behuizing en perspectief van ons bestaan. Buiten deze verhouding is geen leven, althans niet in bijbelse zin. God is in alles de eerste, Hij blijft en blijkt ook overmachtig in zijn trouw. Wie Hem op zijn Woord, dat ten diepste Jezus Christus is, vertrouwt, ontdekt datgeloof en genade twee kanten van dezelfde zaak zijn. Het anker van ons bestaan ligt vast in Hem.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: belofte, hoop, horen, trouw, wachten, woord.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken