Menu

Basis

Letter en geest

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Paulus en de wet in Galaten

Het gaat ergens over in Galaten, dat voel je vanaf de eerste woorden die Paulus dicteert. Hij benadrukt meteen bij het begin zijn eigen gezag, onafhankelijk van andere mensen: hij is rechtstreeks geroepen door Jezus Christus en door God zélf! Paulus verheft op afstand zijn stem. Hij laat zelfs de traditionele dankzegging achterwege, die we bijvoorbeeld vinden in Romeinen en in de brieven aan de Korintiërs. Daar dankt hij God voor het geloof van zijn adressanten, maar hier niet. Wat is hier aan de hand?

Paulus valt gelijk met de deur in huis:

Het verbaast me dat u zich zo snel hebt afgewend van hem die u door de genade van Christus heeft geroepen en dat u zich tot een ander evangelie hebt bekeerd.(GALATEN 1,6 NBV)

Bert Jan Lietaert Peerbolte is hoogleraar Nieuw Testament aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

Hij haalt verderop in 3,1 zelfs uit naar de Galaten: ‘Galaten, u hebt uw verstand verloren!’. Uit het geheel van de brief wordt duidelijk waarover Paulus zich zo opwindt. Hij heeft zijn versie van het evangelie gebracht aan de Galaten, Keltische inwoners van Klein-Azië, en kan het niet accepteren dat zij na zijn vertrek onder de invloed geraakt zijn van een andere interpretatie van het evangelie. Voor Paulus biedt Jezus Christus de toegang tot God en niet-Joden krijgen door hun geloof in Christus deel aan Israël en het heil. Nu hebben concurrerende predikers na Paulus de Galaten geleerd dat zij om deel te krijgen aan Israël de Wet van Mozes moeten houden, zich moeten laten besnijden en volledig proseliet moeten worden. Dit gaat tegen Paulus’ ideaal in. Voor hem geldt: in Christus vallen de verschillen tussen mensen weg. In 3,28 noemt hij dit ideaal met de woorden van wat waarschijnlijk een doopformule was: ‘Er is niet langer Jood of Griek, er is niet langer slaaf of vrije, er is niet langer mannelijk en vrouwelijk’ (eigen vertaling). De brief gaat dus over wat voor Paulus de kern van het evangelie is.

Farizeeër en de Wet van Mozes

Paulus was geschoold als farizeeër. Hij noemt het zelf in Filippenzen 3,5 en zijn wijze van argumenteren past naadloos bij dit beeld. Farizeeërs waren de juristen van het vroege jodendom en hadden primair als taak de Wet van Mozes uit te leggen en toe te passen in alledaagse situaties. Uit de manier waarop Paulus met de Schrift omgaat, blijkt duidelijk dat hij deze van haver tot gort kende. Hij citeert meestal uit het hoofd en geeft er aldus blijk van dat hij de Wet van Mozes vrijwel letterlijk kende. Bovendien verwijst hij vaak naar woorden uit de Psalmen en de profeten en ook daar blijkt dat hij de teksten uit zijn hoofd kende. De mate waarin Paulus deze teksten kende is indrukwekkend, maar zal geen uitzondering geweest zijn. Uit het hoofd leren, memoriseren, was een belangrijke manier om te leren in de oudheid. Als farizeeër kende hij de Wet niet alleen van binnen en van buiten, maar had hij ook geleerd haar als richtsnoer voor het leven van alledag te gebruiken. Paulus maakte bij zijn bekeringservaring een enorme omwenteling door. Hij vat het samen in Galaten 1,23: Paulus werd van vervolger verkondiger. Deze omwenteling had vermoedelijk ook consequenties voor zijn ideeën over de Wet. Tot het moment dat hij de opgestane Heer ontmoette – zo interpreteert Paulus zelf wat hem overkomen is – draaide zijn leven om de Wet. Daarna niet meer, omdat hij ervan overtuigd geraakt was dat God in Christus met Israël en met de mensheid daarbuiten een nieuw begin gemaakt had. Hij bleef farizeeër in zijn manier van redeneren, maar kwam tot een revolutionair nieuw inzicht. Volgens hem had de komst van Jezus als Gods ultieme gezant de hele kosmos veranderd. Via hem, de Gezalfde Jezus, had God een opening geboden aan de volkeren buiten Israël. Zij kregen in hem toegang tot de relatie met God die tot dat moment aan Israël voorbehouden was. Het houden van de Wet was daarmee niet langer een ingangseis om deel te worden van Gods geschiedenis met Israël. Daarbij ontstaat dan wel een nieuwe vraag: hoe moet je naar de Wet kijken?

De Wet als opvoeder

In een ingewikkelde redenering legt Paulus uit dat de Wet goed was, maar nu niet meer nodig is. De vraag of dit betekent dat ook Joden de Wet niet meer hoeven te houden leidt tot hele boekenkasten vol publicaties, maar hoeven we hier niet te behandelen. Wat duidelijk is, is dat Paulus hier schrijft tegen het houden van de Wet door niet-Joden. Het beeld dat Paulus hier kiest is dat van de opvoeder. De Nederlandse vertalingen hebben het moeilijk met de term die hij hiervoor in 3,24 gebruikt. De Statenvertaling spreekt van een ‘tuchtmeester’ en de NBG 1951 heeft die term gehandhaafd. In de Willibrordvertaling is sprake van een ‘oppasser’ en de Naardense Bijbel maakt hier wellicht de beste keuze door te spreken van ‘opvoeder’. De figuur waarnaar de tekst hier verwijst was een bekende gestalte in de leefwereld van de oudheid. In gegoede families werd voor de opvoeding en opleiding van kinderen een slaaf aangesteld, die verantwoordelijk was voor hun voortgang. Deze slaaf, bezit dus van (meestal) de heer des huizes, moest kinderen lesgeven en moest hen ook fysiek en mentaal op het rechte pad brengen en houden, desnoods met lijfstraffen. De Griekse term ervoor, paidagôgos, komt van het werkwoord paideuô, dat niet alleen ‘opvoeden’, maar ook ‘tuchtigen’ of ‘straffen’ betekent. De paideia, de opvoeding en het leren van een kind, was een zaak van lichaam en die Wet. geest. En het ging er niet altijd zachtzinnig aan toe. Paulus stelt dus in 3,24 dat de Wet zo’n opvoeder was. Nu was deze slaaf de baas over de kinderen van het huis tot het moment dat de zoon volwassen werd geacht. We weten betrekkelijk weinig over de vraag hoe het met meisjes ging, maar jongens werden in de Romeinse traditie rond hun 15e bekleed met de toga virilis, de kleding van een man. Of het gebruik van bar mitsva in deze periode al gangbaar was, is niet helemaal duidelijk, maar wel is helder dat het eenzelfde soort overgangsrite betreft. Vermoedelijk gebeurde iets dergelijks ook met Griekse jongens. De opvoeder brengt kinderen dus naar hun volwassenheid en op het moment dat ze dat stadium bereikt hebben, zit zijn taak erop. Door dit beeld te gebruiken lijkt Paulus wel te suggereren dat hij het niet alleen over niet-Joden heeft, maar dat hij ook over de rol van de Wet ten opzichte van Joden schrijft. Een veel duidelijker beeld kon Paulus niet gebruiken: met de komst van Jezus Christus zijn zijn volgelingen volwassen geworden en bij gevolg hebben ze de Wet niet meer nodig als opvoeder. Het betekent niet dat die Wet niet goed was – integendeel. Zonder die Wet was de opvoeding niet geslaagd. Alleen is er nu een nieuwe fase ingegaan en die fase betekent een breuk met het verleden.

Paulus stelt zich die breuk voor als een gebeurtenis van kosmische omvang. Het moment waarop dat plaats had duidt Paulus aan als ‘de volheid des tijds’ (4,4, NBG 1951; Naardense Bijbel). De interpreterende vertaling van de NBV (‘toen de tijd gekomen was’) maakt onvoldoende duidelijk dat Paulus hier denkt aan een vastgesteld moment waarop de geschiedenis omslaat. Voor Paulus is de

Voor Paulus is de Wet door Christus’ komst voorbij gestreefd; tegelijk houdt hij vast aan die Wet.

Wet door de komst van Christus voorbij gestreefd en nu komt het ingewikkelde: tegelijk houdt hij vast aan die Wet. Het is namelijk de Geest die door de Wet spreekt en diezelfde Geest staat centraal in de gemeenschap van de gelovigen.

Sara en Hagar: allegorese als argument

In zijn betoog tegen het houden van de joodse Wet door de Galaten gaat Paulus erg ver. Hij biedt een allegorische uitleg van de geschiedenis van Sara en Hagar en deze uitleg maakt in een oogopslag duidelijk waarom Paulus’ prediking in kringen van Joden die Jezus niet zagen als de Messias tot grote consternatie geleid moet hebben. De vijfmaal zweepslagen, driemaal stokslagen en een steniging die Paulus noemt in 2 Korintiërs 11,24 komen niet uit de lucht vallen. De geschiedenis van Sara en Hagar mag bekend zijn: Sara is Abrahams vrouw aan wie een kind beloofd werd, Isaak, en Hagar is Abrahams slavin bij wie hij een kind verwekte, Ismaël, toen Isaak wel erg lang op zich liet wachten. Na de komst van Isaak wordt Hagar met Ismaël verdreven. Israël stamt aldus af van Isaak en niet van Ismaël. In latere islamitische tradities wordt de geschiedenis van Ibrahim (= Abraham) juist vanuit het perspectief van Ismaël bekeken, maar dat is hier verder niet van belang. Paulus doet iets revolutionairs: hij claimt dat de volgelingen van Jezus Christus, Joden en Grieken bij elkaar, afstammen van Sara, terwijl hij in één adem door uitspreekt dat Hagar staat voor het feitelijke Jeruzalem, de hoofdstad van Israël en de centrale plaats voor heel de joodse traditie. Paulus laat dus de Joden die Jezus niet volgen, vallen onder het nageslacht van Hagar, terwijl hij afstamming van Sara claimt voor de volgelingen van Jezus, Jood én Griek! Deze vergelijking zal in joodse kring niet bepaald met gejuich ontvangen zijn.

Wat met name cru is in de lezing die Paulus geeft, is dat hij van Jeruzalem zegt dat het gaat om een verbond van mensen die in slavernij leven. Hij speelt hier met de begrippen van slavernij en zoonschap. De opvoeder, de paidagôgos, was een slaaf en wie onder die slaaf valt, heeft zelf dus ook de status van slaaf. Een volwassen vrije, iemand die dus geen slaaf is en dus niet geldt als bezit van iemand anders, staat niet langer onder toezicht en geldt als zoon, als kind. Het volwassen bestaan wordt volgens Paulus primair gekenmerkt door een leven in de Geest.

Letter, Geest en allegorese

De allegorische leeswijze die Paulus hier toepast in zijn argumentatie is niet bepaald nieuw. Het zou te ver voeren om de geschiedenis van deze benadering hier uitvoerig te beschrijven, maar twee belangrijke momenten eruit moeten toch genoemd worden. Al in de vierde eeuw vóór onze jaartelling gebruikt Plato in Athene de stijlfiguur van de allegorese. Het woord ‘allegorie’ komt van het Griekse woord allêgoria, dat ‘versluierde taal’ betekent. Een allegorie is dus een verhaal dat feitelijk gaat over iets anders dan de betekenis die aan de oppervlakte van het verhaal ligt. Een befaamde allegorie is de Grot van Plato (Republiek, VII.514A-520A). Een groep mensen wordt gevangen gehouden in een grot. Ze zijn gewend aan het leven in het donker en nemen alleen de schaduwen waar die weerkaatsen op de muur tegenover hen, schaduwen van zaken die anderen achter hen in hun handen hebben. Er is er één die de grot weet te verlaten. Aanvankelijk is hij verblind door het licht, maar uiteindelijk krijgt hij in de gaten dat wat de mensen binnen zien, niets meer is dan schaduwen. Zij verwarren deze schaduwen met de werkelijke voorwerpen, maar hij is in staat hun ware aard te zien.

Het is een verhaal over de manier waarop mensen kennis vergaren en het gaat ook, misschien wel vooral, om die ene figuur die naar buiten komt. Hij staat voor de filosoof die de werkelijkheid wel echt ziet zoals zij in elkaar steekt. Hij kan ook niet meer terug: ‘Stel je dan eens voor (…) dat zo iemand weer naar beneden ging en op zijn oud plek ging zitten. Zouden z’n ogen dan niet vol duisternis zijn nu hij ineens uit de zon is gekomen?’ (Warren, Molegraaf, 2012, 2:278). Zoals een verhaal verteld kon worden als allegorische vertelling, zo konden ook andere verhalen allegorisch uitgelegd worden wanneer hun inhoud moeilijk te verteren was. Dit is wat gebeurde met de verhalen van Homerus. In toenemende mate vonden intellectuelen in de oudheid de verhalen van Homerus lastig te accepteren. Immers, de goden deden alles wat voor mensen verboden was. Ze pleegden overspel, dronken er lustig op los en gaven geen enkel blijk van moraliteit. Van hieruit ontstond er een uitleggingstraditie die de Illias en de Odyssee op allegorische wijze probeerde te verstaan. Deze traditie was verwant aan de wijsgerige wijze waarop allegorie gebruikt werd en is ook uiteindelijk zelfs toegepast op de joodse Bijbel.

Philo van Alexandrië, een tijdgenoot van Jezus en Paulus, was een vooraanstaand wijsgeer uit de tweede stad van het Romeinse rijk. Hij heeft een omvangrijk corpus aan teksten nagelaten, waarin hij steeds weer de Tora op allegorische wijze uitlegt. Hij was weliswaar van mening dat de letterlijke betekenis van de Tora ook nog steeds van belang was, maar tegelijk stond hij een spirituele, allegorische leeswijze voor, waarbij hij de Tora probeerde te verenigen met Griekse wijsgerige inzichten, vooral in de traditie van Plato.

Wanneer Paulus de figuur van de allegorie ter hand neemt, is dat dus niet alleen geen nieuwe figuur, het is juist een bestaande leeswijze, toegepast op de verhalen van Sara en Hagar. Wat nieuw en schokkend is aan Paulus’ argumentatie is niet dat hij allegoriseert, maar dat hij bij dat allegoriseren nota bene Hagar aanhaalt als beeld voor het aardse Jeruzalem, de centrale plaats in de joodse traditie. Paulus beroept zich daar tegenover op het hemelse Jeruzalem.

Paulus is ervan overtuigd dat de Tora door de Geest is geïnspireerd, een geestelijke uitleg ervan

Besnijdenis van het hart

Paulus’ allegorische argument past in zijn algehele betekenis ervan. wijze van denken. Voor Paulus is het niet gek onderscheid te maken tussen letter en geest. Het was volgens hem de Geest, mét hoofdletter, die de Wet en de profeten van vroeger had geinspireerd. Het is diezelfde Geest waardoor in zijn eigen tijd God via Christus sprak tot de gelovigen. In Romeinen 2,29 gebruikt Paulus de uitdrukking ‘besnijdenis van het hart’ (in de NBV vertaald als ‘innerlijke besnijdenis’). Het is een wijze van spreken die teruggaat op de Tora zelf, die bijvoorbeeld in Deuteronomium 10,16 oproept tot besnijdenis van de ‘voorhuid van het hart’. Ook in Deuteronomium 30,6 en in Jeremia 4,4 komt deze uitdrukking voor. Zij staat voor een innerlijke toewijding aan God, een spiritualisering van de lichamelijke toewijding die door de lichamelijke besnijdenis wordt gevormd. Al in de Tora zelf is een aanzet te vinden om te komen tot een geestelijke, allegorische wijze van lezen. In Romeinen 2,30 legt Paulus die ‘innerlijke besnijdenis’ of de besnijdenis van het hart dan ook direct uit als het werk van de Geest.

Het is de allegorische wijze van lezen die Paulus in staat stelt aan de ene kant de Tora te citeren en te gebruiken als argument, en aan de andere kant diezelfde Tora buiten werking te stellen als het gaat om het vormen van een nieuwe eenheid van Jood en Griek in Christus. Omdat Paulus ervan overtuigd is dat de Tora door de Geest is geïnspireerd, is een geestelijke uitleg ervan ook geen inbreuk op de betekenis ervan. Integendeel: voor Paulus is deze geestelijke wijze van lezen juist de kern van de zaak. Zo levert de brief aan de Galaten bewijs voor de paradox van Paulus: met de Tora in de hand betoogt hij dat de Tora ingehaald is door de komst van Christus en dat Grieken die zich tot Christus wenden niet verplicht mogen worden de gehele joodse Wet op zich te nemen. De verplichting voor niet-Joden de Wet te houden valt voor Paulus in de categorie ‘naar het vlees’ (zie bijvoorbeeld: 5,13.16.19). Hij sluit dan ook af door de Galaten voor te houden dat zij niet naar het vlees, maar naar de Geest moeten leven (6,8).

Paulus ziet de komst van Christus dus als een nieuwe fase in de geschiedenis van de mensheid, waarbij de Geest centraal staat in het leven van de volgelingen van Jezus Christus, niet langer de letter. Deze benadering stelt Paulus in staat enerzijds het nieuwe in Christus te benadrukken en anderzijds vast te houden dat dat nieuwe geen definitieve breuk met het verleden voorstelt, maar juist in continuïteit daarmee optreedt. De Geest die nu heerst heeft destijds gesproken bij monde van de profeten en heeft al eerder dan dat de woorden van de Tora ingeblazen.

Literatuur

• Bert Jan Lietaert Peerbolte, Paulus en de rest: Van farizeeër tot profeet van Jezus (Zoetermeer: Meinema, 2010)

• E.P. Sanders, Paul, the Law, and the Jewish People (Minneapolis: Fortress Press, 1983)

• Hans Warren, Mario Molegraaf, Plato. Verzameld werk, 3 delen (Amsterdam: Bert Bakker, 2012)

• Bruce W. Winter, Philo and Paul among the Sophists. Alexandrian and Corinthian Responses to a Julio-Claudian Movement (Grand Rapids: Eerdmans, 2001 [orig. Cambridge 1997])

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken