Menu

Basis

Hartsverandering

Bij Genesis 45:3-11.15 en Lucas 6:27-38

‘Keer mij om naar U toe; keer ons toe naar elkaar.’ Wonderlijk hoe goed de lezingen van deze zondag bij elkaar passen. Allebei zijn ze samen te vatten in één woord, kernbegrip in de joods-christelijke traditie: ‘ommekeer’ (Hebr.: tesjoebhah). Of zoals opperrabbijn Jonathan Sacks het noemt in zijn boek Niet in Gods Naam: ‘hartsverandering’, de ‘omkeer’ (Gr.: metanoia) waartoe Johannes de Doper ons oproept aan het begin van het Marcusevangelie.

In de evangelielezing toont Jezus ons de weg daarheen. Het fragment uit het Jozefverhaal als de apotheose van de tesjoebhah van de broers, en met name van Juda, is er een praktijkvoorbeeld van.

De ontroering van Jozef

Door het weglaten van de eerste twee verzen van hoofdstuk 45 verdwijnt er dramatiek uit dit fragment van het verhaal over Jozef en zijn broers; een geschiedenis die Jozef hier kort memoreert. Het gaat om meer dan vreugdetranen bij het weerzien van zijn broers. Het is de ontlading van de spanning die in het voorafgaande werd opgebouwd, en gaat samen met Jozefs’ vreugde om de ‘hartsverandering’ die zich bij de broers heeft voltrokken. Zij hadden Jozef als slaaf verkocht, maar nu zijn zij zelf in die positie terechtgekomen. En als Benjamin dreigt in Egypte achter te moeten blijven op beschuldiging van diefstal, is Juda zelfs bereid zijn plaats als gevangene in te nemen. Hun vader, Jakob, zou het verlies van de tweede zoon van zijn geliefde vrouw Rachel niet overleven. De ‘omkering’, ‘hartsverandering’ van de broers begon bij het zien van het verdriet van hun vader na het bedrog met Jozefs met geitenbloed besmeurde kleed, en zette door, gestimuleerd door dreigende hongersnood in hun thuisland en door het optreden van Jozef.

Vlakterede

Wat bij Matteüs de Bergrede wordt genoemd, is bij Lucas bekend geworden als ‘de vlakterede’. Na een verblijf op ‘de berg’, plaats van contact met de Eeuwige, zoals voor Mozes op de Sinai, houdt Jezus die rede voor een erg groot publiek en over hun hoofden heen tot mensen van alle tijden die zijn woorden horen en ter harte willen nemen: zijn leerlingen. Je zou een driedeling kunnen aangeven in deze lezing. Eerst richt Jezus zich tot zijn leerlingen, die in Lucas’ tijd erg te lijden hadden (Lucas 6:20-23); dan tot de veroorzakers van wanorde en leed (6:24-26); en ten slotte tot al zijn volgelingen (6:27-38). Dat laatste deel is vooral belangrijk, omdat het in praktijk brengen daarvan zal leiden tot opheffing van mensonwaardige tegenstellingen en tot omzien naar elkaar: altruïsme in plaats van egoïsme, geven en delen in plaats van nemen: ‘hartsverandering’.

Gelukkig jullie, armen

De ‘armen’ (6:20) zijn degenen met een open mind, die afstand hebben genomen van elke hebbelijkheid ten koste van een ander. Hoe zou de wereld eruitzien als we ons zo zouden gaan gedragen? Als we ons zouden gaan verdiepen in anderen, die anders zijn dan wij zelf? We zijn zo geneigd om te denken in wij-en-zij-tegenstellingen, om ons af te zetten tegen, in plaats van ons in te leven in de ander. Zouden fanatici van welke godsdienst dan ook dan niet meer compassie krijgen voor mensen die door hen werden en worden gemarteld of vermoord, omdat zij andere waarden hebben dan zij?

Wee jullie, rijken

Volgens de tekst spreekt Jezus van concrete situaties door viermaal het woordje ‘nu’ te gebruiken in de tweede en derde zaligspreking en in de tweede en derde wee-roep – het woordje is weggelaten in de BGT. Ook het gebruik van ‘jullie’ laat er geen misverstand over bestaan dat Hij concrete mensen aanspreekt: de armen, slachtoffers van uitbuiting en geweld van toen en van alle tijden. Onder de aangesprokenen bevinden zich echter ook mensen die Jezus aanhoren, maar er niet naar gaan leven: rijke hebbers, die minderbedeelden niet zien staan en alleen aan hun eigen portemonnee denken, zoals de rijke in de parabel van de rijke man en de arme Lazarus (Lucas 16:19-31). Potentaten die over lijken gaan. We komen hen dagelijks tegen in het nieuws. Jezus spreekt over Gods toekomstig heilshandelen dat voor een omkering zal zorgen. Maar tegelijk laat Lucas de lezer weten dat met het optreden van Jezus die toekomst al begonnen is. Maria zong er al over in haar Magnificat (Lucas 1:46-55).

Jullie die Mij horen: heb je vijanden lief

Maar ook van de lezer wordt engagement gevraagd, van de ‘jullie, die luisteren’ (6:27). Dat engagement krijgt concreet gestalte in veel imperatieven. Het valt op dat de meeste ervan uitwerkingen zijn van het grote gebod je vijanden lief te hebben en goed te zijn voor wie je kwaad doen. Dat betekent een volledig afrekenen met een tit-for-tat-mentaliteit: afstand doen van het met gelijke munt terugbetalen, van wraakneming, maar ook van geven om meer terug te krijgen of de eigen positie te verbeteren ten koste van die van anderen. Afzien van het do-ut-des-denken, dat ook in onze tijd zo navrant aanwezig is. Als je aan die ‘hartsverandering’ werkt, zul je kind van de Allerhoogste genoemd worden (6:35). Niet omdat de Eeuwige ‘het goede loont en het kwade straft’, zoals we leerden, maar omdat God het goede met iedereen voorheeft.


De imperatieven in de verzen 6:36-38 kunnen worden gezien als passiva divina. Zo wordt vergelding niet van mensen, maar van God verwacht. De imperatieven geven een gedragslijn aan hoe men geweld en vijandschap tegemoet dient te treden: oproepend en uitnodigend tot ‘hartsverandering’ van de ander en van onszelf, zoals gebeurde met Jozef en zijn broers.

Deze exegese is opgesteld door José Vos.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken