< Terug

Over vrijheid en regels

Bij Deuteronomium 10,12-21, Psalm 15 (Ef. 4,17-25) en Marcus 7,1-23

De Tora is er om vrijheid vorm te geven. Zie de aanhef van de Tien Woorden (Ex.20,2-3): het is de Bevrijder die richtlijnen geeft voor geleefde vrijheid. Maar voor je het weet, wordt het leven met die richtlijnen niet meer als vrijheid ervaren. Waar veel regels gelden, ook als het goede regels zijn, moet op gezette tijden gevraagd worden naar de zin van die regels. Om je er van harte aan te houden, moet je in contact zijn met de essentie ervan.

Vandaar dat we in de bijbel, en ook in de geschiedenis van jodendom en kerk, telkens twee bewegingen zien die elkaar afwisselen. Het geloof krijgt vorm in een zich steeds verder uitbreidende set van spelregels en richtlijnen. Maar vervolgens is er een tegenbeweging, een terugkoppeling naar de kern, omdat anders die spelregels een zelfstandige grootheid worden. Dan komen ze los van de bezieling waarmee ze werden ingevoerd. Leefregels die bedoeld waren als goede begrenzing van een kostbare ruimte, kunnen zomaar worden tot het traliewerk van een kooi, waardoor de ruimte geen plek van vrijheid meer is, maar een gevangenis. Zo is het met regels en geboden altijd weer gegaan. Maar als de regels radicaal gerelativeerd zijn, teruggebracht naar hun oorspronkelijke intentie, dan zal vervolgens de herkregen vrijheid toch weer een vorm moeten krijgen – een vorm die zich zal ontwikkelen, en die na verloop van tijd zomaar weer als een dwangbuis kan gaan aanvoelen. Het is, van grote afstand gezien, een pulserende beweging: het leven van mensen met God breidt zich uit in vormgeving, in spelregels, en vervolgens concentreert het zich weer op de kern. Zo tegengesteld als beide bewegingen in onze beleving ook zijn mogen, samen vormen ze de hartslag van het geloofsleven van een gemeenschap door de generaties heen.

Een verbond vanuit het hart

In Deuteronomium 10 zijn we getuige van zo’n moment van terugkoppeling naar de kern: ‘Wat vraagt de Eeuwige anders van je, dan (…)’ (Deut. 10,12) en in het vervolg horen we een aantal dingen die het wezen van Israëls verbond met God uitdrukken. Niet dat daarmee alle concrete geboden afgeschaft worden, want God vraagt volgens Mozes niets anders van zijn volk dan dat het ‘in al zijn wegen wandelt’ en zijn inzettingen houdt, en voor je het weet, is dat toch weer een heel stelsel van regels. Maar het gaat om een verbond vanuit het hart, om een innerlijke verbinding met Degene die zich het lot van armen, rechtelozen en vreemdelingen aantrekt. Dat is de ziel van de geboden, waardoor ze ook steeds weer opnieuw gestalte krijgen in nieuwe situaties. Zonder die ziel worden ze doods en dodelijk.

De ziel van de geboden

In de woorden van Jezus volgens Marcus 7 kunnen we ook zo’n moment van terugkoppeling beluisteren. Zoals het in Deuteronomium gaat over ‘besnijdenis van het hart’, vraagt Jezus naar de reinheid van wat er in ons huist. Zijn opponenten hebben Hem juist bekritiseerd, omdat sommigen van zijn leerlingen een reinheidsregel hebben geschonden door zonder handwassing te gaan eten. Het gaat hun klaarblijkelijk niet om hygiëne, dus om het welzijn van de eters, maar om de trouw aan ‘de inzettingen van de ouden’, het hele stelsel van reinheidsregels dat verregaand bepaalt hoe het er rond de maaltijd aan toegaat.

Christenen hebben altijd graag in Marcus 7 gelezen dat Jezus met een grote zwaai al die reinheidsregels van tafel veegt, maar dat is niet waar het om gaat. Jezus koppelt radicaal terug naar de ziel van de geboden. Hij betwijfelt de waarde van het naleven van regels als intussen het hart van de Tora niet wordt gerespecteerd: het recht van de kwetsbaren en de zuiverheid van het innerlijk leven. Met reinheidsregels houd je jezelf niet schoon, betoogt Hij, als het van binnen al niet zuiver is. Die regels zijn totstandgekomen als een uitwerking van de geboden van de Tora, maar je kunt volgens die regels handelen en toch tegen de bedoeling van de Tora in leven. Het zijn niet de halachische regels op zich waarmee Jezus moeite lijkt te hebben, maar het feit dat ze in de praktijk vaak zijn losgezongen van hun oorsprong.

Ordenende en bevrijdende bewegingen

Ook de beweging die zich op Jezus beroept, heeft haar eigen leven al spoedig weer verregaand in regels gevangen. Dat kan niet anders, want leven vraagt om structuur, maar ook in de kerk werden de regels en de mores meer dan eens een obstakel dat tussen het hart van de zaak en de mensen in kwam te staan. Daarom kent de kerkgeschiedenis telkens weer hervormings-, herbronnings- en bevrijdingsbewegingen, waarna het bevrijde en her-ijkte geloofsleven toch weer geordend wordt, op een manier die door de bevrijdingsgeneratie als een verademing wordt ervaren, maar de volgende generatie kan het nieuwe stramien alweer als een dwangbuis ervaren. Het lastige en/of boeiende van het huidige tijdsgewricht is, dat alle fasen van die pulserende beweging tegelijkertijd aanwezig zijn in de kerken, doordat gemeenschappen en gelovigen niet synchroon lopen. Terwijl de één alles open wil gooien, heeft de ander genoeg van de oeverloosheid. Des te belangrijker is het om te zien dat beide bewegingen, de ordenende en de bevrijdende, volgens de Tora in het wezen van de Eeuwige geworteld zijn.

Psalm 15 past hier wel heel mooi bij. Het lied geeft een korte schets van wie er welkom is in het heiligdom. Je kunt het lezen als een terugkoppeling van alle geboden naar een paar wezenlijke dingen, waarmee een mens op de golflengte van de Eeuwige afstemt. Je kunt het ook lezen als een checklist die punt voor punt weer uitgesplitst kan worden in werkbare spelregels. Enzovoort.

Bij Deuteronomium 10:12-21, Psalm 15 (Eeziërs 4:17-25) en Marcus 7:1-23

< Terug