Menu

Premium

Koning

koningschap, koninkrijk, keizer

In de loop der eeuwen heeft het koningschap grote veranderingen ondergaan. In vele landen is het niet meer de vanzelfsprekende regeringsvorm. Gekozen presidenten hebben de plaats van keizers en koningen ingenomen. Van de huidige vorsten regeert slechts een enkeling met de absolute macht die kenmerkend was voor de koningen in het verleden. Ons land is een constitutionele monarchie. Vergelijkbare staatsvormen zijn te vinden in de Scandinavische landen, in België, Groot-Brittannië en Spanje.

Grondtekst

Het Hebreeuwse woord mèlèk (koning) komt in het Oude Testament veelvuldig voor – ongeveer 2500x (o.a. Gen. 14:1; 20:2; 1 Sam. 8:22; 2 Sam. 3:21; Ps. 21:2; 1 Kon. 1:34,39; 2 Kon. 11:12; 2 Kron. 23:11). Veelzeggend is het gegeven dat de term malkah (vrouw van de koning /koningin) slechts op ongeveer dertig plaatsen te vinden (1 Kon. 10:1,4,10,13; 2 Kron. 9:1,3,9,12; Ester 1:9-18; 2:22; 5:2-12; 7:1-8; 8:1,7; 9:12,29-31; Hoogl. 6:8-9). De regering van de koning, zijn koningschap en koninkrijk worden in het Oude Testament weergegeven met het woord malkoet. Het komt vooral in bepaalde boeken voor: 22x in Ester; llx in 1 Kronieken; 27x in 2 Kronieken; 13x in Daniël; 6x in Ezra; 2x in Nehemia en 6x in Psalmen.

Het Griekse woord voor koning is basileus. In het Nieuwe Testament krijgt onder meer Herodes die titel (Mat. 2:1,3,9; Luc. 1:5), maar ook zijn zoon Herodes Antipas die in feite geen koning was, maar ‘tetrarch’ genoemd diende te worden (Mat. 14:9; Mar. 6:14-29). Andere koningen in het Nieuwe Testament: Herodes Agrippa I (Hand. 12:1,20); Herodes Agrippa II (Hand. 25:13-27; 26:1-32); Aretas, de koning der Nabateeën (2 Kor. 11:32); ook de Romeinse keizers kunnen koningen worden genoemd (1 Tim. 2:2; 1 Petr. 2:13,17; Op. 17:9-10); vergelijk echter Luc. 2:1 en 3:1 waar achtereenvolgens keizer Augustus en keizer Tiberius de titel kaisar hebben gekregen. Een zinsnede uit een der oudtestamentische psalmen heeft sporen nagelaten in het Nieuwe Testament en vooral in het laatste bijbelboek: ‘waarom stellen koningen van de aarde zich in slagorde op, beramen vorsten een oorlogsplan tegen God de Heer en tegen zijn gezalfde?’ (Ps. 2:2 – vgl. Mat. 17:25; Luc. 22:25; Hand. 4:26; Op. 1:5; 6:15; 17:2,18; 18:9; 19:19; 21:24). In het bijzonder in de prediking van Jezus staat de term basileia tou theou. Het is het Koninkrijk van God dat nabij is (Mar. 1:15), dat soms al realiteit schijnt te zijn (Mat. 12:28; Luc. 17:2021) en dat door middel van gelijkenissen reliëf krijgt (Mat. 13:1-52; Mar. 4:1-34). Zoals eerder al aangeduid kregen de zonen van Herodes niet de titel basileus, maar tetrarchès (viervorst: Mat. 14:1; Luc. 3:1,19; 9:7; Hand. 13:1). Bij de gratie van het Romeinse gezag voerden zij het bewind over een betrekkelijk klein gebied.

Letterlijk en concreet

a.Het koningschap speelt in de geschiedenis van het volk Israël een merkwaardige, dubbelzinnige rol. In de periode van de patriarchen was van een erfelijk koningschap nog in het geheel geen sprake. De aartsvaders leefden als rondtrekkende nomaden. Binnen hun eigen familie of clan waren zij gezaghebbend. In ontmoetingen en conflicten met andere stamhoofden of koningen werd hun macht op de proef gesteld. Wanneer Abraham als vluchteling in Egypte arriveert, onderwerpt hij zich aan de macht van de farao (Gen. 12:10-20). In een conflict met ‘koningen van het Oosten’ behaalt hij weliswaar een verrassende overwinning, maarerkent vervolgens het gezag van Melchisedek, de koning van Salem (Gen. 14:18-20).

b.Na de uittocht uit Egypte en de verovering van het beloofde land worden de twaalf stammen aanvankelijk niet geregeerd door koningen. Van een centraal gezag kan in die eerste periode niet worden gesproken. De onderlinge verdeeldheid is groot, met als gevolg dat de twaalf stammen voortdurend bedreigd worden door aanvallen van omringende volken. In die tijden van nood treden de ‘richters’ op, charismatische leiders die soms door middel van eenmans-acties -zoals Simson – voor kortere of langere tijd een einde aan vijandige bedreigingen weten te maken.

c.Het is begrijpelijk dat gaandeweg de onvrede over deze situatie groeit en het volk behoefte krijgt aan een sterk centraal gezag. Om die reden vraagt het volk aan de bejaarde profeet Samuël om een echte koning: ‘U bent oud geworden, en uw zonen bewandelen uw wegen niet. Stel daarom een koning aan om rechter over ons te zijn, zoals alle er een hebben’ (1 Sam. 8:5). In eerste instantie wijst Samuël dit verzoek verontwaardigd van de hand. Hij verwerpt de gedachte dat de Israëlieten hun hoop op een koning zouden moeten vestigen. In feite hebben ze al een koning: God! Uiteindelijk zwicht Samuël voor de aandrang van het volk, maar doet dat niet zonder het ernstig te waarschuwen voor de hebzucht van koningen: ‘De koning die over u heerst zal de volgende rechten laten gelden: uw zonen zal hij opeisen … uw dochters zal hij opeisen … Uw beste akkers, wijngaarden en olijftuinen zal hij van u afnemen … Als het zover is, zult u bij de Heer uw beklag doen over de koning die u zelf gewild hebt, maar dan zal de Heer niet antwoorden’ (1 Sam. 8:10-22).

d.De rij van koningen van Israël wordt geopend door Saul, een jonge man uit de stam Benjamin. Hij wordt door Samuël tot koning gezalfd. Over zijn uiterlijk wordt het volgende verteld: ‘jong en mooi; geen Israëliet was zo mooi als hij en hij stak met kop en schouders boven iedereen uit’ (1 Sam. 9:2). Ondanks dit veelbelovend begin mislukt Saul volledig. Hij handelt niet in overeenstemming met de wil van God (1 Sam. 15). Vervolgens wordt David door Samuël tot koning gezalfd. Ook zijn uiterlijk wordt geprezen: ‘De jongen was rossig, had mooie ogen en een prettig voorkomen’ (1 Sam. 16:12). Anders dan Saul blijkt David wel een man naar Gods hart te zijn. Hij is geen heilige, maar hij toont berouw over zijn misstappen (Ps. 51). Naar zijn voorbeeld worden zijn opvolgers gemeten. Uiteindelijk kunnen slechts twee van hen -Hizkia en Josia – de toets der kritiek doorstaan (2 Kon. 18:3; 22:2). De scherpe kritiek in de bijbel op het doen en laten van de overgrote meerderheid van de koningen van zowel Israël als Juda werpt een merkwaardig licht op de belofte van de profeet Natan: ‘Zo zullen uw (= David) huis en uw koninklijke macht blijven bestaan voor altijd; uw troon staat voor eeuwig vast’ (2 Sam. 7:16). De eerlijkheid gebiedt te erkennen dat het verloop van de geschiedenis de woorden van de profeet hebben gelogenstraft. Binnen het tijdsbestek van ongeveer vier eeuwen maakte de Babylonische ballingschap een definitief einde aan het koningschap van de dynastie van David. Vanaf die tijd regeerden nooit meer nakomelingen van David op de troon te Jeruzalem. Het joodse land werd bezet gebied. Het vormde een onderdeel van grote, machtige wereldrijken: na de Perzen kwam Alexander de Grote, vervolgens heersten de Egyptenaren, de Syriërs en tenslotte vanaf 63 v.Chr. tot in de zevende eeuw de Romeinen. In die lange periode van vele honderden jaren was er een tijdperk van ongeveer een eeuw waarin gesproken kon worden van een zelfstandig joods koninkrijk. Na de verrassende overwinning van de Makkabeeën op de Syriërs in 164 v.Chr. verdween geleidelijk de invloed van vreemde overheersers. De nakomelingen van de Makkabeeën vergrootten hun macht en gingen zich koning noemen. Als de dynastie der Hasmoneeën slaagden zij er enige tijd in een gebied te besturen dat qua afmetingen herinneringen opriep aan de gouden eeuw van David en Salomo. De vreugde was evenwel van korte duur. Onderlinge verdeeldheid en de groeiende macht van Rome maakte in 63 v.Chr. een einde aan de dynastie der Hasmoneeën.

e.In een vroeg-joods geschrift, korte tijd later ontstaan, wordt het recente verleden scherp bekritiseerd. De komst van de Romeinen wordt diep betreurd, maar de oorzaak wordt gezocht in de trouweloosheid en goddeloosheid van de Hasmoneeën. Zij hadden zich ontpopt als oud-oosterse tirannen en waren de idealen vergeten van hun voorvaderen, de Makkabeeën, die voor de Tora hadden gestreden. In die situatie herinnert de schrijver, die vermoedelijk uit de kringender Farizeeën afkomstig was, aan de belofte die de profeet Natan ooit aan koning David deed. In het licht van de Tora moesten de Hasmoneeën wel mislukken, want zij hadden geen recht op de titel ‘koning’: ‘Zie het, o Heer, en doe voor hen opstaan hun koning, de zoon van David, op de tijd waarvan Gij, God, bepaald hebt dat hij over uw dienaar Israël zou regeren. En omgord hem met kracht, opdat hij onrechtvaardige heersers verplettere, Jeruzalem reinige van de heidenen, die het jammerlijk vertrappen! Wijs en rechtvaardig verdrijve hij de zondaars van het erfdeel, verbrijzele hij de overmoed der zondaars als vaatwerk van de pottenbakker. Met een ijzeren staf verplettere hij hen volkomen, vernietige hij de goddeloze heidenen met het woord van zijn mond, zodat op zijn dreigen de heidenen voor hem vluchten, en hij de zondaars terecht-wijze vanwege de gedachten van hun hart. Dan zal hij een heilig volk bijeenbrengen, dat hij rechtvaardigt regeert, en zal hij de stammen van het volk dat door de Heer, zijn God, geheiligd is, richten’ (Psalmen van Salomo 17:21-26).

Beeldspraak en symboliek

a.Ideaal en werkelijkheid – beide woorden kenmerken het bijbels spreken over de koning. De realiteit spreekt niet tot de verbeelding. Koningen blijken gewone mensen. Goede vorsten zijn schaars. In de bijbel zijn ze op de vingers van één hand te tellen: David, Hizkia, Josia, en zelfs de Perzische koning Cyrus (Kores) wordt ‘gezalfde van de Heer’ genoemd, omdat hij de ballingen toestemming verleent naar hun land terug te keren (Jes. 45:1). En Salomo? Zijn wijsheid was toch spreekwoordelijk en wereldwijd befaamd? Ook hij wordt in de bijbel scherp gekritiseerd: ‘en Salomo mishaagde de Heer en diende Hem niet zo trouw als zijn vader David’ (1 Kon. 11:6).

b.Ondanks alle teleurstellingen wordt het ideaal niet vergeten. Mede dankzij het afkeurenswaardig optreden van Salomo heeft de schrijver van het bijbelboek Deuteronomium zijn les geleerd: ‘Hij mag er niet veel paarden op nahouden… Hij mag er niet veel vrouwen op nahouden, anders gaat hij de verkeerde weg op. Evenmin mag hij veel zilver en goud vergaren … (Deut. 17:14-20). Een van de psalmisten stelt zijn eisen nog aanzienlijk hoger: ‘God, laat de koning regeren zoals U, geef de zoon van de koning uw rechtvaardigheid. Rechtvaardig zal hij uw volk besturen en opkomen voor het recht van de armen … Hij komt op voor de armen van zijn volk; hij zal de misdeelden redden, maar elke tiran vermorzelen… ‘ (Ps. 72).

c.Wanneer in de bijbel over God als koning wordt gesproken dan staat in de beeldvorming niet de werkelijkheid, maar het ideaal centraal. Voor een goed begrip dient hierbij wel te worden opgemerkt dat in het oude Oosten nog geen constitutionele monarchieën bestonden. God is als een koning die met absolute macht regeert: ‘De Heeris Koning, met verhevenheid bekleed, De Heer is omkleed en omgord met kracht…’ (Ps. 93:1). Het bijzondere is dat zijn koningschap een weldaad is voor alle mensen: ‘De Heer is Koning: de aarde juicht, verheugd zijn de vele eilanden’ (Ps. 97:1), ‘U, machtige Koning, kies voor het recht … ‘ (Ps. 99:4).

d.Een centraal begrip in de prediking van Jezus is het ‘Koninkrijk van God’: ‘De tijd is vervuld en het Koninkrijk van God is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie’ (Mar. 1:1415). Een heldere definitie van het begrip ‘Koninkrijk van God’ is in het Nieuwe Testament niet te vinden. Wel worden met behulp van een aantal gelijkenissen bepaalde aspecten van het Rijk Gods belicht (Mar. 4:1-34; Mat. 13:1-52). Kort samengevat kan worden gezegd dat de term ‘Koninkrijk van God’ in de prediking van Jezus in de allereerste plaats betrekking heeft op de koninklijke macht van God. Spoedig zal God weer als koning op aarde regeren. Geheel in de geest van de apocalyptische toekomstverwachting was het voor Jezus vanzelfsprekend dat dit spoedig zou gebeuren (Mar. 9:1; 13:30). De vroeg-christelijke gemeente kwam gaandeweg tot de teleurstellende ontdekking dat de hooggespannen verwachtingen van Jezus geen realiteit werden. Dat had onder meer tot gevolg dat het accent verschoof: het ging niet meer uitsluitend om de komst van het Rijk, maar om de vraag op welke wijze men deel kon krijgen aan het reeds aanwezige Koninkrijk (vgl. Luc. 17:20-21): ‘Waarachtig, Ik (Jezus) verzeker u: alleen wie geboren wordt uit water en Geest, is in staat het Koninkrijk van God binnen te gaan’ (Joh. 3:5).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 5; 10; 21; 24; 45; 47; 48; 72; 89; 97; 99; 105; 110; 132; 149; Gezang 25; 48; 58; 60; 91; 114; 120; 127; 138; 140; 157; 166;

229; 230; 255; 434; 439; 460; Evangelie III: 43; 44; Gezangen: 494; 512; 567 (= Liturgie: 454); Gezegend: 317; Honderd: 29; 31; 33; 48; 52; 115; Hoop: 91; Liederen: 62; Liturgie: 93; 425; 555; Woorden: 17; Zingend IV: 7; V: 16.

b.Poëzie:

Hans Bouma, Mijn God, Kampen 1997, blz. 71: ‘De Heer die een knecht is’. Van der Graft, Mythologisch, Baarn 1997, blz. 290: ‘De nieuwe stad’. Judith Herzberg,Doen en laten, Amsterdam 19977, blz. 131: ‘Als ik een koning was…’. Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 12: ‘Saul’; 13: ‘David treurt over Absalom’. Gerrit Komrij, Alle gedichten tot gisteren, Amsterdam/Antwerpen 19942, blz. 302 ‘Twee koningsliederen’. J. Slauerhoff, Verzamelde gedichten, Amsterdam 199817, blz. 103: ‘Een kind een koning’.

c.Verwerking:

Koning, koningschap, koninkrijk, heerser, heerschappij – het zijn allemaal woorden die bij de hoorder geheel verschillende gedachten doen ontstaan. De bespreking hierover kan beginnen met de vraag: wat vind ik, wat vinden wij een goede koning? Aan welke heerschappij zouden wij de volgende generatie willen toevertrouwen? Vervolgens rijst de vraag wat voor soort koning past in Gods bedoeling met mens en schepping. Een andere invalshoek is het sprookje. Tal van sprookjes gaan over een koning of koningin; zijn of haar optreden staat meestal in het kader van goed en kwaad. Thema’s rondom het koningschap zijn onder meer: dienstbaarheid, macht, vrede, saamhorigheid, verwachting, de betekenis van het Koninkrijk van God.

Verwijzing

Het begrip koning met de woorden daaromheen heeft enige verwantschap met aspecten van ‘hogepriester‘, ‘rechter‘, ‘rechterhand‘, ‘paard‘ en ‘oorlog‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken